hoofdstuk 15

(46)

Verbaasd keek Vitellius achterom. Malchus was abrupt blijven staan en stond een pas of vijf achter hem. Ze waren verwikkeld in een discussie over hun missie bij het graf.

‘Waarom blijf je staan? Is er iets?’, vroeg Vitellius terwijl hij een paar stappen terug liep.

‘Jij vraagt mij om dingen te gaan verzwijgen, Vitellius?’

‘Hoe bedoel je?’

‘Je zegt dat we het tegenover de priesters maar niet moeten hebben over de vrouwen.’

‘Dat van die vrouwen is toch niet belangrijk? Het ging er toch alleen om dat de Joden uit de kring van de Nazarener vroeg in de morgen al wisten van het graf?’

Malchus keek Vitellius met grote verbazing aan.

‘Dacht jij soms dat ik dat voor de oude priester verborgen kon houden?’

‘Ja, waarom niet?’

Malchus zweeg even, terwijl hij Vitellius bleef aanstaren. Toen zei hij:

‘Jij kent de oude priester niet. Die man komt overal achter.’

Weer zweeg hij even, alsof hij zocht naar een manier om het uit te leggen.

‘Kijk… Ik denk dat er nooit eerder een priester is geweest die de politieke wereld van zijn tijd zo in zijn greep had als deze Annas. Alles heeft hij onder controle. Iedereen vliegt voor zijn stilzwijgende commando’s.’

Vitellius probeerde mee te denken maar bracht er meteen iets tegenin.

‘Als jij hem niet vertelt van de vrouwen, komt hij er heus niet achter.’

‘Vitellius!’ De stem van Malchus klonk ineens heel vastberaden en bijna verontwaardigd. De mannen keken elkaar korte tijd zwijgend in de ogen. Toen zei Malchus:

‘Luister, je moet niet denken dat ik jou niet begrijp. Ik snap dat het een enorme afgang was voor jullie als soldaten van de wacht gevlucht te zijn voor iets mysterieus, waar een aantal vrouwen kort daarna gemoedelijk mee staat te praten, maar…’

‘O, dus dat snap je. En toch wil je het gewoon aan je meester gaan vertellen, terwijl ons lot aan een zijden draad hangt? Volgens mij snap jij niets van onze situatie!’

‘Nee, Vitellius. Jij begrijpt mij niet. Annas…. Hoe moet ik dit uitleggen?’

‘Inderdaad. Dat jij zelfs dat onbetekenende detail van die vrouwen gaat doorvertellen, is niet uit te leggen.’

Weer was het stil. Vitellius en Malchus keken allebei om zich heen. Overal glommen de zilvergrijze takken van de olijfbomen in de zon. Het leek een prachtige, blinkende, zilveren zee waar ze middenin stonden. Maar de mannen waren zich niet bewust van de scheppingspracht. Ze werden volledig in beslag genomen door de patstelling tussen hen beiden. Wederzijds hadden verwijten van onbegrip geklonken. Dat was niet eerder gebeurd. Hun wandeling vlotte meer dan hun relatie. Ze waren al een stuk gevorderd op de helling van de olijfbomen en naderden de top. Daarachter zouden ze zicht krijgen op de wijngaarden, die zich Zuidwaarts uitstrekten, zo ver het oog reikte. Malchus was de eerste die weer begon te praten:

‘Laat me in ieder geval proberen je te laten zien wat jullie situatie is.’

Vitellius keek naar boven en zoog zichzelf moed in om het verhaal van Malchus aan te horen.

‘Jullie zijn gevlucht voor een mysterieus verschijnsel dat niet alleen angstwekkend maar ook verzwakkend was. Het tastte jullie kracht aan. Dat gold echter niet voor de vrouwen. Het lichaam is niet geroofd maar op een bovennatuurlijke manier uit de doeken en uit het graf verdwenen. De steen is door geheimzinnige krachten weggerold.

