openbaring 14

Vers 1

Het Lam op Sion

'En ik zag en zie, het Lam stond op de berg Sion en met Hem honderdvierenveertigduizend, die zijn naam en de naam van zijn Vader hadden, geschreven op hun voorhoofden.'


(1) Wie zijn de honderdvierenveertigduizend?

(2) Waar en wanneer vindt dit tafereel van de honderdvierenveertigduizend plaats?


(1) Wie zijn de honderdvierenveertigduizend?

De honderdvierenveertigduizend die hier worden genoemd en beschreven, zijn dezelfde honderdvierenveertigduizend als in hoofdstuk 7. Er is geen enkele reden om aan te nemen dat het ineens gaat om een tweede groep van honderdvierenveertigduizend. Maar er zijn diverse redenen om aan te nemen dat het gaat om dezelfde groep:

(1) De 144.000 in Openbaring 7 zijn door engelen verzegeld met het zegel van de levende God. Wat anders kan dat zegel uitdrukken dan het wezen van de levende God? De naam van de Vader en de naam van de Zoon (het Lam), zoals we hier lezen, in hoofdstuk 14? De vraag is vervolgens waarom in Openbaring 7 wordt gesproken van een zegel en hier van de naam van de Vader en van de Zoon. Het antwoord is dat de 144.000 in Openbaring 7 worden gezien op een moment ‘vlak voor een sterke verheviging van de storm’. De apocalyptische ruiters en de aardbeving van Openbaring 6 hadden reeds veel amok gemaakt. Maar het zou vanaf Openbaring 7 nog veel en veel erger worden. De engel met het zegel van de levende God roept de engelen die verantwoordelijk zijn voor de winden, toe om nog ‘geen schade toe te brengen’ aan de schepping voordat het zegel gegeven zou zijn aan de 144.000.

Een verzegeling is namelijk een beveiliging door het aanbrengen van een eigendomskenmerk. Denk aan de Romeinse soldaten die het graf van de Heer Jezus beveiligden met een zegel. Echter, die beveiliging stelde niets voor bij de almacht van God en de opstandingskracht van Christus. Maar de beveiliging die uitgaat van een zegel van de levende God is een hermetische beveiliging. De 144.000 worden onaantastbaar. En dat is zeer belangrijk want niet alleen zullen enorme oordelen de schepping teisteren. Daarna zullen de verschrikkelijke demonische machten van het rijk van het beest losgelaten worden, de put van de afgrond en de vier engelen bij de Eufraat.

(2) Van de 144.000 in Openbaring 7 werd gezegd dat ze voortkwamen uit de twaalf stammen van Israël. Dat stemt overeen met de plaats waar we deze 144.000 met het Lam zien staan: de berg Sion. Dat is voor de Israëliet de plaats waar zijn hart naar verlangt en waar hij God wil aanbidden.

(3) Sinds ze werden genoemd in Openbaring 7 is niets meer vernomen van de 144.000. Wel keek Openbaring 7 vooruit naar de ‘ontelbaar grote schare’ uit elke natie en alle geslachten en volken en talen, die door hun dienstwerk het koninkrijk van God binnengaat. Deze mensen uit de volkeren zagen we met palmtakken voor de troon en het Lam, met om de troon de engelen, de oudsten en de vier levende wezens. Maar wat er zal geworden van de 144.000, is in Openbaring nog niet ter sprake gekomen. Het ligt voor de hand dat daar nog een beschrijving van wordt gegeven. Welnu, die beschrijving hebben we hier in Openbaring 14. Direct na de beschrijving van het beest uit de aarde, dat eruit zag als een ‘lam’ en sprak als de draak, krijgen we een beeld van het ware Lam. En zoals het beest uit de aarde zich omringd had met mensen die de naam van het beest uit de zee als merkteken op hun voorhoofd (of rechterhand) hebben ontvangen, zo heeft het ware Lam van God zich omringd met de mensen die zijn naam en de naam van zijn Vader op hun voorhoofden hebben geschreven.

(4) De plaatsbepaling van de 144.000, de mensen die de bediening van het evangelie van het koninkrijk hadden (Mattheus 24:14), komt overeen met de plaatsbepaling van deze 144.000, die door hun bediening het vrederijk in gaat. Zij staan op dezelfde 'plaats', namelijk ‘vóór de troon, vóór de vier levende wezens en vóór de oudsten. Maar er is één belangrijk verschil: de engelen worden wel genoemd in verband met de ontelbaar grote schare maar ze ontbreken in Openbaring 14 bij de 144.000. Waarom? Het zou te maken kunnen hebben met de positie van de 144.000. De ontelbaar grote schare wordt mede door toedoen van engelen afgezonderd, als schapen van de bokken. De taak die engelen daarin hebben, wordt genoemd in de gelijkenissen van Mattheus 13. De gelijkenis van de tarwe en het onkruid en de gelijkenis van het sleepnet eindigen allebei met het afscheiden van de rechtvaardigen van de onrechtvaardigen door de dienst van engelen. Maar die engelendienst is uiteraard niet nodig voor de 144.000, die reeds door engelen waren verzegeld.

(5) Dit tafereel uit Openbaring 7 komt overeen met Mattheus 25, waar de Zoon des mensen op de troon van zijn heerlijkheid gezeten is en vergezeld is van de heilige engelen. Alle volken worden voor Hem verzameld en Hij scheidt ze zoals een herder de schapen van de bokken scheidt, zoals we al opmerkten. De schapen gaan het koninkrijk binnen. Maar er is een categorie mensen die in Mattheus 25 wordt genoemd en waarvan Openbaring nog niet heeft gezegd hoe het hen zal vergaan, ‘de broeders van de Heer’. De Heer zal de schapen van de bokken scheiden naar dat ze ‘zijn broeders’ hebben behandeld. Die broeders zijn de herauten van de komende Koning en van het komende rijk, de 144.000 uit de twaalf stammen van Israël. En er is slechts één enkele categorie 'broeders'. Er wordt nergens gesproken over ‘twee groepen broeders’.


(2) Waar en wanneer vindt dit tafereel van de honderdvierenveertigduizend plaats?

Hierboven hebben we reeds op het antwoord van deze vraag gezinspeeld. Het gaat om de situatie na de terugkeer in heerlijkheid van de Heer Jezus en de uitschakeling van alle vijanden. We bevinden ons in Openbaring 14 derhalve aan het begin van het duizendjarig vrederijk. De dienaren van het rijk van het beest, met de naam van het beest als merkteken op het voorhoofd, een rijk van een monsterachtige tirannie, die slechts 3,5 jaar duurt, wordt in Openbaring gecontrasteerd met ‘de vrijheid van de heerlijkheid van de kinderen van God’ (Romeinen 8:21), waarbij het ‘de mensen’ zijn die over de aarde heersen (Openbaring 5:10) en niet de satan door middel van een despotisch heerser. God regeert door middel van de mensen omdat ze zijn wetten in hun harten geschreven hebben gekregen en in volkomen vrijheid exact datgene uitvoeren dat in harmonie is met Gods wil, in overeenstemming met de door Hem ingestelde scheppingsorde, tot grote zegen van ieder schepsel.

De berg Sion speelt in deze totaal nieuwe situatie voor de schepping een zeer belangrijke rol. Daarom worden het Lam en de 144.000 daar gesitueerd. Zij zijn ook feitelijk in Sion, in Jeruzalem, na de grote veranderingen die God in het landschap heeft aangebracht. De Romeinen hebben bij de verwoesting van de stad in het jaar 70 niets overgelaten van de tempel, haar fundament en zelfs van de tempelberg. In het kader van de vervloeking van de vijgeboom zei Jezus tot zijn discipelen: ‘vraag of deze berg in zee wordt geworpen en het zal u gebeuren’. Welnu, ‘die berg’ was de tempelberg want daar liepen ze op dat moment rechtstreeks naartoe. En die berg is in zee geworpen. Ondergegaan is zij in de volkerenzee en het volk Israël eveneens. Maar er komt een tijd dat Sion de meest centrale plaats op aarde zal zijn:


Het zal in het laatste der dagen geschieden

dat de berg van het huis van de HEERE vast zal staan

als de hoogste van de bergen,

en dat hij verheven zal worden boven de heuvels,

en dat alle heidenvolken ernaartoe zullen stromen.

Vele volken zullen gaan en zeggen:

Kom, laten wij opgaan naar de berg van de HEERE,

naar het huis van de God van Jakob;

dan zal Hij ons onderwijzen aangaande Zijn wegen,

en zullen wij Zijn paden bewandelen.

Want uit Sion zal de wet uitgaan,

en het woord van de HEERE uit Jeruzalem.


Jesaja 2:2,3


Het voert te ver om zelfs maar recht te doen aan 10% van alle teksten uit het Oude Testament, die gaan over Sion. Het woord ‘Zion’ intikken in de blue letter bible levert 152 teksten op. De Psalmen en de profeten staan vol met teksten die allemaal vooruitwijzen naar een toekomstige periode, waarin God de aarde in gerechtigheid zal regeren door middel van zijn Koning, de Man naar zijn hart. Wij weten dat dit de Heer Jezus is. Het zicht op die toekomstige periode is totaal vervaagd door ernstige dwaalleer van de kerk, als zou dat koninkrijk reeds onder kerkelijk bestuur zijn aangebroken.

Maar een kerkelijke leer kan Gods plannen nooit of te nimmer dwarsbomen. De beloften in zijn woord zijn een bikkelharde garantie, dat die periode zal aanbreken, wie weet hoe spoedig. Een belangrijke Psalm in dit verband is Psalm 2, waar we de koningen van de aarde zien samenspannen tegen de HEERE en zijn Gezalfde en waar God zegt: ‘Ik heb immers mijn Koning gezalfd over Sion, mijn heilige berg’. Hier, in Openbaring 14 zien we die Koning, te midden van zijn ‘broeders’, op de berg Sion.

Jammer genoeg heeft de reformatie weinig veranderd aan de toekomstverwachting van de kerk. Ook onder gereformeerde, hervormde en reformatorische christenen vindt men de gedachte dat er tot op de jongste dag weinig meer zal veranderen in de wereldgeschiedenis. Het leven zal voortkabbelen tot aan de opwekking van alle doden en het eindoordeel van God. Aan een duizendjarig vrederijk wordt nauwelijks gedacht.

Een gedeelte dat veel wordt gebruikt als ondersteuning van die gedachte, is de gelijkenis in Romeinen 11 van de Olijfboom. Nadat Israël als volk had gefaald in de herkenning van hun Messias, zijn zij als natuurlijke takken van de Olijfboom gerukt en in hun plaats zijn wilde takken geënt, de volkeren, die sindsdien voor het allergrootste deel de gemeente van Jezus Christus vormen. De gedachte is dat het zo vervolgens altijd zal blijven.De groei van Gods koninkrijk is buiten de nationale grenzen van Israël uitgegaan en men is van mening dat dat koninkrijk nooit weer binnen die nauwe nationale kaders zal terugkeren.

Echter men vergeet dan wat Paulus verderop in de gelijkenis schrijft en welke toepassing hij vervolgens maakt. Hij zegt: ‘En ook zij zullen, als zij niet in het ongeloof blijven, weer opnieuw geënt worden want God is machtig hen opnieuw te enten.’ Men zou dan nog kunnen denken: ja maar dat gaat over Israëlieten die tot de gemeente gaan behoren, zodra ze tot geloof komen. Het heil is in die zin nog steeds ook voor Israël. Echter, Paulus gaat in de uitleg hiervan veel en veel verder. Hij spreekt over een nationaal herstel van Israël als volk: ‘Want ik wil niet broeders, dat u deze verborgenheid onbekend is, opdat u niet wijs bent in eigen oog, dat er voor een deel over Israël verharding is gekomen, totdat de volheid van de volken is ingegaan; en zo zal geheel Israël behouden worden, zoals geschreven staat: “Uit Sion zal de Redder komen; Hij zal de goddeloosheden van Jacob afwenden…’ De volheid van de volken gaat in - Geheel Israël zal behouden worden - Uit SION!... zal de Redder komen...

Daarna keert Paulus terug naar de situatie van de gemeente, waarbij Israëlieten deel krijgen aan dezelfde barmhartigheid. Maar dat vlakt zijn eerdere opmerkingen niet uit. Met name, dat er een ‘totdat’ geschreven staat boven der periode van de gemeente: ‘totdat de volheid van de volken is ingegaan’. Tot zolang duurt de ‘gedeeltelijke verharding’ van Israël. Daarna zal God een machtig werk in hen doen. Uiteindelijk zal de Redder van Israël komen uit Sion, zodat geheel Israël behouden wordt. Daarvan is Openbaring 14 een zeer belangrijk beeld.

Dat we ons met Openbaring 14:1 aan het begin van het vrederijk bevinden, betekent dat het boek een sprongetje maakt in de tijd. Met Openbaring 13:18 zaten we immers nog middenin de grote verdrukking. We hebben al een paar keer opgemerkt dat dit soort ‘tijdverschuivingen’ in het boek vrijwel altijd gepaard gaan met een wisseling van de werkwoordtijd. Ook hier is dat weer het geval. Het gedeelte in Openbaring 13 over het beest uit de aarde staat in de tegenwoordige tijd om aan te geven dat nogmaals dezelfde tijd doorlopen wordt als die welke aan de orde was in de beschrijving van het beest uit de zee. Openbaring 14:1-2 staat geschreven in de verleden tijd, zoals de meeste delen van Openbaring en sluit daarmee aan op andere delen in de verleden tijd, die allemaal uitkwamen aan het eind van de grote verdrukking. Van daaraf gebeurt onder andere wat hier staat: de zegenrijke positie die de 144.000 ontvangen in het vrederijk.

