hoofdstuk 20

(61)

‘Ik laat die twee kinderen hier niet alleen met een onbetrouwbare soldaat. Klaar.’

Vitellius was verwikkeld in een discussie met Malchus over zijn keuze van de soldaat die op de meisjes moest passen. Alle anderen zouden met Malchus jacht maken op de jongen. De keuze van Malchus was gevallen op Gajus. Uit zijn antwoord aan Vitellius bleek waarom.

‘Je hebt het zelf veroorzaakt, Vitellius. Hij is nauwelijks op adem gekomen, laat staan dat hij kan lopen.’

‘Je hebt zelf gezien, wat hij deed. Het is niet vertrouwd.’

‘Alsof jij wel betrouwbaar bent’, mengde Gajus zich in het debat.

‘Heb je bewijs van het tegendeel?’, reageerde Vitellius.

‘Ha, kijk eens naar onze situatie. Wij vieren waren onbezorgd op weg naar Syrië. Door jou is dat nu wel anders. Dat joch daar ginds, staat misschien al op het punt ons te verraden. Zonder jou was dat niet gebeurd.’

‘Dat heeft niets met betrouwbaarheid te maken. Kon ik soms vermoeden dat we priesterkinderen tegen zou komen, laat staan dat we ze moesten grijpen?’

‘Dat joch kon jij niet eens de baas’, jengelde Gajus verder. ‘Moeten we jou dan soms die twee Jodinnen toevertrouwen?’

‘Het commando kwam totaal onverwacht. Dat kun je niet vergelijken met wacht houden over twee kinderen.’

‘Ik denk dat jij daartoe net zo min in staat bent, als wacht houden over een dode Jood.’

Die belediging had hij beter niet kunnen uiten. Vitellius stormde op hem af. Uit vrees weer onderhanden te worden genomen door zijn maat, sprong Gajus op en al hinkend vluchtte hij van hem weg.

‘Hij kan niet lopen?’, schamperde Vitellius. ‘Moet je zien. Ik kan hem nauwelijks bijhouden.’

‘Hm’, reageerde Malchus. ‘Er zit inderdaad meer beweging in dan hij deed voorkomen.’

‘Nou? Wie blijft er nu bij de twee kinderen?’, vroeg Vitellius.

‘Ja, als de zaken er zo voorstaan, stel ik voor dat jij op ze past en dat de andere vier samen met mij de jongen proberen op te sporen.’

Direct vatte Vitellius de twee meisjes bij de hand en zei: ‘Prima. Ik pas op deze twee. Gaan jullie maar snel achter die jongen aan, voordat hij verslag uitbrengt.’

Korte tijd later stond Vitellius alleen met Maria en Matilda op het wijnrankenpad. Maar het passen op de twee kinderen bleek lastiger dan hij had verwacht. Kort nadat zijn kameraden met Malchus tussen de wijnranken waren verdwenen, vroeg het oudste meisje hem:

‘Kunnen we niet gaan zitten? Wij hebben al de hele middag gelopen en we zijn moe.’

‘Dan moeten we alle drie tegelijk gaan zitten want ik laat jullie niet los’, antwoordde Vitellius.

‘Waarom niet? We zullen echt niet weglopen’, antwoordde het meisje.

‘Prima, dan blijven we staan’, was de reactie van Vitellius.

Na enige tijd zei het meisje: ‘Goed, je mag ons blijven vasthouden. Dan gaan we tegelijk zitten.’

Vitellius maakte aanstalten om langs de kant te gaan zitten. Door de warmte, waren de handen van Vitellius en de kinderen vochtig geworden. In zijn beweging om te gaan zitten, kon het meisje zich daardoor losrukken en ervandoor gaan. Maar Vitellius was een geoefende soldaat en liet die dag niet voor de derde keer iemand ontsnappen. Hij tilde het andere kind op, alsof ze niets woog, legde haar over zijn schouder en rende achter het oudste meisje aan. Ze rende door een wijnrankenveld maar in tegenstelling tot Saraf bleef ze gewoon tussen twee rijen ranken rechtdoor rennen. Tegenover de veel grotere en geoefende Vitellius had ze geen schijn van kans en binnen de kortste keren greep Vitellius haar bij de mouw van haar kleed.

‘Dat moet je niet nog een keer proberen’, zei Vitellius hijgend, terwijl hij Matilda neerzette en ze allebei stevig bij hun kleding vastpakte.

‘Want wat gebeurt er anders?’, vroeg het meisje.

Daar had Vitellius zo gauw geen antwoord op. Hij besloot het gewoon niet weer te laten gebeuren, dat ze ervandoor ging.

‘Ik dacht dat jullie zo moe waren.’, gaf Vitellius terug als reactie. ‘Maar dat valt erg mee, als ik jou zo zie rennen.’

Even zag Vitellius een lachje over het gezicht van het meisje glijden. Haar donkere ogen schitterden. Het was voor hem aanleiding de kinderen toch tegemoet te komen.