Malchus wachtte even om de reactie van Vitellius te peilen. Die stond aandachtig te luisteren en dus ging Malchus verder.

‘Van de aanslag op jullie fysieke kracht ben ik zelf getuige geweest, toen jij onwel werd bij de coniferenhaag. De plaats van de weggerolde steen kan niemand ontkennen. Alleen voor de ligging van de doeken geldt slechts één ooggetuigenverslag: dat van jou. Maar je reactie op mijn ondervraging pleit voor de echtheid van je verslag. Dat zijn drie ontlastende feiten voor de beschuldiging van plichtsverzuim.’

Vitellius zei nog steeds niets en wachtte geduldig tot Malchus verder praatte. Die begon weer verder te lopen richting de top van de helling en hij zei:

‘Als ik het feit van de vrouwen weglaat en Annas komt er later achter – en hij zal erachter komen, dat weet ik zeker – dan zal hij gaan twijfelen aan de rest van mijn verslag: over jouw bezwijken bij de haag, over jouw eerlijkheid over de doeken. Dat zijn meteen twee ontlastende feiten minder.’

Terwijl ze de top naderden reageerde Vitellius met een zucht:

‘Goed, Malchus. Je hebt me overtuigd. We moeten volledige openheid van zaken geven, ook het verhaal van de vrouwen.’

Malchus zweeg even en voerde zijn argument nog iets verder:

‘Nooit eerder had één enkele priester zo lang alle politieke touwtjes in handen als deze Annas. En dat dit allemaal juist onder zijn wakend oog is gebeurd, kan hij onmogelijk verkroppen. Als hij er vervolgens achter komt, dat ik informatie heb achtergehouden, ben ik mijn positie kwijt en mogelijk erger. En ook jullie zijn je leven dan op slag veel minder zeker.’

Intussen hadden ze de heuveltop bereikt. Ze bleven staan en keken om zich heen. Achter hen lag de glooiende zilveren deken van olijfplantages. Voor hen strekte zich een prachtig groen tapijt uit van wijngaarden. Vitellius zag dat ze hoger stonden dan de heuvels waarop Jeruzalem was gelegen. Hij kon over de stadsmuren heen kijken. Naar het Oosten zag hij het rood geschakeerde tableau van Jeruzalems daken, omzoomd door massieve grijze muren. Het was een schitterend uitzicht maar Vitellius kon er niet van genieten. Hij voelde zich meer in de greep van de priesters dan ooit tevoren.

Achter de zee van daken zag Vitellius het enorme plateau van de burcht Antonia, waarop zijn Legioen gelegerd was. Langer dan een dag was hij er sinds zijn aankomst in Judea niet vandaan geweest en nu was hij al bijna twee dagen weg, zonder dat iemand wist waar hij was. Hij vroeg zich af of hij er ooit zou terugkeren. En als hij er terugkeerde, hoe zou het hem dan vergaan? Sinds die ochtend was zijn toekomst zeer onzeker geworden.

Vitellius spande zijn ogen in om iets te zien van de bezigheden in het fort. Hij kon over de muren van het fort heen kijken maar hij stond te ver weg om de soldaten te kunnen onderscheiden. Wel zag hij duidelijk de gebouwen van het fort en de torens op de vier hoeken. De Zuidoostelijke toren stak overal bovenuit en was het enige stadsdeel dat hoger was dan waar hijzelf op dat moment stond. Hij probeerde de barak te ontdekken waar hij zelf gelegerd was maar zelfs die kon hij op die grote afstand niet onderscheiden. Verder naar het Oosten zag hij het enorme, in goud, koper en glanzend witte steen gehulde tempelcomplex. Daar lag het domein van de priesters. Daar lag zijn levenslot. Hij schrok op uit zijn dagdromerij door de gejaagde stem van Malchus, die achter hem stond.

‘Ik vrees dat je weer moet wegduiken, Vitellius. Kijk eens wat daar tussen de wijnranken aan komt zetten.’