- 15 april 2022 -


Vers 2

De stem uit de hemel

‘En ik hoorde een stem uit de hemel als een stem van vele wateren en als een stem van een zware donderslag. En de stem die ik hoorde, was als van harpspelers die op hun harpen spelen.'


(1) Van wie is de stem uit de hemel?

(2) Wat is de betekenis van de uitgebreide omschrijving van de stem?


(1) Van wie is de stem uit de hemel?

Een stem uit de hemel, die klinkt als een stem van vele wateren en als een stem van een zware donderslag, kan maar van één Persoon afkomstig zijn: van God de Vader. Drie maal heeft in het leven van het Lam op aarde op dezelfde manier de stem van de Vader vanuit de hemel geklonken: (1) bij de doop van Jezus in de Jordaan, (2) bij de verheerlijking van Jezus op de berg in aanwezigheid van drie discipelen en (3) op de woensdag voor goede vrijdag, op het tempelplein.

Twee dagen voor zijn lijden en sterven aan het kruis stond Jezus op de berg Sion, het tempelplein, te midden van zijn volk om de menigten de laatste boodschap op het hart te drukken. Plotseling diende zich een gezelschap van Grieken aan, die tegen Filippus zeiden dat ze Jezus wilden ontmoeten. Filippus vroeg toen Andreas wat hij ermee aan moest en samen gingen ze naar Jezus. Dat Grieken de Joodse Messias wilden zien, geeft wel aan hoe ver buiten de landsgrenzen van Israël de roem van Jezus was uitgewaaierd.

Maar Jezus wist dat die populariteit Hem niet zou kunnen baten ten aanzien van wat op Hem af kwam. Daarom was zijn reactie: ‘Het uur is gekomen dat de Zoon des mensen wordt verheerlijkt. Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, als de tarwekorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft zij alleen. Maar als zij sterft, draagt zij veel vrucht….’ En daarna sprak Hij over het je leven niet liefhebben in deze wereld, over het volgen van Hem door zijn dienstknechten en de eer van de Vader die hen dat zou opleveren. En daarna zei Hij; ‘Nu is mijn ziel ontroert, en wat zal Ik zeggen? Vader, verlos Mij uit dit uur? Maar daarom ben Ik in dit uur gekomen. Vader, verheerlijk uw naam.’

En toen kwam, als een letterlijke donderslag bij heldere hemel, de stem van de Vader: ‘Ik heb verheerlijkt en Ik zal opnieuw verheerlijken.’ Dat de stem van de Vader ook toen, op dat tempelplein, klonk als donderslag, weten we omdat de menigte de stem als zodanig interpreteerde. En hier, in Openbaring 14, zien we opnieuw: de Zoon des mensen, het Lam, op dezelfde berg Sion, te midden van zijn 144.000 broeders. Is dit niet tevens een vervulling van Psalm 22: ‘Ik zal uw naam aan mijn broeders verkondigen. In het midden van de gemeente zal ik U lofzingen’. De broeders hebben de naam van de Vader en van de Zoon op hun voorhoofden. Het tafereel spreekt van één en al eer aan God. Dan kan de Vader niet zwijgend blijven toekijken en dan moet Hij op zijn Zoon antwoorden op dezelfde manier als toen, die woensdag.

Wat de stem zegt horen we niet maar het zou kunnen gaan om een combinatie van ‘Dit is mijn geliefde Zoon in Wie Ik welbehagen heb gevonden’ en ‘Ik heb verheerlijkt en Ik zal opnieuw verheerlijken’. Er zal namelijk nooit meer een einde komen aan de verheerlijking van God in alle eeuwen eeuwen die nog zullen volgen.


(2) Wat is de betekenis van de uitgebreide omschrijving van de stem?

De stem van God de Vader klinkt als het geluid van vele wateren en als een zware donderslag. Dat begrijpen we. Reeds Psalm 29 omschrijft de stem van God alszodanig: ‘De stem des HEREN is over ( of als ) de wateren. De God der heerlijkheid doet de donder weerklinken’. En de stem van de Heer Jezus klinkt eveneens als het ‘gedruis van vele wateren’ (Openbaring 1:15). Maar er wordt hier nog een merkwaardig kenmerk aan de stem van de Vader toegevoegd, waarover nog nergens eerder in de Bijbel melding wordt gemaakt: ‘En de stem die ik hoorde, was als van harpspelers die op hun harpen spelen.’ Waar komt het geluid van die harpen ineens vandaan?

Gezien alle eerdere hoofdstukken van het boek Openbaring is er slechts één enkele bron aan te wijzen voor deze speciale nieuwe klank van de stem van de Vader: de harpen in de handen van de 24 oudsten. Er zijn voor de mens twee manieren om ‘muziek’ te maken, met de mond of met de ledematen (handen of voeten). Die instrumenten werden uitgevonden door Jubal , in de gelachtslijn van Kaïn, gezien alles wat er over deze lijn wordt meegedeeld, niet het toonbeeld van godsvrucht.

Maar uiteindelijk behoort alle potentie in de schepping toe aan God en na een lange geschiedenis van eindeloze afwijkingen van de mensheid, is door God toch een gezelschap van mensen gevormd, die de instrumenten gebruiken tot zijn eer en verheerlijking. Dat is grotendeels de verdienste van David maar het meest van alles van de grote Wortel en Zoon van David.‘ Maar niet het geestelijke is eerst maar het natuurlijke, daarna het geestelijke’, schrijft Paulus in 1 Ko.15:46.

We zien het ‘tokkelinstrument’ in handen van de 24 oudsten, geen blaasinstrumenten. Die worden uitsluitend gehanteerd door engelen. Mogelijk heeft dat te maken met het feit dat de 24 oudsten ‘zang’ ten gehore brengen, waarbij zij zichzelf op hun instrumenten begeleiden. Met blaasinstrumenten is dat uiteraard niet mogelijk.

Dat er harpen in de hemel worden gehanteerd door de 24 oudsten is één ding maar dat de stem van de Vader de klankkleur van harpen krijgt is een tweede. Hoe is dat mogelijk? Het lijkt er sterk op dat na slechts circa zeven jaar in de hemel, de oudsten zo dicht bij het hart van de Vader zijn gekomen, dat telkens wanneer Hij zijn stem laat horen, zij die begeleiden op hun harpen. Daarom worden zij ook voorgesteld als de 24 oudsten. Zij hebben inzicht in Gods raadsbesluiten, ja nog meer in Gods hart en in Gods reactie op omstandigheden. Daarom kunnen zij met hun harpen de stem van God begeleiden, telkens wanneer Hij spreekt, zoals hier in reactie op de plaats van het Lam te midden van de 144.000 nadat aan de verschrikkingen van de grote verdrukking een eind is gekomen en de regering over de wereld vanuit Sion haar aanvang kan nemen.

Belangrijk is op te merken dat dit tafereel zich voordoet na de overwinningen van de vlakte van Harmagedon en na de overwinningen nabij de heilige stad. Dat is nadat de hemelse legers met het Lam op paarden vanuit de hemel het Lam gevolgd zijn in zijn glorierijke zege op alle vijanden. De 24 oudsten houden nooit op ‘oudsten’ te zijn maar zijn en blijven tevens ‘hemelse legers’. Het zijn twee beelden voor alle gelovigen tot op de opname van de gemeente, vlak voor de grote verdrukking. Zij hebben tegelijkertijd een functie als wijze en verstandige oudste en als moedige en heldhaftige strijder - tot in alle eeuwigheid.

- 18 april 2022 -


Vers 3-5

Een nieuw lied

En zij zingen als een nieuw lied vóór de troon en vóór de vier levende wezens en de oudsten; en niemand kon het lied leren dan de honderdvierenveertigduizend die van de aarde gekocht waren. Dezen zijn het die van de aarde gekocht waren. Dezen zijn het die zich niet met vrouwen hebben bevlekt, want zij zijn maagdelijk. Dezen zijn het die het Lam volgen waar het ook heengaat. Dezen zijn uit de mensen gekocht als eerstelingen voor God en het Lam. En in hun mond is geen leugen gevonden, want zij zijn onberispelijk.


(1) Waarom kon niemand het nieuwe lied leren dan de 144.000?

(2) Wat is de betekenis van de uitgebreide vijfvoudige omschrijving van de 144.000?


Twee maal lezen we in Openbaring van ‘een nieuw lied’.

(1) Door de 24 oudsten - Ter gelegenheid van het nemen van de boekrol door het Lam uit de rechterhand van Hem die op de troon zit (Openbaring 5:9).

(2) Door de 144.000 – Terwijl zij met het Lam op de berg Sion staan (Openbaring 14:3).

Ook David spreekt in zijn Psalmen meermalen van ‘een nieuw lied’, dat God hem in de mond geeft, in de Psalmen 33, 40, 96, 98, 144 en 149. Telkens staat dat nieuwe lied in verband met Gods daden, Gods werken, Gods wonderen. Opvallend is uiteraard Psalm 144. Zou die iets te maken hebben met de 144.000? Het lijkt er sterk op want juist in Psalm 144 wordt gesproken van een situatie die sterk doet denken aan de grote verdrukking waar God de 144.000 veilig doorheen loodst. Kijk maar naar deze verzen uit die Psalm:

Vers 1: 'Geloofd zij de HEERE, mijn rots, Die mijn handen leert om te strijden, mijn vingers om oorlog te voeren' – Het gaat blijkbaar om een tijd van ‘oorlog’ – de draak voert ‘oorlog tegen de overigen van haar geslacht’ (Opebaring 12;17), dat zijn deze 144.000. En het beest uit de zee voert oorlog tegen alle heiligen (Openbaring 13:7), waartoe ook de 144.000 behoren. Zij zijn niet gevlucht naar de woestijn want tot het einde toe wordt het evangelie van het koninkrijk wereldwijd door hen verkondigd. (Mattheus 24:14). Zij genieten speciale bescherming van God vanwege het zegel, waarover we lazen in Openbaring 7.

Vers 2: 'Die mijn volk aan mij onderwerpt'. – Dat ziet op de bijzondere positie van de 144.000 in het vrederijk van Christus.

Vers 3, 4: 'HEERE, wat is de mens, dat U hem kent, de sterveling, dat U aan hem denkt? De mens lijkt op een zucht, zijn dagen zijn als een voorbijgaande schaduw' – zij moeten zichzelf er voortdurend aan herinneren dat God machtiger is dan de (vijandige) mensen, zoals de Heer Jezus zijn discipelen op het hart drukt in Mattheüs 10:28 ‘En wees niet bevreesd voor hen die het lichaam doden en de ziel niet kunnen doden, maar wees veeleer bevreesd voor Hem Die zowel ziel als lichaam te gronde kan richten in de hel.’

Vers 7: 'Steek Uw handen uit van omhoog, bevrijd mij en ontruk mij aan de grote wateren, uit de hand van vreemdelingen'; – Zij zijn wereldwijd verspreid over de vele volken, menigten, natiën en talen, die volgens Openbaring 17:15 worden voorgesteld als ‘vele wateren’.

Vers 8: 'want hun mond spreekt valse dingen, hun rechterhand is een hand vol bedrog' – de grote verdrukking wordt gekenmerkt door bedrog en zware misleiding (Openbaring 13:14, Mattheus 24:4, 5, 11, 24).

Vers 9: 'O God, ik zal een nieuw lied voor U zingen, met de luit en het tiensnarig instrument zal ik psalmen voor U zingen' – dit is de tekst die refereert aan ‘het nieuwe lied’ dat de 144.000 zingen.

Vers 11: 'Bevrijd mij en red mij van de hand van vreemdelingen,van wie de mond valse dingen spreekt, van wie de rechterhand een rechterhand vol bedrog is'. – Dat hier sprake is van ‘vreemdelingen’ geeft opnieuw aan dat de 144.000 verspreid zijn over de gehele aarde. Typerend is het meermalen spreken van de ‘rechterhand’. Immers, dat zal in de grote verdrukking een plaats op het lichaam zijn waar het teken van het beest wordt aangebracht (de andere plaats is het voorhoofd).

Met de toepasselijkheid van Psalm 144 is nog geen antwoord gegeven op de vraag waarom niemand het lied van de 144.000 kan leren. Er zijn op internet allerlei zeer ingewikkelde en mysterieuze verklaringen te vinden, die zelfs 1 Korinthe 12 erbij halen, dat Paulus opgetrokken is geweest in de derde hemel en daar onuitsprekelijke woorden gehoord heeft die het een mens niet vergund zijn te spreken. Echter, de verklaring die veel meer voor de hand ligt, is dat niemand heeft meegemaakt wat deze 144.000 hebben meegemaakt.

Hun omstandigheden van drie een half jaar grote verdrukking, die zo erg is dat een derde van de wereldbevolking met militaire middelen wordt gedood en een mogelijk net zo groot aantal mensen overleeft in de natuur. Het gaat om een situatie van totale oorlog en totalitaire controle, waarin deze 144.000 onder bescherming van het zegel van God van stad tot stad en van deur tot deur trekken om het evangelie van het koninkrijk, de komende en triomferende Jezus Christus te brengen. Wie kan een lied dat dergelijke unieke omstandigheden en ervaringen beschrijft, van harte meezingen? Niemand. Want het gaat bij het zingen in de Bijbel nooit alleen maar om het opdreunen van woorden maar om het van harte ‘met het verstand en met het gevoel’ zingen van de diepere lagen in het lied. Dat laatste kunnen bij dít specifieke lied, waarvan de woorden door Johannes dan ook niet worden weergegeven, alleen de 144.000.