‘Zullen we teruglopen naar het pad? Dan kunnen we daar misschien nog een keer proberen of we allemaal kunnen gaan zitten zonder dat er iemand wegloopt’, stelde hij voor. De meisjes knikten gedwee. Even later bereikten ze het pad. Terwijl Vitellius de meisjes stevig bij hun kleding bleef vasthouden, zakten ze alle drie tegelijk door hun knieën aan de zijkant van het wijnrankenpad.

- 6 augustus 2021 –


(62)

Saraf schrok hevig. Enkele rijen ranken vóór zich zag hij onverwacht een Romeinse soldaat sluipen. Kort daarna zag hij de man met de blauwe tuniek de omgeving iets hogerop afspeuren. Ze hadden hem ingehaald. Saraf besefte dat hij trager was, omdat hij voortdurend gebukt of gehurkt moest lopen en bovendien voorzichtig tussen de ranken door moest kruipen. Saraf tuurde achterom. Boven de wijnranken uit, enkele rijen lager in het veld, zag hij de helm van een andere soldaat. Hij was ingesloten. En direct besefte hij dat het geen goed idee was in één van de vijgenbomen te klimmen. Voordat hij goed en wel in de boom zat, hadden ze hem allang gezien en ze konden hem opwachten of hem uit de boom halen.

Het leek wel of de soldaten verwachtten dat hij richting de vijgenbomen liep. Vanuit zijn schuilplaats tussen twee ranken keek Saraf nog eens goed om zich heen. De heuvelrug waar de wijngaard op gelegen was, liep geleidelijk omlaag richting de tuinpoort van Jeruzalem, bij het paleis van Herodes. In de verte zag hij de drie torens die Herodes als versterking van de stad had laten bouwen. Ze rezen omhoog als reusachtige wachters op de muur. Hij zag dat het bij de tuinpoort nog steeds razend druk was. Het was de drukte die zij vermeden hadden door het wijnrankenpad te kiezen. Op dat moment wenste Saraf dat ze zich maar door de massa’s pelgrims hadden laten meevoeren. Dan waren ze nu zo ongeveer veilig en wel bij het graf aangekomen.

Maar het was niet het moment voor wroeging. Hij moest erachter zien te komen wat de soldaten van plan waren. Die hadden natuurlijk gezien dat hij parallel aan het wijnrankenpad omhoog liep. Daardoor kon bij de soldaten het vermoeden zijn gerezen dat hij een bepaalde bestemming had ten Noorden van de stad. Opnieuw schoten hem de titula te binnen, die hij onder de oksel van één van de soldaten had gezien. Daaruit bleek de bijzondere belangstelling, die ze hadden voor Golgotha en misschien zelfs wel voor het graf van de Rabbi. Als dat zo was, vroeg Saraf zich af, waar kwam dan die plotselinge Romeinse interesse voor een Joodse Rabbi ineens vandaan? Hij bedacht dat het ook allemaal uit kon gaan van de mysterieuze man in zijn blauwe toga. Saraf overwoog dat ze op de één of andere manier wisten dat hij op weg was naar het graf van de Rabbi. Hij besloot daarom dat hij het best zo snel mogelijk in tegenovergestelde richting, naar de stad kon afdalen. Dat gaf hem meer kans om te ontsnappen. Gevoed door die gedachte, sloop hij langs één van de vele rijen ranken, terwijl hij de torens van de stadsmuur in het vizier hield.

Ineens hoorde hij voetstappen vlak achter zich, aan de andere kant van de rij ranken, waar hij langs liep. Saraf dook in elkaar en ging zo dicht mogelijk bij de struiken zitten. Het geritsel van voetstappen kwam steeds dichterbij. Saraf had het gevoel elk moment van boven of tussen de struiken gegrepen te kunnen worden. Met zijn handen over zijn hoofd maakte hij zich zo klein mogelijk. Daar voelde hij al iemand tegen zijn arm. Saraf keek tussen zijn ellebogen door. Het was geen soldaat. Het was een geit. Saraf slaakte een zucht van verlichting.

De geit was waarschijnlijk ontsnapt uit een kooi en struinde tussen de wijnranken op zoek naar lekkernijen. Hij had zich waarschijnlijk al flink tegoed gedaan aan druivenbladeren. De geit bracht Saraf op een idee. Snel maakte hij het koord om zijn middel los. Hij ontdeed zich van zijn overkleed, dat hij vervolgens over de geit gooide. Daarna legde hij het koord over de rug van de geit en leidde het vlak achter de voorpoten onder de borst door. Bovenop de rug bond hij het koord stevig vast. Hij gaf de geit een flinke tik tegen het achterwerk, zodat het beest begon te lopen. Vanuit de druivenstruiken zag Saraf het beest langzaam maar zeker tussen twee rijen wijnranken doorlopen. Het leek of hij daar zelf in gebukte houding voortkroop.