Geschrokken draaide Vitellius zijn hoofd naar rechts en met een schok zag hij helmen, speren en schilden zijn kant op komen, flikkerend in het zonlicht.

- 22 juli 2021 -


(47)

‘Dit is geen doen. Er is geen doorkomen aan.’

Wanhopig keek Maria naar Saraf. Al enige tijd stonden ze op de hoofdweg door het Kaasmakersdal te wachten achter enorme drommen pelgrims maar er zat geen schot in. Al die tijd waren ze hooguit vier huizenblokken opgeschoten. Ze moesten nog helemaal langs het hippodroom, langs de tempel en langs het enorme fort. Op deze manier kwamen ze pas tegen donker aan.

‘Zullen we de route door de bovenstad nemen?’, stelde Saraf voor.

‘Maar kunnen we eerst iets te eten halen?’, vroeg Mathilde. ‘Ik rammel van de honger.’

Aan beide kanten van de hoofdweg door de stad stonden kraampjes van handelaren opgesteld tussen de statige vijgenbomen, die de langstrekkende reizigers en voetgangers een zee van schaduw boden.

‘Kijk daar! Die kraam verkoopt sufganins! Daar heb ik trek in’, zei Maria.

Direct stapte Saraf op de kraam af en kocht drie grote sufganins Hij deed de in olie gebakken deeggerechten zolang in een tas, een andere dan waarin hij ook zijn Torah rol droeg, zodat die niet onder de olie kwam te zitten.

‘Waarom werd mij niet gevraagd wat ik wil?', vroeg Mathilde verontwaardigd.

Saraf ging niet in op de vraag van zijn zusje en zei:

‘Als we zometeen uit de drukte zijn, gaan we die verorberen’, en hij glunderde naar Maria. Maria lachte terug en zei:

‘Laten we maar opschieten dan, ik rammel.’

Tussen twee huizenblokken door vonden ze een brede steeg, die hen in staat stelde de drukte van de hoofdweg te ontvluchten en op te klimmen in de richting van de bovenstad. De steeg liep als een trap vrij stijl omhoog. Bovenaan kwamen ze bij de volgende straat, parallel aan de hoofdstraat maar smaller. Deze straat leidde ook in noordelijke richting. Maar hij was zo mogelijk nog meer afgeladen met pelgrims dan de lager gelegen hoofdweg. Even schuifelden ze langzaam tussen twee boerengezinnen tot ze aan hun linkerhand weer een steegje vonden dat verder omhoog leidde naar de bovenstad.

Tussen een wirwar van huisjes van de benedenstad vonden ze langzaam maar zeker hun weg omhoog. Vlak bij het indrukwekkende theater bereikten ze de ruim opgezette bovenstad. Maar ook daar dromden de pelgrims in een slakkengang richting de tempel. Even stonden de meisjes moedeloos naar de mensenmassa te kijken maar Saraf was in de aanwezigheid van Maria niet moedeloos te krijgen en hij deed een voorstel:

‘Bij het theater zijn grote trappen. Zullen we daar even gaan zitten om onze sufganins te eten?’

Dat voorstel viel in goede aarde en al snel zaten de kinderen in de schaduw van de halve cirkel die het theater vormde, te genieten van het overheerlijke zoete gerecht. Sneller dan hun lief was, hadden ze de laatste knapperige korst weggewerkt. Met Maria erbij had Saraf de middag van zijn leven en hij was één en al opgewektheid. Toch probeerde hij ook vooruit te denken en hij had al wat alternatieve routes richting het graf bedacht.

‘Zullen we kijken of we via het paleis van Herodes en de tuinpoort kunnen lopen?’, suggereerde hij.