Dan wisselt op het moment dat het ‘zingen van het lied’ wordt genoemd, de werkwoordtijd van verleden tijd naar tegenwoordige tijd. Jammer genoeg geeft vrijwel geen enkele vertaling dit correct weer, zelfs de Blue Letter Bible niet, omdat die de standaard vertalingen aanhoudt. De grondtekst geeft evenwel zeer duidelijk tegenwoordige tijd aan.

Maar waarom staat het woord ‘zingen’ zo plotseling in de tegenwoordige tijd? ‘En zij ZINGEN een nieuw lied…’ Want het direct daarop volgende werkwoord is weer gezet in de verleden tijd: ‘en niemand KON het lied leren dan de 144.000. We zagen dit ook al bij het zingen van het nieuwe lied door de 24 oudsten: ‘U bent waard het boek te nemen...’. (Openbaring 5:9). Ook daar springt het werkwoord ineens van de verleden tijd naar de tegenwoordige tijd. En ook gebeurt dat bij het voortdurende zeggen door de vier dieren van ‘heilig, heilig, heilig, Heer, God, de Almachtige, die is en die was en die komt’. (Openbaring 4:8).

We hebben daar in de context gezien dat het te maken heeft met iets dat voortduurt tot in alle eeuwigheid. Het ‘heilig, heilig, heilig’ zal nooit ophouden, hooguit even voor een half uur, als er stilte in de hemel is (Openbaring 8:1). Net zo zal ook de voortdurende zang van het nieuwe lied van de 24 oudsten en van het nieuwe lied van de 144.000 te horen zijn omdat deze ‘nieuwe liederen’ eeuwigheidsliederen zijn en tot in alle eeuwigheid hun waarde en hun zeggingskracht behouden. Het zijn liederen die nooit zullen verstommen en die daarmee aangeven hoe groot Gods overwinningen zijn over de machten die in tegenspraak zijn met zijn heiligheid.

Overigens blijkt uit de zin ‘en niemand KON het lied leren dan de 144.000, dat ook de 144.000 het hebben moeten leren. De verleden tijd is hier heel toepasselijk want het leren van een lied duurt slechts een relatief korte tijd. Dat is daarna verleden tijd. Het voortdurende zingen blijft echter doorgaan – tegenwoordige tijd. Een belangrijke vraag is: wie heeft het lied dan opgesteld? Van wie moesten de 144.000 het leren? Het is opvallend dat het nieuwe lied pas wordt genoemd na de stem van een zware donderslag, omlijst door het geluid van harpspelers. Daarom ligt het voor de hand te veronderstellen dat het de Vader Zelf is, die met zijn donderstem de 144.000 het lied leert zingen, een lied ongetwijfeld tot eer van het Lam, dat door zijn verlossingswerk deze heerlijke omstandigheden heeft gecreëerd. Zoals de Heer Jezus Zelf zei: ‘Maar Ik zoek mijn heerlijkheid niet; er is Eén die haar zoekt en oordeelt.’ (Johannes 8:50).


(2) Wat is de betekenis van de uitgebreide vijfvoudige omschrijving van de 144.000?

Vijf kenmerken worden gegeven van deze 144.000 getuigen van Jezus Christus uit de twaalf stammen van Israël:

(1) Ze zijn van de aarde gekocht.

(2) Ze hebben zich niet met vrouwen bevlekt want ze zijn maagdelijk.

(3) Ze volgen het Lam, waar het ook heengaat.

(4) Ze zijn uit de mensen gekocht als eerstelingen voor God en het Lam.

(5) In hun mond is geen leugen gevonden want ze zijn onberispelijk.


Vijf is het getal van de menselijke verantwoordelijkheid en de 144.000 verstaan als geen andere mensen in de geschiedenis hun verantwoordelijkheid voor God en het Lam. Deze 144.000 zijn zeer bijzondere mensen. We zullen de kenmerken één voor één nagaan.

(1) Het eerste kenmerk is heel belangrijk. Ze zijn van de aarde ‘gekocht’. Dat houdt in dat ze deze positie niet aan zichzelf te danken hebben. Alle posities die mensen in de toekomstige eeuwen eeuwen nog zullen innemen, zijn allemaal louter en alleen te danken aan het bloed van het Lam, de hoge en zeer kostbare prijs waarmee mensen ‘gekocht’ zijn. Want alle mensen zijn van nature verstrikt in de klauwen van de tegenstander van God met wie de eerste Adam een pact sloot van wantrouwen en hoogmoed.

De hoge prijs van het bloed van het Lam wordt overigens niet betaald aan satan. Hij wordt nergens voorgesteld als de 'eigenaar' van mensen, tenzij de mensen hun 'ziel aan hem hebben verkocht'. Het is aan God dat de prijs van het bloed wordt betaald want de mens het door zijn houding en gedrag de eer van God aangetast. De duivel is slechts de 'aanklager', die erop toeziet dat alles volgens het goddelijk recht verloopt (en daarbij hoopt dat God ergens een steek laat vallen, zodat hij het rijk der duisternis kan uitbreiden te koste van God). Door geloof te hechten aan de tegenstander van God had de mens zich weliswaar in de invloedssfeer van die tegenstander begeven en in die zin was de mens zijn 'bezit' geworden. Dat is geen 'bezit' in juridische zin maar meer 'bezit' in de zin van roofgoed, gevangenschap, kaping, kidnapping, met het goddelijk recht als inzet. Daarom staat er ook niet dat zij 'van de satan' of 'van de duivel' of 'van de draak' zijn gekocht maar 'van de aarde'. De vrucht die de mens had nagelaten op aarde voort te brengen voor God (Jesaja 5:4,7), werd door God Zelf voortgebracht in de Persoon van Jezus Christus.

Zelfs deze uitmuntende 144.000 moesten door het kruis van Christus aan de vijand worden ontworsteld, die de aarde onder zijn volledige invloed had weten te krijgen. Ook daarom staat er dat zij ‘van de aarde’ gekocht zijn. De ‘aarde’ die onder de vloek was komen te vallen en die doornen en distels was gaan voortbrengen. De ‘aarde’ van ‘hen die op de aarde wonen’, die geen enkele boodschap hebben aan God en die hun heil ‘op aarde’ zoeken, al is die aarde nog zo vervuild door alle kwaad van de duivel. De ‘aarde’ waaruit ‘het beest van de aarde’ opsteeg dat de hele wereld misleidt. Van die aarde, die gekocht en gereinigd moest worden door Christus, zijn ook deze 144.000 gekocht.

(2) Zij hebben zich niet met vrouwen bevlekt want zij zijn maagdelijk. Dit kenmerk delen zij met de apostel Paulus, die eveneens zijn leven lang maagd is gebleven. Het zegt iets over de diepgaande keuze die zij met het hart gemaakt hebben om God voluit te kunnen dienen en zich niet door aardse zaken te laten afleiden. Op hen is van toepassing wat de Heer Jezus zegt in Mattheüs 19:11,12 ‘Maar Hij zei tegen hen: Niet allen vatten dit woord, maar alleen zij aan wie het gegeven is. Want er zijn ontmanden die uit de moederschoot zo geboren zijn; en er zijn ontmanden die door de mensen ontmand zijn; en er zijn ontmanden die zichzelf ontmand hebben om het Koninkrijk der hemelen. Wie dit vatten kan, laat die het vatten.’ Hier zijn 144.000 mensen, die dit woord ‘gevat’ hebben en die zich er in hun leven volledig door hebben laten leiden. Zij hebben de beslissing genomen niet te trouwen om zich geheel en al aan de Heer te wijden. Zij hebben daarmee ‘zichzelf ontmand om het Koninkrijk der hemelen’. Zeven jaar lang verkondigen zij tot het einde toe, temidden van de grootst mogelijke verdrukking, het evangelie van het koninkrijk (Mattheus 24:14).

Paulus gaat in 1 Korinthe 7 in op het huwelijk en hij geeft daar apostolische raad en advies, niet als woord van de Heer alsof het zou gaan om een gebod, maar als wijze aanbeveling: 1 Korinthe 7:25: ‘Wat betreft hen die nog maagd zijn, heb ik geen bevel van de Heere. Ik geef echter mijn mening als iemand die barmhartigheid van de Heere heeft gekregen om trouw te zijn’.

Hij noemt vervolgens drie redenen om ongetrouwd te blijven. (1) Allereerst zegt hij het volgende in 1 Korinthe 7:7,8 ‘Want ik zou wel willen dat alle mensen waren zoals ikzelf, maar ieder heeft zijn eigen genadegave van God, de één op deze wijze, de ander op die wijze. Maar ik zeg tegen de ongehuwden en de weduwen: Het is goed voor hen, als zij blijven zoals ik.’ Paulus noemt het ongehuwd blijven een genadegave, een gave om je te onthouden zodat er meer tijd overblijft voor het dienen van de Heer, een gave die hij zelf ook had.

Maar hij zegt er uitdrukkelijk bij, in1 Korinthe 7:9: ‘Maar als zij zich niet kunnen beheersen, laten zij dan trouwen, want het is beter te trouwen dan van begeerte te branden.’ De seksuele perversiteiten die in de kerkgeschiedenis het gevolg zijn geweest van een opgelegd gebod van mensen, laten zien hoe belangrijk deze laatste toevoeging is en hoe gevaarlijk het is om er een goddelijk gebod van te maken, wat nooit en te nimmer de bedoeling is geweest, zoals ook duidelijk blijkt uit 1 Timotheüs 4:1-3: ‘Maar de Geest zegt uitdrukkelijk dat in latere tijden sommigen afvallig zullen worden van het geloof en zich zullen wenden tot misleidende geesten en leringen van demonen, door huichelarij van leugenaars, die hun eigen geweten als met een brandijzer hebben toegeschroeid. Zij verbieden te trouwen en gebieden zich te onthouden van voedsel, dat God geschapen heeft voor de gelovigen en voor hen die de waarheid hebben leren kennen, om onder dankzegging aanvaard te worden.’

Hier wordt het verbod te trouwen zelfs gerekend tot ‘de leringen van demonen’. Het gaat bij deze 144.000 absoluut niet om een vleselijk gebod dat zij gevolgd zijn of om een wettische inslag van een zich verheven voelen boven medemensen door zich ergens van te onthouden. Nee, het gaat bij hen om de genadegave die ook Paulus had om zich helemaal vrij te zetten voor het evangelie en zich daarin volledig toe te wijden aan God en de verloren medemens.

Dat blijkt uit wat Paulus schrijft in 1 Korinthe 7:32-3: ‘En ik wil dat u zonder zorgen bent. De ongehuwde draagt zorg voor de dingen van de Heere, hoe hij de Heere zal behagen. Wie echter gehuwd is, draagt zorg voor de dingen van de wereld, hoe hij zijn vrouw zal behagen. Er is onderscheid tussen de gehuwde vrouw en het meisje dat nog maagd is. De ongehuwde draagt zorg voor de dingen van de Heere om zowel naar lichaam als naar geest heilig te zijn. Zij echter die gehuwd is, draagt zorg voor de dingen van de wereld, hoe zij haar man zal behagen. En dit zeg ik tot uw eigen voordeel, niet om een strik over u heen te werpen, maar om u te leiden tot eerbaar gedrag en blijvende toewijding aan de Heere, zonder afgeleid te worden.’

Kortweg is het een kwestie van praktische prioriteiten. Voor een gehuwde is de vrouw of de man de praktische prioriteit. Voor de ongehuwde gelovige is het werk voor de Heer de praktische prioriteit.

(2) De tweede reden die Paulus noemt waarom het beter is ongehuwd te blijven (en die is bijzonder van toepassing op de situatie van de 144.000) is als volgt: 1 Korinthe 7:26-27 ‘Ik denk dat dit goed is met het oog op de aanstaande nood, namelijk dat het voor een mens goed is om zo te zijn. Bent u aan een vrouw verbonden, zoek geen losmaking. Bent u vrij van een vrouw, zoek dan geen vrouw.’ De ‘aanstaande nood’ waarover Paulus schreef had mogelijk te maken met vervolgingen en verdrukkingen, die ook toen al op de christenheid af begonnen te komen. Echter, de nood waarin de 144.000 komen te verkeren is veel groter, gezien het woord van de Heiland, dat er ‘een grote verdrukking zal zijn, zoals er niet geweest is vanaf het begin van de wereld, tot nu toe, en zoals er ook nooit meer zijn zal.’ ( Mattheüs 24:21)

(3) Een derde reden die Paulus noemt voor het ongehuwd blijven is: ‘Zulke mensen echter zullen wel verdrukking hebben in het vlees en dat wil ik u besparen.’ Elk huwelijk kent spanningen omdat het een innige band betreft tussen twee verschillende en tevens van nature zondige mensen, spanningen die telkens weer moeten worden ‘opgelost’ of ‘uitgepraat’ of die blijvende fricties geven. Ook dat kan een enorme hinderpaal zijn in het werk voor de Heer, waar de 144.000 zich op hebben toegelegd.

