proloog

De zon was al ondergegaan. De vele cipressen waarmee de berghelling getooid was, wierpen lange schaduwen. In het avondlicht spoedde een kleine groep mannen voorwaarts. Ze daalden af over een smal pas dat langs de berghelling omlaag liep. Twee van hen waren statig gekleed en zagen eruit als voorname ambtsdragers. Zij droegen iets tussen hen in. Het was een lichaam. Het lichaam was gewikkeld in een groot stuk linnen, dat van de voeten af in de lengte over het hoofd was geslagen en bij de voeten weer uitkwam. Hier en daar kleurde het linnen rood van bloed. Vier mannen droegen het lichaam. Een van hen hield een gezichtsdoek stevig tegen het hoofd gedrukt. De gezichtsdoek was doordrenkt van bloed. Het bloed kleefde aan een van de handen. Op korte afstand van de mannen volgde een klein groepje vrouwen.

Het viertal had enige haast. Het moment van zonsondergang betekende het officiële begin van de Joodse sabbat. De verrichting van slaafse arbeid op sabbat was uit den boze. De aanwezigheid van twee Joodse magistraten maakte de zaak alleen maar erger. Met deze actie zetten ze hun reputatie en hun positie op het spel. Het karwei was echter te belangrijk om het te laten rusten tot na de sabbat. Het moest nu gebeuren. Uitstel was ondenkbaar. Daarom haastten ze zich voorwaarts met de nodige voorzichtigheid.

Al snel bereikten ze de voet van de berghelling. Even bleven ze hijgend staan. Toen liepen ze verder. Ze passeerden een laag muurtje van zwerfstenen en kwamen in een tuin, die omzoomd was met struiken en cipressen. De tuin lag tegen de berghelling aan waarin een graf was uitgehouwen. Een enorme ronde steen stond naast de opening van het graf, in een richel die voor de opening langsliep.

Voorzichtig werd het lichaam in het graf getild. Daarbinnen was het schemerdonker. Met moeite konden ze de vlakke bodem onderscheiden die als laatste rustplaats was uitgehouwen. Terwijl ze het lichaam met toewijding en eerbied op die plek lieten rusten, bleek de plaats iets te klein. Het lichaam was een stuk groter dan gemiddeld en het kon niet anders of het moest met iets opgetrokken benen en enigszins voorovergebogen hoofd worden neergelegd.

Uitgeput van het langdurig voorover lopen met de zware last, rekten de mannen zich met de handen in de zij enige malen achterwaards. De enorme weemoed, waarmee hun harten al de hele dag gevuld waren, maakte kortstondig plaats voor een moment van voldoening. Maar direct sloeg de droefheid weer toe. De vrouwen in hun gevolg kwamen snikkend het graf binnen om te kijken waar het lichaam was neergelegd. Hoewel dit volgens de Joodse wetten strikt verboden was, bukten ze zich om het linnen, waarin het lichaam gewikkeld was, te strelen. De mannen liepen naar buiten en wachtten tot de vrouwen klaar waren met hun eerbewijs aan de dode. Toen ze allemaal weer buiten waren, werd de wig, die de steen tegenhield, met veel moeite verwijderd. De steen rolde langs de richel omlaag en bedekte de opening voor het graf. Alleen een dozijn sterke kerels zou nu het graf nog kunnen openen.

paasroman

De Heer is werkelijk opgestaan

Hoofdstuk 1

Hoofdstuk 2

Hoofdstuk 3