Maria en Matilda hadden minder kennis van het stratenplan van Jeruzalem dan Saraf en lieten zich graag door hem leiden. Ze stonden op en liepen de chique bovenstad in. Aan het eind van een brede avenue zagen ze de Westelijke muur van Jeruzalem. Naast elkaar liepen ze langs de avenue tussen de statige patriciërs-huizen van de welgestelden van Jeruzalem, belangrijke ambtenaren en voorname priesters. Dichterbij de muur gekomen zagen ze dat de pelgrimsstoet ook hier bezit had genomen van de doorgangsroute. De boeren trokken in dichte drommen langs het paleis van Herodes. De tuinpoort bleek een flessenhals die nog enkele uren verstopt zou zitten. De meisjes keken met enige wanhoop in hun ogen naar Saraf. Die had zijn volgende alternatief al klaar en zei:

‘We kunnen het nog langs de buitenmuur van de stad proberen. Dan moeten we via de Essenenpoort naar buiten.’

Saraf ging de meisjes voor door de wijk met de schitterende paleizen en prachtige woonhuizen. Ze keken hun ogen uit vanwege de elegante zuilengalerijen, de sierlijk aangelegde tuinen en de fraaie mozaïeken vloeren. Omdat Saraf de doorgaande route ontweek, waren er weinig pelgrims te bekennen en konden ze flink doorlopen.

Al snel bereikten ze de Essenenpoort, waar het weer een stuk drukker was. Omdat de pelgrims langs deze poort nog steeds binnenstroomden, moesten ze tegen de stroom in. De meisjes zagen hier tegenop. Saraf stelde voor dat ze elkaar bij de hand hielden. Met veel moeite wurmde Saraf zich door de menigte die de poort vulde. Daarbij hield hij Maria’s hand stevig vast en hij hoopte maar dat zij op haar beurt Matilda zou vasthouden. Het lukte hen om aaneengesloten de andere kant van de poort te bereiken en samen keken ze naar de langstrekkende pelgrims. Daarna liepen ze tussen de stadsmuur en de boomgaarden van de Essenen door.

Bij de hoektoren aangekomen, bleef van Sarafs hoop om langs de muur te kunnen opschieten niet veel over. De wegen waren hier afgeladen en boeren liepen tegen elkaar in maar stonden hoofdzakelijk stil. Halverwege de dag bleek een spitsuur. Sommige boeren waren alweer op weg naar huis, terwijl anderen de tempel nog moesten bezoeken. De alternatieve routes van Saraf begonnen op te raken en hij wilde zo graag voldoen aan de hooggespannen verwachtingen van Matilda en vooral Maria. De meisjes stonden wat teleurgesteld naar de enorme commotie te kijken, die hun de weg naar het graf belemmerde. Saraf leunde met zijn rug tegen de stadsmuur. Hij richtte zijn blik omhoog, naar de hemel en hij zond een stil gebed op. Even hadden ze zo gestaan toen Saraf een nieuw alternatief te binnen schoot. En enthousiast riep hij uit:

‘Luister, ik weet nog een route, waarlangs we het graf tamelijk snel kunnen bereiken.’

- 24 juli 2021 -


(48)

Kajafas hield de deur van zijn hogepriesterlijke kamer open voor Annas en Jonathan. Toen ze alle drie binnen stonden, sloot hij de deur behoedzaam. Annas liep naar de rand van het grote bad dat in het midden van de kamer stond en dat bedoeld was voor de hogepriesterlijke reiniging met Yom Kippur, de grote verzoendag. Hij stak beide handen in het water om wat af te koelen. Kajafas reageerde confuus:

‘Ho, ho, dat is mijn reinigingswater.’

Annas trok zich niets aan van Kajafas’ opmerking maar keek naar boven en bleef nog even met zijn handen in het heldere koele water staan. Toen draaide hij zich om naar Kajafas en Jonathan. Met handen die drupten van het water, liep hij naar Kajafas. Hij legde zijn kletsnatte handen op diens schouders en zei:

‘Jouw reinigingswater, Kajafas? Het is Góds reinigingswater, bestemd voor de priester die in het jaar toevallig de functie van hogepriester bekleedt.’