Een belangrijke vraag is of de 144.000 alleen bestaan uit mannen. Er staat namelijk ‘dat zij zich niet met vrouwen bevlekt hebben’. Echter, dat kan te maken hebben met het feit dat de Bijbel voornamelijk het mannelijk gezichtspunt inneemt. Denk aan de term ‘broeders’ in de brieven van Paulus, waar ook de zuster bij ingesloten zijn, zoals in: ‘2 Timotheüs 4:21 ‘Beijver u om voor de winter te komen. U groeten Eubulus, Pudens, Linus, Claudia en alle broeders.’ We mogen ervan uitgaan dat Claudia niet de enige zuster is in het gezelschap van gelovigen. En: 1 Korinthe 16:19 ‘U groeten de gemeenten van Asia. In de Heere groeten u hartelijk Aquila en Priscilla met de gemeente in hun huis. U groeten alle broeders. Groet elkaar met een heilige kus.’ Ook hier zal Priscilla niet de enige zuster zijn geweest.

Voorts blijkt uit het schrijven van Paulus in 1 Korinthe 7 de primaire mannelijke persoonsvorm: 1 Korinthe 7:27, 28 ‘Bent u aan een vrouw verbonden, zoek geen losmaking. Bent u vrij van een vrouw, zoek dan geen vrouw. Maar ook als u trouwt, zondigt u niet’. Echter, Paulus breidt dit uit naar de vrouw: ‘Ook als een meisje dat nog maagd is, trouwt, zondigt zij niet.’ Zover gaat Johannes hier niet maar we kunnen niet uitsluiten dat zich onder de 144.000 ook vrouwen bevinden. We mogen dat absoluut niet ophangen aan het woordgebruik ‘niet met vrouwen bevlekt’. De essentie is dat de 144.000 geen van allen een huwelijksverbintenis zijn aangegaan. En vervolgens dat dit voor hen geen verzoeking is geweest omdat zij zich ‘vervolgens niet zouden hebben kunnen onthouden’ of ‘van begeerte zouden hebben gebrand’ en ‘in zonde zouden zijn gevallen’. Dat blijkt duidelijk uit de beschrijving: ‘Ze hebben zich niet met vrouwen bevlekt want ze zijn maagdelijk’.

(3) Zij volgen het Lam, waar het ook heen gaat. Voor de tweede keer staat hier een werkwoord in de tegenwoordige tijd. Bij de kenmerken (1) en (2) ging het om voltooid verleden tijd: ‘zijn gekocht’, ‘hebben zich niet bevlekt’. Maar nu: ‘Zij VOLGEN het Lam…’ Dat duidt, net als het zingen van het nieuwe lied door de 24 oudsten en door de 144.000, opnieuw op een eeuwigdurende omstandigheid. Echter, het is geen statische omstandigheid, zoals zo vaak gedacht wordt bij het woord ‘eeuwige toestand’, een uitdrukking die vreemd is aan de Bijbel. De Bijbel omschrijft de toekomst consequent als dynamisch: ‘Hij die is en die was en DIE KOMT’. Onze vertaling ‘eeuwigheid’ heeft feitelijk als grondtekst: ‘eeuwen eeuwen’, wat duidt op een voortdurend wisselende toestand, bepaald geen statische. En hier opnieuw: zij VOLGEN het Lam, waar het ook heen gaat. Het Lam gaat in de eeuwen eeuwen die nog zullen volgen, steeds een nieuwe weg, een andere route, een niet eerder begaan pad. God heeft eindeloos nieuwe plannen en frisse ideeën waarin Hij zijn schepselen wil laten delen. Deze 144.000 zijn in hun hart zo verknocht aan het Lam, dat zij het overal volgen, waar Hij ook gaat of staat. Waar dat is, wordt niet vermeld. Daarvoor zouden eindeloos veel boeken nodig zijn. God zal dat wat in de toekomst ligt, met kleine stukjes en beetjes tegelijk openbaren. We zouden het op dit moment totaal niet kunnen begrijpen of kunnen overzien.

De positie van de 144.000 in het volgen van het Lam lijkt erg op die van de gemeente. Van ons, die door geloof in Christus behoren tot de gemeente, wordt gezegd als laatste kenmerk van de opname van de gemeente: ‘Zo zullen wij altijd met de Heer zijn’. (1 Thessalonicenzen 4:17). Echter, er is een verschil. Het ‘met de Heer zijn’ duidt namelijk op een positie van gelijkheid: ‘Wij zullen Hem gelijk zijn want wij zullen Hem zien, zoals Hij is’ (1 Johannes 3:2). De gemeente is de ‘vrouw van het Lam’. En net als Eva is gebouwd uit de rib, is genomen uit de zijde van Adam, om als gelijke te zijn, ‘een hulp die bij hem ‘paste’, en voor altijd aan zijn zijde te zijn, zo geldt dat ook voor de gemeente en Jezus Christus. Paulus schrijft daarover in Efeze 5:25-32. En in Efeze 1:23 schrijft Paulus: ‘En Hij heeft alles aan zijn voeten onderworpen en Hem als hoofd over alles gegeven aan de gemeente, die zijn lichaam is, de volheid van Hem dia alles in allen vervult’. Zonder gemeente zou ‘de Christus’ niet vol zijn want de gemeente is zijn volheid. En in die hoedanigheid zal de gemeente altijd met Hem zijn, als vrouw aan zijn zijde.

Maar hier lezen we over ‘volgen’. Dat duidt op een andere positie, hoe hoog die positie in zichzelf ook is. Het is niet dezelfde staat als waartoe God de leden van Christus’ gemeente brengt. We horen dat ook de Heer zeggen over Johannes de doper, in Mattheus 11:11: ‘onder hen die uit vrouwen geboren zijn, is geen grotere opgestaan dan Johannes de Doper; maar de geringste in het koninkrijk der hemele is groter dan hij’. Dat heeft ermee te maken dat het koninkrijk der hemelen de daaropvolgende tweeduizend jaar het terrein zou zijn waarop de gemeente als vrouw van het Lam zou worden gevormd’. En zelf zegt Johannes de Doper: ‘Hij die de bruid heeft, is de bruidegom; maar de vriend van de bruidegom, die daarbij staat en hem hoort, verlijdt zich met blijdschap over de stem van de bruidegom.’ (Johannes 3:29). Ook hier een verschil in positie Bruidegom en bruid en daarnaast: de vriend van de bruidegom.

(4) De 144.000 zijn uit mensen gekocht, als eerstelingen voor God. Dit kenmerk lijkt sterk op het eerste kenmerk ‘van de aarde gekocht’. Echter er is een verschil. Het van de aarde gekocht zijn duidt op de verschrikkingen waarin de aarde is verwikkeld en nog veel dieper wordt gestort gedurende de tijd van de 144.000 'op aarde' en waarvan het Lam hen door zijn bloed heeft vrijgekocht en vrij gezet door hen ook te verzegelen en de naam van Hem en van zijn Vader op de voorhoofden te schrijven. Daardoor waren zij ook in staat de gehele grote verdrukking als evangelisten wereldwijd rond te trekken en dat geeft hen het nieuwe lied in de mond en in het hart, dat alleen zij kunnen zingen.

Het ‘uit mensen gekocht, als eerstelingen voor God’ duidt op de positie die zij vervolgens innemen. Door de enorme prestatie die zij hebben neergezet – wereldwijde evangelieverkondiging temidden van de grootst mogelijk verdrukkingen – door het bloed en de genade en de bescherming van Jezus Christus – hebben zij een speciale plek verworven in het hart en in de plannen van God, een plek die geen enkel ander mens heeft en waarmee het ‘volgen van het Lam, waar het ook heen gaat’ nauw samenhangt.

(5) In hun mond is geen leugen gevonden, zij zijn onberispelijk. Mensen die zeer dicht bij God leven en die voortduren zijn Woord in hun mond hebben, zullen steeds meer op Hem gaan lijken, zodanig dat ze op een gegeven moment – net als Hij – niet meer kunnen liegen en onberispelijk gedrag vertonen. Dat is in tijden van oorlog zeer moeilijk. En de oorlog die deze 144.000 mensen meemaken is wereldwijd en wordt gevoerd met alle moderne wapens en technieken en is gericht op de burgerbevolking. Zonder leugens kom je in zo’n extreme situatie nergens. 'Het eerste slachtoffer in een oorlog is de waarheid. En hier hebben we een oorlog zonder weerga. Een leugen om bestwil of om lijfsbehoud, is dan snel de mond uit.

Echter, deze 144.000 bezondigen zich daaraan niet. Dat getuigt van de enorme bescherming die zij van Godswege genieten en waarop zij volledig vertrouwen. En omdat zij niet liegen en onberispelijk zijn in hun handel en wandel, zijn zij een baken van licht in een zeer duistere wereld. Daarom zijn zij tevens het middel waarmee God scheiding aanbrengt tussen ‘licht’ en ‘duisternis’, namelijk tussen ‘de schapen’ en ‘de bokken’ wanneer de grote verdrukking voorbij is en alle volken verzameld zijn voor de troon van Christus’ heerlijkheid. Van ieder individueel mens op aarde is bij God bekend hoe diens opstelling was tegenover deze licht verspreidende ‘broeders van de Heer’ en hoe derhalve hun hartgesteldheid was (Mattheus 25:31-46).

- 23 april 2022 -


Vers 6, 7

Eeuwig evangelie

‘En ik zag een andere engel vliegen in het midden van de hemel, die het eeuwig evangelie had, om het te verkondigen aan hen die op de aarde wonen en aan elke natie en geslacht en taal en volk, en hij zei met luider stem: Vreest God en geeft Hem heerlijkheid want het uur van zijn oordeel is gekomen en aanbidt Hem die de hemel en de aarde en de zee en de waterbronnen heeft gemaakt.’


(1) Wanneer wordt dit eeuwig evangelie door de engel verkondigd?

(2) Wat is de betekenis en de inhoud van het ‘eeuwig evangelie’?

(3) Op welke manier wordt dit eeuwig evangelie door de engel verkondigd?


(1) Wanneer wordt dit eeuwig evangelie door de engel verkondigd?

De start van dit gedeelte is vreemd en sluit niet aan bij het voorgaande. Ineens begint Johannes over ‘een andere engel’ die hij ziet vliegen ‘in het midden van de hemel’. Het voorgaande gedeelte ging helemaal niet over een engel maar over de 144.000. Ook in Openbaring 13, het voorgaande hoofdstuk, was geen enkele sprake van een engel. Terugbladerend komt men pas in Openbaring 12 weer een engel tegen, namelijk Michaël, die met zijn engelen oorlog voert tegen de draak en hem de hemel uit werpt. Maar de vraag is of Johannes met deze ‘andere engel’ daarbij aansluit. De wijze van vertellen ‘en ik zag’, gevolgd, niet door een tafereel op aarde, zoals in Openbaring 13, maar door een tafereel in de hemel, vinden we pas wanneer we teruggaan naar Openbaring 10. Echter, daar gaat het om een zeer speciale ‘sterke’ engel, die niet vloog maar neerdaalde uit de hemel. Het lijkt alsof Johannes in Openbaring 14:6 refereert aan een eerdere engel die eveneens ‘in het midden van de hemel’ vloog. We komen dan uit bij Openbaring 8:13, bij het uitroepen van het drievoudige ‘Wee’ voor de laatste drie bazuinen. In de vertaling, die wij hier zijn gevolgd staat dat daar sprake was van ‘een arend’. Echter, vele vertalingen hebben daar staan ‘engel’, Johannes hoort en ziet een ‘engel', die vliegt in het midden van de hemel en hier ziet Johannes ineens ‘een andere engel’, die vliegt in het midden van de hemel. Dit gedeelte sluit derhalve naadloos aan op Openbaring 8:13, vlak voor de vijfde bazuin, het ‘vallen van de ster uit de hemel’ (Openbaring 9:1), het ‘werpen van de draak uit de hemel’ (Openbaring 12:9), dat wil zeggen vlak voorafgaand aan de start van de laatste halve jaarweek. Intussen hebben we intussen zes gedeelten gevonden. die allemaal van start gaan, halverwege Daniëls 70e jaarweek:

(1) Openbaring 9:1, de vijfde bazuin

(2) Openbaring 11:1, het vertreden van de voorhof en de heilige stad

(3) Openbaring 12:9, het werpen van de draak uit de hemel

(4) Openbaring 13:1, het optreden van het beest uit de zee

(5) Openbaring 13:11, het optreden van het beest uit de aarde

(6) Openbaring 14:6, de waarschuwingen van drie engelen voor de wereldwijde afgoderij


Dat Johannes een sprong terug in de tijd maakt, zien we ook weer aan de werkwoordsvorm. Die verandert. Openbaring 14:4 en 5 staan in de tegenwoordige tijd. Openbaring 14:6 staat ineens weer in de verleden tijd.

Men kan zich bij het lezen van hoofdstuk 13 afvragen of God de mensen ‘die op de aarde wonen’ tijdig waarschuwt voor de gevaren om ‘het merkteken van het beest’ te accepteren. Uiteraard doet God dat. En dat blijkt uit bovenstaande gegevens: (1) de aansluiting bij de ‘eerdere’ engel die vliegt in het midden van de hemel in Openbaring 8:13 en (2) de verandering van werkwoordsvorm.

Zoals de ‘eerdere engel’ in het midden van de hemel een drievoudig ‘Wee’ aankondigde, zo kondigen drie engelen in Openbaring 14 drie waarschuwingen af voor de mensen die op de aarde wonen, om God te vrezen en zich verre te houden van de afschuwelijke en Godonterende afgoderij op aarde vóórdat die afgoderij van start gaat.