Het duurde even voordat de soldaten het beest zagen. Saraf hoefde zich niet af te vragen of dat het geval was want er klonk een kreet van één van de soldaten richting de anderen. Kort daarna renden ze allemaal in de richting van de geit. Eén van de soldaten kwam uit de richting die hij had gekozen en passeerde hem aan de andere kant van zijn rij wijnranken. Dat was de soldaat die moest voorkomen dat hij naar de stad zou ontkomen. Ondanks de gespannen situatie moest Saraf inwendig lachen, dat zijn plan leek te lukken. Alleen met zijn toga nog om zijn lijf en met de Torahrol in de tas dicht tegen zich aan, sloop hij snel verder omlaag in de richting van de poort.

- 7 augustus 2021 –


(63)

Hevig geschokt stond Annas in de deuropening van de raadskamer van de vrouwenvoorhof. Hij had verwacht twee of drie pelgrims te ontmoeten maar in plaats daarvan puilde de raadskamer uit met pelgrims die allemaal hun verhaal wilden vertellen. Alle drieëntwintig zetels van het Lager Sanhedrin waren door hen bezet. Maar de meeste pelgrims stonden te wachten in hun vale en soms vuile boerenkleding. Het volgende moment had Annas zijn tegenwoordigheid van geest terug en hij schreeuwde luid:

‘Eruit. Jullie hebben niets te zoeken in de raadskamer van het Sanhedrin.’

De boeren reageerden verbaasd. Een oudere boer, die vooraan stond zei:

‘Maar we wisten niet dat het de raadskamer was.’ En wijzend op Matthias, die achter Annas stond, voegde hij er beschuldigend aan toe: ‘Hij heeft ons hierheen gebracht!’

Direct had Annas zijn weerwoord klaar:

‘Staat er niet terecht geschreven: ‘Dit volk gaat verloren door gebrek aan kennis?’

Het was één van zijn geliefde teksten, die Annas te pas en te onpas gebruikte. De boeren voelden aan dat er iets niet klopte met de toepassing van de tekst maar toch gehoorzaamden ze en in een rij liepen ze door de deur naar buiten. Toen ze allemaal in de vrouwenvoorhof stonden, sloot Annas de deur. Daarna draaide hij zich naar Matthias en zei:

‘Ik neem aan dat jij de sleutel nog ergens hebt?’

Met een panische blik voelde Matthias in de tas aan zijn riem. Tot zijn grote opluchting klonk achter hem direct de stem van de oude boer:

‘Die heeft hij zolang aan mij gegeven. Hier is hij.’

Annas wierp een nijdige blik naar Matthias en hield toen zijn hand op naar de boer, terwijl hij zei:

‘Gelukkig bestaan er nog eerlijke boeren.’ En hij wierp de boer een blik toe, die het omgekeerde leek te betekenen. Daarna commandeerde hij:

‘Matthias, jij vergrendelt de deur. Dan voel ik deze pelgrims aan de tand.’

Terwijl Matthias terug liep naar de deur, begon Annas met het uithoren van de boeren. De meesten van hen hadden plaatsgenomen op de stenen banken, die in de zuilengalerijen rondom de voorhof waren geplaatst. Annas ging recht tegenover hen staan, met de vuisten in zijn zij en vroeg:

‘Wat zijn dat voor verhalen, waarmee jullie de voorhoven des Heren veranderen in een profane dansvloer?’

De manier waarop de vraag werd gesteld, nodigde niet uit om die beantwoorden en dus bleef het stil. Annas voer nog verder uit, en zei:

‘Jullie dans en handgeklap doet me waarachtig denken aan het volk dat zich te buiten ging rondom het gouden kalf: Het volk stond op om uitbundig feest te vieren.’

Een ouder boertje zat al enige tijd met zijn hand trillend in de lucht.

‘Wat zit jij daar drammerig met je hand omhoog?’, vroeg Annas.

Daarop antwoordde het boertje:

‘Mag ik u erop wijzen dat David ook danste voor het aangezicht van Adonai?’

‘Precies. En ter gelegenheid waarvan danste hij, nou?’

‘Ter gelegenheid van het overbrengen van de ark.’

‘En waar is de ark nu, als ik vragen mag?’

Het bleef stil. Annas gaf zelf het antwoord.

‘Ikabod!’

Dat had Annas beter niet kunnen zeggen want met dat hij het zei, schoot zijn nachtmerrie hem weer in alle hevigheid te binnen. Hij begon hevig te trillen en te zweten en kreeg het verschrikkelijk heet. Hij kon bijna niet op zijn benen blijven staan en ademde zwaar. Samen met de boerengemeenschap keek Matthias verschrikt naar zijn vader en hij vroeg:

‘Vader, voelt u zich wel goed? Wilt u even gaan zitten?’

Enkele boeren maakten voor Annas plaats op de stenen banken, waar ze waren gaan zitten. Direct liep Annas erheen en ging zitten. Daardoor zakte de aanval af. Maar goed voelde Annas zich nog allerminst. Toen hij weer genoeg adem had om iets te zeggen, bracht hij tussen enkele zuchten door uit:

‘Ik ontbind hierbij de vergadering. Ik moet me eerst opfrissen. Laat een van de boeren hier maar blijven, als ze hun verhaal aan mij kwijt willen.’

- 8 augustus 2021 -

paasroman

De Heer is werkelijk opgestaan

Hoofdstuk 21