Terwijl hij dit zei, droogde hij de beide kanten van zijn handen af aan de mouwen van het blauwpurperen wollen bovenkleed van de efod, waarmee Kajafas gekleed was. Hij ging verder met:

‘Dat kan iedere priester uit het geslacht van Aäron van dertig jaar of ouder zijn’, en hierbij draaide hij zijn hoofd veelzeggend naar Jonathan. Door het gedrag van zijn vader voelde Jonathan zich opgelaten en hij zei:

‘Vader ik heb vandaag de tempelpolitie gesproken en ik heb nieuwe informatie over…’

Hij kon zijn zin niet afmaken want zijn vader hief beide handen omhoog terwijl hij zijn hoofd naar beneden richtte, een houding die bij iedereen als vanzelf een groot respect afdwong.

‘Eén ding tegelijk!’, zei Annas met barse stem, terwijl hij enige tijd in zijn bezwerende houding bleef staan. Toen keek hij hen beiden aan en zei: ‘Jullie weten mogelijk welke zaak ik zeer binnenkort met het Sanhedrin wil bespreken.’

Direct begon Jonathan weer te praten en hij zei:

‘Is dat over de berichten van de soldaten die vanmorgen van het graf…?’

Weer maakte Jonathan zijn zin niet af want zijn vader maakte weer hetzelfde onheilspellende gebaar, dat hem tot stilte maande en zei:

‘Dat hoef jij niet te vertellen. Dat kun je beter aan mij overlaten.’ Daarop daalde een bedrukkende stilte neer in het vertrek. Met een doordringende blik keek Annas Kajafas aan en hij zei:

‘De Romeinse soldaten van de wacht, die we bij het graf van de gekruisigde Rabbi hebben gepost om te voorkomen dat het lichaam door zijn volgelingen zou worden gestolen, hebben zich schuldig gemaakt aan de ergst mogelijke vorm van plichtsverzuim.’

Na deze volzin, bleef Annas Kajafas strak aankijken om te zien hoe die reageerde. Hij zag de wenkbrauwen van de hogepriester verder opwaarts gaan dan hij zich meende te herinneren ze ooit eerder te hebben gezien. En vervolgens sputterde Kajafas:

‘Je gaat me toch niet vertellen dat ze het graf in de steek hebben gelaten?’

‘Dat is precies wat er gebeurd is.’

‘Alle zestien?’

‘Alle zestien.’

‘En, hoe ben je daar achter gekomen?’

‘Eén van hen is het me zelf komen vertellen.’

‘En de anderen?’

‘Vier anderen konden het getuigenis bevestigen. De andere elf zijn voortvluchtig.’

‘Weten ze hiervan in het fort Antonia?’

‘Nee. Die weten van niets. De soldaten zijn rechtstreeks naar ons toegekomen.’

Even was het stil. Toen corrigeerde Annas zichzelf en zei:

‘Alhoewel. Intussen zullen ze in het fort wel onraad ruiken. De aflossing van de wacht moest ergens deze ochtend plaatsvinden.’

De grote vraag die nog steeds in het midden hing, kwam uiteindelijk uit de mond van Kajafas:

‘Maar waarom? Waarom laten zestien Romeinse soldaten een graf van een Joodse Rabbi in de steek? Ze weten toch wat de consequenties zijn?’

Op dit punt van het overleg bleef het even stil. Annas woog zijn woorden. Voor Jonathan duurde dat te lang en hij wilde antwoord geven:

‘Ze hadden in de graftuin een verschijning gezien waar…’

‘Stil!’, brulde Anas, dit maal zonder zijn plechtige armbewegingen. Met een woedende blik keek hij Jonathan aan. Die keek schouderophalend naar de grond. Annas draaide zijn hoofd weer naar Kajafas en zei met een diepe bromstem:

‘Ze hadden niets dan fantastische uitvluchten voor hun Romeinse bijgeloof. Ze zullen zwaar voor hun onachtzaamheid boeten.’