(2) Wat is de betekenis en de inhoud van het ‘eeuwig evangelie’?

Wat het eeuwig evangelie is, blijkt uit hetgeen door de engel wordt verkondigd. Het gaat niet om het volbrengen van Gods wetten, zoals aan Israël werd opgedragen. Het gaat ook niet om geloof in het kruiswerk en de opstanding van de Heer Jezus, zoals in deze tijd geldt voor mensen die horen bij Gods gemeente. Het is ook geen evangelie van ‘liefde’, waarbij mensen elkaar moeten ‘liefhebben’, waartoe veel kerken zich tegenwoordig beperken. Nee, het eeuwig evangelie is zeer elementair, namelijk: ‘Vrees God’. Dat is de kern. Het houdt in: het besef van God als Schepper. Daarom volgt er ook: ‘en aanbidt Hem die de hemel en de aarde en de zee en de waterbronnen heeft gemaakt. Het is wat Paulus schrijft in Romeinen 1:20: ‘Want van de schepping van de wereld af worden wat van Hem niet gezien kan worden, zijn eeuwige kracht en Goddelijkheid, uit zijn werken met inzicht doorzien’ En vervolgens moet de mens met dat inzicht iets doen. God kennen, betekent Hem als God verheerlijken of danken (Romeinen 21). Helaas heeft de mens dat in zijn algemeenheid niet gedaan. Het gaat om een erkenning van de mens dat hijzelf maar een zeer klein en onbetekenen:d wezentje is vergeleken bij de grote God, die alles heeft voortgebracht en dat hij bovendien op alle mogelijke manieren afhankelijk is van die grote God. Dat gaat dwars in tegen het denken van de natuurlijke mens, die zichzelf centraal stelt en die denkt God niet nodig te hebben. Sterker nog, de mens is volgens het boek Openbaring bezig is God uit te dagen door zichzelf tot God te verheffen. Dat is ten diepste de betekenis van het getal 666. Het begon in de hof met de leugen dat de mens als God zou zijn, kennende goed en kwaad. En het eindigt ermee dat de mens denkt goed en kwaad te kennen maar ondertussen zozeer van de Schepper God is vervreemd, dat het ‘goed en kwaad’ van de mens bijna een totale omkering is van wat God onder ‘goed en kwaad’ verstaat. Daarom wordt de mens die de mensheid in deze leugens voorgaat ook ‘de mens van de zonde’ of ‘de wetteloze’ genoemd.

Het evangelie wordt verkondigd aan ‘hen die op de aarde wonen’. Dat zijn mensen, waarvan we in Openbaring 13 lazen: (1) dat ze misleid worden door het beest uit de aarde (13:14) (2) dat het beest uit de aarde maakt dat ze hen het beest uit de zee aanbidden (13:12) (3) dat ze zich verwonderen als zij ‘het beest’ uit de zee zien (13:3, 17:8) – dat wil zeggen, als zij het aloude Rome in volle glorie als een Phoenix uit de as zien herrijzen en (4) dat zij het beest uit de zee aanbidden (13:8).

De term ‘die op de aarde wonen’, wordt in Openbaring het eerst genoemd in de brief aan Laodicea, in de belofte van Jezus: ‘Omdat u het woord van mijn volharding hebt bewaard, zal Ik ook u bewaren voor het uur van de verzoeking, dat over de hele aarde komen zal, om te verzoeken die op de aarde wonen’ (Openbaring 3:10). Daarna horen we de term bij het openen van het vijfde zegel uit de mond van de martelaren onder het altaar: ‘Waarom wreekt u ons bloed niet aan hen die op de aarde wonen’ (Openbaring 6:10). Vervolgens horen we de grote arend in het midden van de hemel het drievoudige ‘wee’ uitroepen over ‘hen die op de aarde wonen’ vanwege de zeer zware plagen die nog gaan komen en waardoor zij speciaal worden getroffen (Openbaring 8:13). Dan lezen we dat ‘zij die op de aarde wonen’ zich verblijden over de dood van de twee getuigen omdat zij hadden geleden onder de plagen die deze getuigen opriepen (Openbaring 11:10). En daarnaast de teksten hierboven, het volgen van de twee beesten door ‘hen die op de aarde wonen’ (Openbaring 13)

Uit al deze teksten blijkt, dat het gaat om mensen die zeer nauw verbonden zijn met het systeem van deze wereld, waarover de duivel de vorst is en waaruit het rijk van het beest voorkomt. Zij voelen zich ‘thuis’ in een dergelijke wereld en passen zich zoveel mogelijk aan om er een optimale plaats in te verwerven en maximaal van te kunnen profiteren. Het zijn derhalve mensen die zich niet afvragen waar deze wereld met al haar potentie vandaan komt en waar die heengaat. Zij leven ‘bij de dag’ en bepalen zich, net als Prediker, tot datgene wat ‘onder de zon’ is (Prediker 1:3). Mensen die zich niet aan het systeem conformeren worden gezien als lastposten, die uit de weg moeten worden geruimd, de martelaren van het vijfde zegel en de twee getuigen.

De houding van ‘hen die op de aarde wonen’, komt sterk overeen met die van de dwaas in Psalm 14: ‘De dwaas zegt in zijn hart ‘er is geen God’. En direct laat David erop volgen: ‘Zij bedrijven gruwelijke en afschuwelijke misdaden, niemand is er die goed doet.’ Wanneer de mensheid God vaarwel zegt, raakt na verloop van tijd het morele kompas zoek. Dan gaat de mens namelijk zelf bepalen wat goed en kwaad is. Dat betekent in wezen het recht van de sterkste. De zwakken delven dan het onderspit. Dat is precies wat we ook lezen in Psalm 10, die eveneens de ‘goddeloze’ als onderwerp heeft, de man die denkt dat God niets ziet, zodat hij kan doen wat hem goeddunkt en steeds meer macht naar zich kan toetrekken.

Het gaat daarbij niet zozeer om lichamelijke kracht maar meer over het bezit van informatie en organisatievermogen. Achter de schermen van politiek en media gaan geheime organisaties schuil die door de loop van de eeuwen alle macht in de samenleving hebben ingelijfd en die in de 21e eeuw de lakens uitdelen. De gewone burger wordt volledig verkeerd geïnformeerd en heeft geen enkele clou van wat er in de wereld aan de hand is. Dat stelt de gewone burger in een uiterst zwakke positie. De uitwassen waartoe dit uiteindelijk leidt, zien we in het boek Openbaring – de vestiging van een wereldwijde tirannie. Het eeuwig evangelie, dat deze engel brengt, is bestemd voor mensen ‘die op de aarde wonen’, welke positie zij ook bekleden.

Er worden vier domeinen genoemd, waarvan God Schepper is en dat zijn allemaal domeinen waar de mens sterk afhankelijk van is. God is de basis van ieders bestaan. Hij schiep hemel, aarde, zee en waterbronnen. Dat zijn ook precies de vier zaken die worden getroffen bij de eerste vier bazuinen (aarde – zee – waterbronnen – hemel - Openbaring 8:6-12)) en ook bij de laatste bazuin, als de schalen van het laatste oordeel komen (aarde – zee – waterbronnen – zon - Openbaring 16:1-9).

De engel geeft één zeer belangrijke reden bij zijn oproep ‘Vreest God’ en dat is: ‘want het uur van zijn oordeel is gekomen’. Dat lijkt in tegenspraak met het feit dat de grote verdrukking van 42 maanden (3,5 jaar) nog moet beginnen. Echter, die grote verdrukking is een vorm van Gods oordeel. Die gaat namelijk van start vanwege de vijfde en zesde bazuin. De zevende bazuin is weer een oordeel na 3,5 jaar over het rijk van het beest, dat met de schalen die volgen, volledig zal worden vernietigd. En tussendoor treden ook de twee getuigen nog op, die bij hun prediking gebruik maken van diverse plagen (Openbaring 11:6). Geconcludeerd moet worden dat er zeer zware oordelen voor de deur staan en in zo’n situatie doet een mens er goed aan, het in orde te hebben gemaakt met de Schepper. Van die Schepper is de mens in normale tijden al volledig van afhankelijk maar in dergelijke zware tijden is dat nog veel sterker het geval.


(3) Op welke manier wordt dit eeuwig evangelie door de engel verkondigd?

Er is qua communicatie een exacte gelijkenis tussen de eerdere engel (of arend) in Openbaring 8:13 en de andere engel in Openbaring 14:6. Beiden vliegen. Het klinkt vreemd, maar dat wordt verder op geen enkele plaats in Openbaring van engelen vermeld. Elders in de Bijbel vinden we alleen in Jesaja 6 nog engelen vliegen, de seraphim met zes vleugels, twee om de ogen te bedekken, twee om de voeten te bedekken en twee om te vliegen. Ook van Gabriël lezen we in Daniël 9:21 dat hij vliegt, bij het brengen van het bericht van de 70 jaarweken.

Voorts vliegen beiden ‘in het midden van de hemel’. Zij nemen in de communicatie vanuit de hemel een zeer centrale plaats in. Vervolgens roepen beiden met luider stem. De één om de zwaarte van de resterende bazuinoordelen af te kondigen: drie keer ‘Wee!’. De ander met het eeuwig evangelie, als oproep om God te vrezen en Hem te aanbidden.

Gezien het feit dat engelen een enorm geluid kunnen voortbrengen ‘als het gedruis van een grote menigte’ (Daniël 10:6), zullen deze boodschappers wereldwijd te horen zijn. Dat komt op ons vreemd over omdat wij nooit of te nimmer engelen te horen krijgen. Echter, met Openbaring 4 is een totaal andere tijd, die is aangebroken, namelijk 'van wat hierna moet gebeuren' (Op.4:1). De tijd van genade is voorbij en een zevenjarige periode van zware beproevingen is gekomen. God wil in de huidige tijd, waarin wij leven, mensen verzamelen binnen de gemeente van Jezus Christus, die uitsluitend leven uit geloof. Dat is de kernboodschap van het Nieuwe Testament: geloof, geen aanschouwen, iets wat Jezus aan Thomas reeds duidelijk maakte: 'zalig zij die niet gezien en toch geloofd hebben' (Johannes 20:29). Maar de huidige genadetijd eindigt in de opname van de gemeente. Dan beginnen de krachten van de toekomende eeuw te werken (Hebreeën 6:5). Engelen zullen dan hoorbaar en waarschijnlijk ook zichtbaar zijn.

Het is uiteraard niet zo dat alleen Johannes in zijn visioen deze ‘andere engel’ ziet. De engelen zijn wereldwijd waarneembaar. Dat blijkt ook uit: ‘om te verkondigen aan hen die op de aarde wonen en aan elke natie en geslacht en taal en volk'. De ‘andere engel’ brengt een universele boodschap die overal op aarde wordt gehoord.

Daarnaast was er reeds voor de aanvang van de bazuinen (ook van de eerste vier) het getuigenis van de 144.000, die ook in Openbaring 14 weer werden genoemd (vs.1-5). Zij brengen het evangelie eveneens wereldwijd. Dat zien we aan de gevolgen: een ontelbaar grote menigte die het vrederijk in gaat (Openbaring 7:9). Echter, hun evangelie is niet het ‘eeuwig evangelie’, zoals van deze ‘andere engel’, maar ‘het evangelie van het koninkrijk’ (Mattheus 24:14), van de Messias, de Zoon van David, die – zo melden zij – binnenkort zal terugkeren naar de aarde en die vanuit Sion zal regeren over de gehele wereld. Daarom staat deze grote menigte, die door hun bediening tot geloof kwam, ook met palmtakken in de hand, net als de Joden bij de intocht van Jezus op Palmzondag.

Concluderend kan gesteld worden dat de zevenjarige verdrukking weliswaar een zeer zware periode is maar dat God de mens niet zonder getuigenis laat. Integendeel. Naar de mate van de verdrukking, zorgt Hij voor een zeer overvloedig getuigenis, zodat niemand, die in die periode verkeerde keuzes maakt, te verontschuldigen is.

- 29 april 2022 -


Vers 8

Het grote Babylon

En een andere, een tweede engel volgde en zei: Gevallen, gevallen is het grote Babylon, dat van de wijn van de grimmigheid van haar afgoderij alle naties heeft laten drinken.


(1) Wie of wat wordt bedoeld met ‘het grote Babylon’?

(2) Wanneer valt het grote Babylon en wat is daarvan de oorzaak?

(3) Wat wordt bedoeld met ‘de wijn van de grimmigheid van haar afgoderij'?


(1) Wie of wat wordt bedoeld met ‘het grote Babylon’?

De term ‘het grote Babylon’ wordt hier voor het eerst in Openbaring genoemd. Hoewel alle details later pas volgen, wordt hier reeds de essentie van ‘het grote Babylon’ weergegeven: haar werkzaamheid draait om wereldwijde afgoderij. In de Bijbel als geheel is Babylon niet nieuw. Voor het eerst wordt over Babel gesproken in verband met de eerste machthebber op aarde sinds de vloed, Nimrod, die een ‘geweldig jager was voor het aanzicht des HEREN’. 'Het begin van zijn koninkrijk was Babel' (Genesis 10:9, 10).

Het heeft er veel van weg dat de mensheid teruggreep naar de macht, die heerste voor de zondvloed, toen ‘de reuzen op aarde waren, geweldigen uit de voortijd, mannen van naam.’ Die ‘naam’ was bij de bouw van het eerste Babel van groot belang. Het motief voor de bouw van de stad: ‘Laten wij ons een stad bouwen met een toren waarvan de top tot in de hemel reikt en laten wij ons een naam maken, opdat wij niet over de gehele aarde verstrooid worden.’ (Genesis 11:4). De essentie van Babel is ‘het maken van een naam’ door en voor de grootheid van de mens (toren met een top tot in de hemel). Niet God maar de zondige van god afgevallen mens staat centraal. Nebukadnezar zei tot zichzelf: ‘Is dit niet het grote Babel dat ik gebouwd heb…’ (Daniël 4:30). Alle elementen van deze menselijke hoogmoed zien we terug in de moderne samenleving, waarin de mens meent zonder God en met zelf bedachte techniek veel verder te komen.

Helaas moet worden gesteld dat het grote Babylon sinds lange tijd de kerk van Jezus Christus is binnengedrongen. We zien dat zeer duidelijk in de brieven aan de zeven gemeenten van Openbaring 2 en 3, met name de brief aan Pergamus en die aan Thyatira. Dit zijn twee fasen in de christenheid waarin nauwe samenwerking ontstond tussen het Romeinse rijk en de kerk en waar de kerk op een gegeven moment dat rijk min of meer had overgenomen. Tot Pergamus zegt Jezus dat Hij weet waar de gemeente woont, namelijk waar de troon van satan is (Openbaring 2:13). En tot Thyatira noemt Jezus de ‘diepten van satan’ als iets dat gemeengoed is geworden in de kerk (Openbaring 3:24). In beide gevallen wordt ook het eten van afgodenoffers genoemd. Is het in Pergamus nog een ‘leer’ (van Bileam), in Thyatira wordt het reeds gepraktiseerd onder invloed van ‘de vrouw Izebel’, die zich een profetes noemt. Het is altijd oppassen geblazen als mensen zichzelf profeten gaan noemen. Vaak is dan sprake van mensen in de gemeente die ‘zichzelf een naam willen maken’.

De ‘geest van Babel’ vinden we ook in de allerlaatste fase van het tijdperk van Gods gemeente: Laodicea, dat zegt: ‘Ik ben rijk en verrijkt en heb aan niets gebrek’. En dat zegt zij, terwijl de Heer Jezus buiten aan de deur staat en klopt. Weer is het de mens zelf, die met zijn eigen inbreng de plaats van God heeft ingenomen en die zich daarmee ‘rijk rekent’. Maar de Heer Jezus zegt: ‘...en u weet niet dat u de ellendige, jammerlijke, arme, blinde en naakte bent’.

Kortom, het grote Babylon is het godsdienstige systeem waarvan satan gebruik maakt om de mensheid van God af te leiden. De kern van de godsdienst is dat de mens zelf, met al zijn religieuze zelfoverschatting en zijn technisch vernuft, centraal staat.


(2) Wanneer valt het grote Babylon en wat is daarvan de oorzaak?

Het is niet de eerste keer dat de boodschap ‘gevallen, gevallen is het grote Babylon’ wordt gehoord. De eerste keer horen we dit geluid opklinken in Jesaja: ‘Gevallen, gevallen is Babel en alle gesneden beelden van zijn goden heeft Hij ter aarde verbrijzeld’ (Jesaja 21:9b). In directe zin gaat deze profetie over de ondergang van het eerste van de vier wereldrijken door de aanval van de Meden, het tweede wereldrijk dat kwam opzetten. Echter, de geest van Babel heeft niet opgehouden te bestaan. Die is namelijk overgegaan van wereldrijk op wereldrijk om uiteindelijk te rusten op het Romeinse rijk en toen dat ophield te bestaan, was de (naam-)christelijke kerk de erfgenaam.

Maar dat geestelijke Babylon zal ook een keer te gronde gaan. De vraag is wanneer dat gebeurt. Dat Jesaja vooruitgezien heeft naar de ondergang van Babel vanwege de Meden is al een gigantische profetische prestatie. Immers, Babel was op het moment van de profetie nog niet eens als wereldrijk opgekomen. En voordat het opkwam geeft Jesaja al aan dat het ten onder zal gaan en door wie. Maar er is een nog veel indrukwekkender profetie van Jesaja over de ondergang van ‘het grote Babylon’ – de totale uitschakeling van het Babel-principe. Dat zal gebeuren op ‘de dag des HEREN’.

Die profetie begint weer met de aankondiging van het einde van het eerste wereldrijk, Babel, als Jesaja zegt: ‘Hoor een gedaver op de bergen als van veel volk. Hoor, een rumoer der koninkrijken van verzamelde volken. De HERE der heerscharen monstert een krijgsheer’ (Jesaja 13:4). Daar gaat het weer over de meden, die door God worden gebruikt om Babel uit te schakelen, zodat het eerste wereldrijk plaatsmaakt voor het tweede. Echter, daarna gaat het over iets wat voor Jesaja veel en veel verder weg ligt in de tijd, over iets wat nu nog steeds toekomst is: ‘Zie, de dag des HEREN komt, meedogenloos, met verbolgenheid en brandende toorn, om de aarde tot een woestenij te maken en haar zondaars van haar te verdelgen. Want de sterren de de sterrenbeelden des hemels doen hun licht niet stralen, de zon is bij haar opgang verduisterd en de maan laat haar licht niet schijnen. Dan zal ik aan de wereld het kwaad bezoeken en aan de goddelozen hun ongerechtigheid, en Ik zal de trots der overmoedigen doen ophouden en de hoogmoed der geweldenaars vernederen. Ik zal de stervelingen zeldzamer maken dan gelouterd goud en de mensen dan fijn goud van Ofir. Daarom zal Ik de hemel doen wankelen en de aarde zal bevend van haar plaats wijken door de verbolgenheid van de HERE der heerscharen ten dage van zijn brandende toorn’ (Jesaja 13:9-13).

Daarna schakelt de tekst weer terug naar de gebeurtenissen die veel meer nabij waren: de inval van de Meden in Babel. Maar het tussenliggende gedeelte overstijgt duidelijk de geschiedenis van ca 500 voor Christus. Dat tussenliggende gedeelte komt sterk overeen met wat we lezen in Openbaring 6 en 8 over de enorme wereldwijde aardbeving van het zesde zegel en de wereldwijde rampen van de eerste vier bazuinen, eindigend in de verduistering van zon, maan en sterren. Dat zijn de gebeurtenissen die voorafgaan aan de laatste helft van de 70e jaarweek van Daniël. Dat betekent dat de definitieve van van ‘het grote Babylon’ plaatsvindt halverwege de laatste jaarweek.

En er is in Jesaja nog een tweede aanwijzing voor deze timing van de val van het grote Babylon en dat is dat mét de val van Babel ook de ‘koning van Babel’ valt en daarvan zegt Jesaja in een ‘spotlied’ op deze ‘koning’: ‘Hoe zijt gij uit de hemel gevallen, gij morgenster, zoon van de dageraad, hoe zijt gij ter aarde geveld, overweldiger der volken! En gij overlegdet nog wel: Ik zal ten hemel opstijgen, boven de sterren Gods mijn troon oprichten en zetelen op de berg der samenkomst ver in het Noorden; ik wil opstijgen boven de hoogten der wolken, mij aan de Allerhoogste gelijkstellen. Integendeel, in het dodenrijk wordt gij neergeworpen, in het diepste der groeve’ (Jesaja 14:12-15).

Dit gedeelte sluit naadloos aan op de eerste gebeurtenissen onder de vijfde bazuin van Openbaring 9: ‘En de vijfde engel bazuinde, en ik zag een ster, uit de hemel op de aarde gevallen, en haar werd de sleutel van de put van de afgrond gegeven…’ Daarbij komt ‘put van de afgrond’ sterk overeen met ‘diepste der groeve’. In plaats van toegang tot de hemel, moet de morgenster, dat is satan, zeer diep neerdalen om nog iets te kunnen betekenen. In Openbaring 9 lezen we vervolgens dat uit ‘het diepste der groeve’ of de ‘put van de afgrond’ sprinkhanen voortkomen, die de mensheid op een vreselijke manier terroriseren. Het is de demonische politiek van het rijk van het beest, dat de wereld gedurende de tweede helft van Daniëls 70e jaarweek zal domineren. In de bespreking van Openbaring 9 is reeds geanticipeerd op de val van 'het grote Babylon', als oorzaak voor het wereldwijde militaristische optreden van het beest onder de macht van de vier ontketende engelen aan de Eufraat.

Dit betekent echter dat ‘het grote Babylon’ is gevallen. Het rijk van het beest is uitdrukkelijk iets anders dan ‘het grote Babylon’. Het grote Babylon is te zien als de synthese van alle wereldgodsdiensten, de ‘oecumene’ waar de RK Kerk al zo lang naar streeft en waarin zij een centrale plaats ambieert. In het rijk van het beest zijn is dat godsdienstige systeem aan de kant geschoven om plaats te maken voor de aanbidding van het beest, wat onder directe regie van de uit de hemel op aarde geworpen duivel gebeurt en die daarvoor demonische machten tot zijn beschikking krijgt. Opnieuw constateren we dat ‘het grote Babylon’ halverwege Daniëls 70e jaarweek ten val komt.

Er is nog een derde zeer duidelijk aanwijzing voor deze timing en dat is de aansluiting tussen Openbaring 17 en Openbaring 13. In Openbaring 17 zien we ‘het grote Babylon’ als ontrouwe vrouw zitten op een scharlakenrood beest met zeven koppen en tien (ongekroonde) horens. Het godsdienstige systeem in de wereld met de Katholieke Kerk voorop, berijdt de politieke macht van het Romeinse rijk, die is uitgewaaierd over de wereld (zij wordt tegelijk gezien ‘op het beest’ en ‘op vele wateren’ voorstellende: volken, menigten, naties en talen). Dan vermeldt Openbaring 17:16: ‘En de tien horens die u hebt gezien en het beest, dezen zullen de hoer haten en haar eenzaam en naakt maken, en haar vlees eten en haar met vuur verbranden’. De politieke machten, de tien horens van het rijk, waarover zij zo lange tijd het gezag had, zullen met haar afrekenen. In Openbaring 13 lezen we het vervolg, namelijk, een beest dat uit de zee opstijgt, met zeven koppen en tien horens, die dan ineens wel gekroond zijn. Dit beest ontvangt zijn wereldwijde macht uit de hand van satan, die zojuist uit de hemel was geworpen en die de sleutel ontving tot demonische machten uit de onderwereld.

Kortom, er zijn drie aanwijzingen voor de val van het grote Babylon, het afvallige godsdienstige systeem, halverwege Daniëls laatste jaarweek:

(1) Wat er direct aan vooraf gaat: de gebeurtenissen van het zesde zegel van van de eerste vier bazuinen (Jesaja 13:9-13 en Openbaring 6:12-17, 8:6-12)

(2) Wat min of meer gelijktijdig plaatsvindt: de val van ‘de koning van Babel’, van ‘de morgenster’ uit de hemel op aarde en de ontketening van demonische machten

(3) Wat ondernomen wordt door de tien horens en het beest volgens Openbaring 17:16, dat zij de hoer haten, eenzaam en naakt maken, haar vlees eten en haar met vuur verbranden

Het wereldrijk van het beest, dat uit de as van het grote Babylon opstijgt zal 3,5 jaar wereldwijd aan de macht zijn en daarna door God in de Heer Jezus worden uitgeschakeld.

Men kan zich nog afvragen waarom 'de hoer' zo plotseling 'gehaat' wordt door de tien horens en het beest, de politieke machten in de wereld. Mogelijk heeft dat te maken met de rampspoed die in een aantal maanden over de aarde is gekomen, de aardbeving van het zesde zegel en de eerste vier bazuingerichten. Daaruit is gebleken dat het godsdienstige systeem geen wereldrampen kan bezweren. Een godsdienst die geen rampspoed kan verhindere is waardeloos en wordt terzijde gesteld voor iets wat mogelijk wel 'werkt'. En de val van satan uit de hemel met zijn toegang tot demonische krachten uit de onderwereld geven de wereld een 'werkend' alternatief. Dat het een werking van satan en demonen betreft, daar wordt 'even niet naar gekeken'.

Dit betekent opnieuw dat de drie engelen hun boodschap van Openbaring 14 verkondigen, precies halverwege de laatste jaarweek. Het grote Babylon is zojuist gevallen en het rijk van het beest is in oprichting.


(3) Wat wordt bedoeld met ‘de wijn van de grimmigheid van haar afgoderij?

De uitdrukking is uniek voor Openbaring maar lijkt sterk op die in Openbaring 18:3 ‘Want van de wijn van de grimmigheid van haar hoererij hebben alle naties gedronken…’

En in Openbaring 17:2 lezen we: ‘en zij die de aarde bewonen zijn dronken geworden van de wijn van haar hoererij’.

En in de beschrijving van de vrouw, die ‘het grote Babylon’ voorstelt lezen we: ‘...en had een gouden drinkbeker in haar hand, vol gruwelen en de onreinheden van haar hoererij’ (Openbaring 17:4).

De overspelige vrouw is in de Bijbel telkens een beeld van het volk van God dat van God is afgeweken om afgoderij te bedrijven. Reeds in Richteren 2 lezen we: 'Zij luisterden echter ook niet naar hun richters, maar gingen als in hoererij achter andere goden aan en bogen zich voor hen neer' (Richteren 2:17). En Jesaja schrijft helemaal aan het begin van zijn profetie: 'Hoe is de trouwe stad
tot een hoer geworden! ' (Jesaja 1:21).