Maar Kajafas was al bezig met de ultieme consequentie en zei:

‘Maar als de soldaten het graf verlieten, dan hebben de discipelen misschien toch kans gezien om het lichaam te stelen.’

‘Dat wordt momenteel door ons onderzocht.’

‘O ja, hoe dan?’

‘Malchus heeft opdracht ontvangen om samen met één van de soldaten het graf te inspecteren en ons verslag uit te brengen.’

‘Heb je hem al gesproken?’

‘Nee, maar ik denk dat hij intussen terug is in het paleis. Als ik vanmiddag terugkeer, zal ik zijn rapport opnemen.’

‘Zal ik meegaan?’

Annas hield zich even stil en terwijl hij Kajafas met een staalharde blik aankeek, zei hij zo nadrukkelijk als mogelijk was:

‘Nee.’

Kajafas ontweek de blik van Annas en keek naar Jonathan, terwijl hij vroeg:

‘Goed, wat wil je dan dat wij doen?’

‘Uitstekende vraag! Jullie beiden gaan de belangrijke leden van het Sanhedrin, dat zijn de leden die op onze lijn zitten, met een zeer kort verslag inlichten en uitnodigen voor een vergadering, laat in de middag.’

‘Wat vertellen we ze?’ Deze keer was het Jonathan die de vraag stelde. Hij had al een paar keer voor zijn beurt te veel willen vertellen. Annas draaide zich naar zijn zoon en zei:

‘Weer een uitstekende vraag! Alles wat jullie hen vertellen is dat de Romeinse wacht bij het graf van de gekruisigde Rabbi zich heeft schuldig gemaakt aan zware nalatigheid door het graf reeds vóór de aflossing te verlaten. Het overleg gaat over de communicatie hierover met Fort Antonia en de strafmaat voor de soldaten.’

‘Dus de reden die de soldaten opgaven voor hun vlucht van het graf…’, begon Jonathan. Maar zijn vader viel hem direct in de rede:

‘Daar zeggen jullie uiteraard helemaal niets over.’

‘En het onderzoek door Malchus bij het graf?’, vroeg Kajafas.

Annas dacht even na en zei toen:

‘Aangezien we in de verste verte niet weten met wat voor informatie Malchus op de proppen komt, is het beter om ook daar over te zwijgen.’

‘En waar gaat de bijeenkomst van het Sanhedrin plaatsvinden?’, vroeg Kajafas.

Annas gaf geen antwoord maar draaide zich om en liep weer naar het grote bassin. Weer liet hij zijn handen in het water zakken, roerde een aantal malen met zijn armen door het water heen en weer en hield toen beide kletsnatte handen tegen zijn gezicht.’

‘Toch niet hier hè?’, vroeg Kajafas.

Direct verscheen Annas’ natte gezicht, druppend van het water, vanachter zijn handen en hij reageerde:

‘Nu je het zegt. Dat is nog niet eens zo’n slecht idee. Daar was ik nog niet opgekomen.’

‘Maar deze ruimte is toch veel te klein? En het bad staat in de weg.’

‘Dat is waar. Maar als de discussie verhit raakt, hebben we wel iets om af te koelen.’

Van weeromstuit kruiste Kajafas zijn armen en hij riep boos uit:

‘Daar komt niets van in! Deze ruimte en dit bad zijn niet bestemd als vergaderfaciliteiten.’

Ineens keek Annas met felle ogen naar Kajafas en hij schreeuwde zo luid dat het echode tegen de wand van het bassin:

‘Nee, dit is jouw hogepriesterlijk water! En het vuur van de Westelijke lamp is jouw eeuwige vuur!’

Net was de stem van Annas weggestorven, toen hij hevig schrok van een luid en onophoudelijk ‘Hallelujah’ dat opklonk uit de voorhof en op een totaal ongewoon tijdstip brachten plotseling honderden zangstemmen van Levieten de Bikkurim-Psalm ten gehore.

- 24 juli 2021 -

paasroman

De Heer is werkelijk opgestaan

Hoofdstuk 16