Het grote Babylon van Openbaring is het droevige eindstation van wat begon in ca 320 na Christus onder keizer Constantijn als de leer van Bileam om afgodenoffers te eten. De weg liep via het optreden van Thyatira in het Rooms Katholicisme, dat vervuld is van afgoderij en eindigt met afgoderij die ‘als wijn’ wordt geschonken aan de volledige wereldbevolking. Wijn ontneemt mensen het besef van de realiteit en van richting. Het Griekse woord ‘grimmigheid’ is meestal vertaald door toorn maar kan ook te betekenis hebben van zeer kortstondige en heftige passie. De grimmigheid kan tegelijk slaan op de ‘wijn’ en op de ‘hoererij’ of ‘afgoderij’. Die laatste twee komen overeen want in godsdienstig opzicht is het dienen van een andere god dan de enige waarachtige God een vorm van hoererij. Het grote Babylon is de mensheid daarin voorgegaan. Zij heeft de naties, de bewoners van de aarde afgeleid van de dienst aan God en geleid richting de afgoden en zij heeft dat op zeer listige wijze gedaan, door middel van ‘wijn van de grimmigheid van afgoderij’. De profeet Hosea is in wezen een volledige verhandeling over het volk Israël, dat ontrouw is aan zijn God. Daarin komt ook de combinatie hoererij en wijn aan bod:

Hoererij, wijn en nieuwe wijn nemen het hart in beslag.
Mijn volk raadpleegt zijn hout,
en zijn stok moet het hem bekendmaken.
Want de geest van de hoererijen heeft hen misleid,
zodat zij in hoererij hun God verlaten (Hosea 4:11, 12).

Door wijn raken mensen beneveld. De 'wijn van afgoderij' ontneemt mensen een helder inzicht, zodat ze niet zien dat dat allerlei zaken in de kerk een vorm zijn van afgoderij. In plaats van het alszodanig van de hand te wijzen, worden mensen er gepassioneerd door meegesleept, zodat het lijkt of ze met de echte godsdienst bezig waren. Echter, het draaide veeleer op ‘de Paus’, op de ‘Eucharistie’, om ‘Maria’, om de ‘prachtige kerken en gebouwen’, om de ‘schitterende beelden en gebrandschilderde ramen’ om ‘de politieke invloed van de kerk’, om de ‘pelgrimsreizen', om de 'wonderen' en om nog tal van andere bijkomstigheden in plaats van dan alles draaide om de Persoon van Jezus Christus. Door de zweem van godsdienstigheid, zien mensen niet dat het in wezen niets anders is dan afgoderij.

- 2 mei 2022 -


Vers 9-12

Pijniging

‘En een andere, een derde engel volgde hen en zei met luider stem: Als iemand het beest en zijn beeld aanbidt en op zijn voorhoofd of op zijn hand het merkteken ontvangt, die zal ook drinken van de wijn van Gods grimmigheid, die ongemengd is ingeschonken in de drinkbeker van zijn toorn; en hij zal gepijnigd worden met vuur en zwavel ten aanschouwen van de heilige engelen en het Lam. En de rook van hun pijniging stijgt op tot in alle eeuwigheid; en zij hebben dag en nacht geen rust, zij die het beest en zijn beeld aanbidden, en ieder die het merkteken van zijn naam ontvangt. Hier is de volharding van de heiligen die de geboden van God en het geloof in Jezus bewaren.’


(1) Wat is het verschil tussen het grote Babylon en het beest?

(2) Wat wordt bedoeld met de wijn van Gods grimmigheid?

(3) Waar en wanneer vindt deze pijniging plaats?

(4) Waarom geldt voor de volgelingen van het beest een dermate vreselijke straf?

(5) Hoe lang duurt de straf voor de volgelingen van het beest?

(6) Waarom vindt hun pijniging plaats ten aanschouwen van de heilige engelen en het Lam?

(7) Wat heeft de volharding van de heiligen te maken met de straf voor de volgelingen van het beest?


Opvallend is de X-Symmetrie, die zo eigen is aan het boek Openbaring en haar onderdelen:


(a) Een andere, een derde engel volgde hen en zei met luider stem:

(b) Als iemand het beest en zijn beeld aanbidt en op zijn voorhoofd of zijn hand het merkteken ontvangt

(c) die zal ook drinken van de wijn van Gods grimmigheid, die ongemengd is ingeschonken in de drinkbeker van zijn toorn

(d) en hij zal gepijnigd worden met vuur en zwavel

===> (e) ten aanschouwen van de heilige engelen en het Lam <=== centrale tekst

(d) En de rook van hun pijniging stijgt op tot in alle eeuwigheid

(c) en zij hebben dag en nacht geen rust

(b) zij die het beest en zijn beeld aanbidden, en ieder die het merkteken van zijn naam ontvangt.

(a) Hier is de volharding van de heiligen die de geboden van God en het geloof in Jezus bewaren


(1) Wat is het verschil tussen het grote Babylon en het beest?

Nadat de eerste engel het eeuwig evangelie bracht met de oproep God te aanbidden en de tweede engel aangeeft dat het grote Babylon is gevallen, komt de derde engel zijn boodschap brengen. Het grote Babylon, dat al gruwelijk was, is vernietigd door iets wat nog veel gruwelijker is, het beest en zijn beeld en zijn merkteken, de meest directe manifestatie van satan, die ooit op aarde werd gezien. Immers, satan is uit de hemel geworpen en bemoeit zich zeer direct met de aardse machthebbers. De derde engel brengt de mensheid een boodschap over de nieuwe aardse macht, die zich heeft gesetteld en die wereldwijde aanbidding afdwingt.

Het grote Babylon dateert vanaf de bouw van de toren van Babel , waarvan de top tot de hemel moest reiken en waarbij de mens zichzelf een naam zou maken. Deze cultus, waarbij de mens in eigen kracht opklimt tot goddelijke status, heeft zich voortgeplant in opeenvolgende rijken en culturen, eindigend bij het Rooms Katholicisme en de aan haar verbonden kerken en religies, die verderop, in Openbaring 17 , worden voorgesteld als ‘grote hoer’ met wie de koningen van de aarde ‘gehoereerd hebben’. In de kern: de mens werkt zich op tot het goddelijke en oefent daarmee aardse invloed uit.

Echter, het beest gaat anders te werk. In de filosofie van het beest heeft de mens helemaal niets meer te maken met God of met het goddelijke. De mens klimt niet op tot God maar God wordt neergehaald naar de mens. Het is niet zoals de duivel Eva beloofde, dat ze aan God gelijk zou zijn. Nee, God is voor het beest opgehouden te bestaan en het beest bombardeert zichzelf tot enige godheid. De mens is zelf god geworden en God bestaat niet meer. In plaats van God gelijk te worden, wordt de mens daarmee een ‘beest’. Alles wat van God is, zijn heerlijkheid, zijn scheppingsmacht, zijn scheppingsverordeningen worden aan het gezag van de mens onderworpen, alsof God Zelf niet bestaat. Dat is het resultaat van een historische ontwikkeling waarvan we in onze dagen het einde meemaken. Het begon met de misvatting dat de mens het resultaat is van evolutie en derhalve niet essentieel verschilt van dieren. Vervolgens probeert de mens door middel van wetenschap en techniek alle geheimen aan de schepping te ontfutselen totdat hij zelf een soort god is geworden. Niet opgeklommen tot God in de hemel maar opgeklommen uit het dierenrijk tot een aardse god, die de natuur volledig naar eigen inzicht manipuleert. De mens manipuleert ten slotte zichzelf en maakt zijn eigen regels en creëert zijn eigen ‘vorm’ en ‘vermogens’ door middel kennis van het menselijk DNA.

Het innemen van de plaats van de Schepper als wetgever wordt door de Bijbel aangeduid met ‘de wetteloosheid’. De mensheid wordt daarin voorgegaan door ‘de wetteloze’. Het principe daarvan werkte reeds in de dagen van Paulus maar heeft zich door de eeuwen heen steeds verder ontwikkeld. Met de val van satan uit de hemel komt het volledig tot ontplooiing ( Openbaring 12 ). De mens hoeft niet meer op te klimmen naar de hemel, zoals nog het geval was bij het grote Babylon. Er is een hemelse macht afgedaald naar de mens om hem uit te rusten met bovennatuurlijke krachten en hem te begiftigen met ideeën van hoe hij zelf - niet aan God gelijk maar - de enige godheid zou kunnen worden. Het zijn echter duivelse krachten. Daarnaast komen er demonische krachten vrij uit de put van de afgrond en uit de vrijlating van de vier engelen, die gebonden zijn aan de rivier de Eufraat, waarover we lezen in Openbaring 9 . Een vreselijke tijd is wereldwijd over de mensheid losgebarsten. En daarvoor waarschuwt de derde engel in ons hoofdstuk.


(2) Wat wordt bedoeld met de wijn van Gods grimmigheid?

De wijn van Gods grimmigheid staat tegenover de wijn van ‘de grimmigheid van haar afgoderij’, de afgoderij van het grote Babylon. Die laatste wijn was de passie waarmee de mensheid zich van de enige waarachtige God liet afleiden en afdwaalde naar afgodendienst, waarbij alles draaide om eigen godsdienstbeleving en eigen gerechtigheid. Het afdwalen gaat zelfs zover dat mensen niet langer het verschil zien tussen de antichrist en de ware Christus, die 2000 jaar daarvoor kwam, stierf en opstond. De tweede engel kondigt het einde van het grote Babylon aan en schudt allen wakker die in dat systeem van afgoderij waren verdwaald.

Mensen die in de misleiding en de begoocheling blijven hangen, zullen door God op een ruwe wijze uit hun nevel van onkunde en afgoderij worden opgeschrikt, namelijk doordat ze kennis maken met de God zoals Hij werkelijk is, in zijn toorn over alle vormen van ongehoorzaamheid en afgoderij, vooral de wetteloosheid, zoals die in de laatste 3,5 jaar voor Christus’ terugkeer zal worden gepraktiseerd. Het is een ‘wijn van grimmigheid, die ongemengd wordt ingeschonken in de drinkbeker van Gods toorn’. Mensen die kiezen voor het beest zullen kennis maken met de pure toorn van God. In Gethsémané zag Jezus ook de drinkbeker van Gods toorn voor Zich, uiteraard met dit grote verschil dat Hij die moest ledigen voor onnoemelijk veel mensen. Het was voor Hem de enige reden ooit voor angst. De toorn van God boezemt angst in, zelfs bij Jezus - niet voor niets of niemand ooit bang was. Die toorn wordt voorgesteld als een beker, die moet worden leeggedronken en die gevuld is met ongemengde 'wijn van grimmigheid'. Dat betekent dat de toorn van God tot diep binnenin het lichaam wordt gevoeld. Tot in het diepst van zijn ziel ervaart de zondige en ongehoorzame mens de eisen van God waarin hij tekort schoot en de woede van God daarover. Het is een woede die we allemaal enigszins kennen in de wroeging van het geweten als we fout zitten.


(3) Waar en wanneer vindt deze pijniging plaats?

In de X-symmetrie hierboven staat de wijn van gods grimmigheid (c) tegenover het 'dag en nacht geen rust hebben' (c). Het is een inwendige overtuiging van een totale mislukking te zijn in de ogen van de Schepper God, de Enige die voor elk mens de norm voor het leven vaststelt. Zijn grimmigheid over de afschuwelijke afgoderij van het beest knaagt onophoudelijk aan het geweten. De beker van zijn toorn over hun goddeloosheid staat voortdurend levensgroot voor hun aandacht. Dag en nacht is er geen rust. Het is merkwaardig dat hier gesproken wordt over 'dag en nacht'. Het lijkt alsof de plaats van pijniging een dag en nacht ritme kent. De vraag rijst waar die pijniging plaatsvindt. Er wordt hier nog niet gesproken van 'de poel die van vuur en zwavel brandt' (Openbaring 19:20), waar het beest en de valse profeet in worden geworpen. Dat de pijniging ten aanschouwen van de heilige engelen en het Lam plaatsvindt, lijkt er eveneens op te duiden dat het hier nog niet gaat om de poel van vuur. Anderzijds zegt Jezus de bokken in Mattheus 25: 'Gaat weg van Mij vervloekten, in het eeuwige vuur dat voor de duivel en zijn engelen is bereid'. Dat eeuwige vuur kan echter op diverse plaatsen branden. Op een speciale plaats en gedurende een speciale tijd voor de aanbidders van het beest. En voor het overgrote deel in de poel van vuur. De pijniging van de aanbidders van het beest vindt hoogstwaarschijnlijk direct aan het begin van het duizendjarig rijk plaats, als de duivel in zijn gevangenis is geworpen (Openbaring 20:1-3) en het beest en de valse profeet als eersten in de poel van vuur zijn geworpen (Openbaring 19:20).


(4) Waarom geldt voor de volgelingen van het beest een dermate vreselijke straf?

Met de beantwoording van deze vraag is voorzichtigheid geboden. Het oordelen is een zaak van God en van God alleen. Als het gaat om oordelen over mensen, blijven wij van verre staan. De Bijbel waarschuwt ons voor het oordelen van elkaar. De Heer Jezus zegt het in de bergrede . Paulus zegt het meermalen in zijn brieven. Jacobus waarschuwt ervoor in zijn brief. Maar in zijn algemeenheid kan er over het zware oordeel van Openbaring 14 wel iets worden opgemerkt. Er zijn twee zaken die een belangrijke invloed hebben op de strafmaat die God hanteert. De eerste is de mate waarin mensen ‘kennis van zaken’ hadden. Lukas 12:47, 48: ‘En die slaaf die de wil van zijn heer gekend heeft en geen voorbereidingen getroffen heeft en ook niet naar zijn wil gehandeld heeft, zal met veel slagen geslagen worden. Wie echter zijn wil niet gekend heeft en dingen gedaan heeft die slagen verdienen, zal met weinig slagen geslagen worden. En van ieder aan wie veel gegeven is, zal veel teruggevraagd worden en van hem aan wie men veel toevertrouwd heeft, zal men des te meer eisen.’

Een tweede factor in de strafmaat is de oneer die God door mensen wordt aangedaan. Mensen zijn geschapen naar Gods beeld en gelijkenis. Als zij door hun handel en wandel een aanfluiting zijn voor Gods heerlijkheid, verdienen zij ‘oordeel’. ‘Allen hebben gezondigd en bereiken de heerlijkheid van God niet’, zo vat Paulus de toestand van de mensheid samen. Het is de Romeinenbrief die de juridische kwesties van Gods oordeelstroon behandelt: ‘Want toorn van God wordt van de hemel geopenbaard over alle goddeloosheid en ongerechtigheid van mensen die de waarheid in ongerechtigheid bezitten.’ Daar komt ook het eerstgenoemde aspect om de hoek kijken: de kennis die mensen hebben van God. Verderop schrijft Paulus : ‘opdat zij niet te verontschuldigen zijn, omdat zij, hoewel zij God kennen, Hem als God niet verheerlijkt of gedankt hebben…’

En dan schrijft Paulus iets belangrijks, dat de essentie weergeeft van de aanbidding van het beest in Openbaring 13: ‘Bewerend wijs te zijn, zijn zij dwaas geworden en hebben de heerlijkheid van de onvergankelijke God vervangen door iets dat lijkt op het beeld van een vergankelijk mens, van vogels, van viervoetige en van kruipende dieren’. Daarna volgen alle zondige daden van mensen als oordeel van God, waaraan Hij hen heeft overgegeven – leidend tot een totale verwoesting van de samenleving.

Treffender dan dat zij de heerlijkheid van de onvergankelijke God hebben 'vervangen door iets dat lijkt op het beeld van een vergankelijk mens’ kan de situatie van Openbaring 13 en 14 niet worden weergegeven. Niet alleen stelt de mens zich gelijk aan God. Dat zou betekenen dat de mens nog enig besef heeft van de grootheid van God. Nee, de mens ontkent het bestaan van God en haalt God naar beneden, naar zijn eigen verdorven niveau. De grootheid van de onvergankelijke God wordt vervangen door een beeld van een mens. De mens van de zonde verheft en verzet zich 'tegen al wat God heet of een voorwerp van verering is, zodat hij in de tempel van God gaat zitten en zichzelf vertoont dat hij God is'. ( 2 Thessalonicenzen 2:4 ). En omdat de mens zich aanmatigt zelf de god van de schepping te zijn, meent hij de schepping geheel naar zijn hand te kunnen zetten, inclusief zichzelf. Hij probeert daarbij te ontkomen aan zijn eigen vergankelijkheid. Hij probeert de boom van kennis te combineren met de boom des levens. Vandaar dat degenen die de schorpioensteek ontvingen zichzelf niet langer van het leven kunnen beroven.

De tijd waarin wij leven mondt uit in een samenleving van mensen, die tweeduizend jaar lang onder het gehoor van de genade van God hebben geleefd, genade die tot hen kwam doordat God zijn eniggeboren Zoon voor hen had overgegeven. Maar die kennis was hen niet welgevallig en in plaats daarvan kiezen zij voor het beeld dat de mens voor zichzelf en zijn eigen prestaties opricht, het beeld dat via een wereldwijd computersysteem over ontzaglijk veel informatie beschikt van een ieder die zich aan het systeem heeft laten koppelen. En in plaats van de onvergankelijke God aanbidden zij het beeld dat staat voor de grootheid van afvallige mens.

Wat de mensheid God in de laatste dagen aan oneer aandoet, gaat de ongehoorzaamheid van de hof van Eden en van de toren van Babel verre te boven. Op elke denkbare manier wordt God door de mens geschoffeerd. Daarom zegt Daniël 7 over de elfde hoorn van het vierde dier dat hij 'een mond vol grootspraak' heeft en ‘woorden spreekt tegen de Allerhoogste’ en schrijft Johannes in Openbaring 13 dat het beest zeven koppen heeft ‘met namen van lastering’ en dat hij ‘grote dingen en lasteringen spreekt’ en zijn ‘mond opent met lasteringen tegen God, om zijn naam te lasteren…’ Van deze persoon wordt een beeld opgesteld, dat wereldwijd moet worden aanbeden. Niet alleen wordt er iets aanbeden in plaats van de Enige Waarachtige God. Dit 'iets' haalt de Enige Waarachtige God ook nog eens met lastering door het slijk. Kan de mensheid nog verder van God afdwalen?

In de pijniging van de aanbidders van het beest is sprake van drie elementen, vuur, rook en zwavel, dezelfde drie elementen , die het beest volgens Openbaring 9 gebruikt in zijn militair geweld tegen alle dissidenten van zijn heerschappij. Nadat onder de zesde bazuin de vier engelen aan de Eufraat waren losgemaakt, vijf maanden na de helft van de laatste jaarweek, vijf maanden van zware politieke druk om zich te laten koppelen aan het systeem van het beest, wordt gesproken over een enorme legermacht van twee keer tienduizend tienduizend die met ‘vuur, zwavel en rook’ een derde van de mensen doden. Het is militaristische dwang. Hier, in Openbaring 14, lezen we echter dat de mensen die zwichten voor deze dwang en zich koppelen aan het systeem van het beest, niet ontkomen aan ‘vuur, zwavel en rook’. Alleen worden die niet met militaire middelen door het beest toegepast maar door God Zelf in zijn oordeel over het kwaad. Voorts lezen we dat dit laatste onder toeziend oog van ‘de heilige engelen en het Lam’ plaatsvindt. Dat maakt het lijden, dat is de schande over hun afgoderij, nog veel groter.


(5) Hoe lang duurt de straf voor de volgelingen van het beest?

In Openbaring 9 lezen we dat de mensen die de schorpioensteek hebben ontvangen, zichzelf niet langer van het leven kunnen beroven. Deze schorpioensteek is identiek aan het teken van het beest omdat het gaat om dezelfde fase in de eindtijd, het begin van de tweede helft van Daniëls 70e jaarweek. Het lijkt alsof mensen middels een combinatie van genmanipulatie en nanotechnologie onsterfelijk zijn geworden. Dit zou de reden kunnen zijn voor de 'eeuwigheid' van hun straf. We zullen de eeuwige straf toetsen aan Bijbelse gegevens.

De leer van een eeuwig verblijf van mensen in de hel komt men vrijwel nergens tegen in de Bijbel. Weliswaar zegt de Heer Jezus dat de discipelen niet moeten vrezen voor mensen, die wel het lichaam kunnen doden maar daarna niets meer kunnen doen, maar voor Hem die zowel ziel als lichaam kan verderven in de hel of ‘nadat Hij gedood heeft, macht heeft om in de hel te werpen’. Maar daar staat niet dat het verblijf in de hel eeuwig is. Weliswaar zeg Jezus over de hel dat het een plaats is ‘waar hun worm niet sterft en het vuur niet wordt uitgeblust’ maar ook dat geeft geen eeuwig verblijf in de hel aan. Alleen datgene wat verteert, de worm en het vuur, is eeuwig maar dat wordt niet gesteld over wat verteerd wordt, het lichaam en de ziel van de mens.

Hetzelfde kan gezegd worden van deze tekst: 2 Thessalonicenzen 1:9 'Zij zullen als straf het eeuwig verderf ondergaan, weg van het aangezicht van de Heere en van de heerlijkheid van Zijn macht,' Ook hier staat weer dat het verderf eeuwig is (het vuur en de worm, die verteren) maar niet dat de mens of de ziel die verdorven wordt een eeuwig lijden ondergaat.

Nog een bewijstekst die laat zien dat er geen sprake is van een eeuwigheid van pijn is Judas:7 'Zoals Sodom en Gomrorra en de steden daaromheen, die op dezelfde wijze als dezen hoereerden en ander vlees achterna gingen, daar liggen als een voorbeeld, doordat zij een straf van eeuwig vuur ondergaan.' Het 'eeuwig' duidt hier op de blijvende en onomkeerbare uiwerking van het vuur. De vuurregen op de twee goddeloze steden was dermate vernietigend dat ze voor eeuwig van de kaart werden geveegd. Maar het 'eeuwig vuur' wil ook hier niet zeggen dat sprake is van een pijniging waaraan nooit een einde komt.

Van de doden voor de grote witte troon wordt gesteld dat zij geworpen worden in de poel van vuur als zij niet geschreven worden gevonden in het boek van het leven. Maar er staat niet dat vervolgens sprake zou zijn van een eeuwige pijniging in die poel. Integendeel. De poel van vuur wordt 'de tweede dood' genoemd (Openbaring 20:14). Na te zijn ontwaakt uit 'de eerste dood' omdat die is opgehouden te bestaan, hoort de mens het oordeel van God over zijn werken, blijkt hij of zij tekort te schieten, niet gevonden te worden in het boek van het leven en vervolgens in de poel van vuur de tweede dood te vinden. Dat lijkt te duiden op het ophouden te bestaan.

Een belangrijk uitgangspunt voor een eeuwigheid van pijn in de hel is de onsterfelijkheid van de ziel. Maar dat wordt nergens in de Bijbel geleerd. Er staat dat God de geest van de mens zijn zijn binnenste formeert en dat de geest na overlijden terugkeert naar God, die hem geschonken heeft en dat de mens naar zijn 'eeuwig' huis gaat. Maar dat is allemaal een aanduiding voor de eerste dood, die de Bijbel op zeer veel plaatsen aanduidt als 'slaap'. Maar die eerste dood wordt door Jezus teniet gedaan als laatste vijand (1 Kor.15:26). 'De dood en de hades worden geworpen in de poel van vuur' (Openbaring 20:14). Zij houden op te bestaan. Als zelfs de dood en de hades door de poel van vuur wordt opgehven, hoeveel te meer de mensen of zielen die in die hades hebben vertoeft. Het houdt allemaal op te bestaan. Omdat dit niet Gods bedoeling is met de mens, duidt de Heer Jezus dit in Johannes 3:16 aan met 'verloren gaan'. Jammer. Een mens die een eeuwigheid in de heerlijkheid van God had kunnen delen, kiest voor een beëindiging van het eigen bestaan.

Er zijn slechts drie gelegenheden waarin de Bijbel spreekt over een eeuwigdurende (eeuwen eeuwen, twee keer achter elkaar het woord aion) pijniging in de hel:

(1) Het grote Babylon, waarvan wordt gezegd dat haar rook tot in alle eeuwigheid (aion aion) opstijgt. (Openbaring 19:3)

(2) De duivel, het beest en de valse profeet (het beest uit de zee en het beest uit de aarde – Openbaring 20:10), waarvan wordt gezegd dat zij dag en nacht gepijnigd worden tot in alle eeuwigheid (aion aion).

(3) Zij die het beest en zijn beeld aanbidden en ieder die het merkteken van zijn naam ontvangt (Openbaring 14:11), waarvan wordt gezegd dat de rook van hun pijniging opstijgt tot in alle eeuwigheid (aion aion) en dat zij dag en nacht geen rust hebben.

Men moet bedenken hier met drie zeer specifieke oordelen te maken te hebben. Die mogen niet veralgemeniseerd worden naar de rest van de mensheid. Zelfs al zou op basis van deze teksten geconcludeerd kunnen worden dat er een eeuwig verblijf in de hel bestaat, dan nog mag dit niet worden opgerekt naar de gehele mensheid. God is rechtvaardig. Zou een rechtvaardig God de tijdelijke zonden van mensen, begaan in hun betrekkelijk korte leven, straffen met een eeuwigdurende ondraaglijke pijniging? De vraag stellen is hem beantwoorden en het is een grote schande dat dit met zoveel verve door vrijwel alle kerken werd en nog steeds wordt verkondigd. We zullen het maar niet hebben over de financiële baten die dit geloof de RK kerk hebben opgeleverd. Dat betekent echter niet dat er geen hel zou bestaan. Alleen dat het verblijf in de hel voor de overgrote meerderheid van de mensheid van een slechts korte duur is. Het is voor hen het 'verloren gaan' - ophouden te bestaan terwijl er een eeuwigheid in Gods heerlijkheid een mogelijkheid was geweest door geloof in Hem die voor hen kwam en stierf.

Nu staan hier wel drie verschillende omschrijvingen: ‘de rook die opstijgt’, ‘de rook van hun pijniging die opstijgt’ en ‘dag en nacht gepijnigd worden’. Het lijkt erop alsof ook hier nog weer gradaties van straf worden aangegeven. Hierboven stelden we al dat de zonde van het grote Babylon (opklimmen tot God om zichzelf aan Hem gelijk te maken) verschilt van de zonde van het beest (ontkennen van God en Hem vervangen door de mens met zijn prestaties van wetenschap en techniek).

Het opstijgen van de rook tot in alle eeuwigheid lijkt te duiden op een gedenkteken voor God. De rook als gedenkteken is niet nieuw. Rook wordt ook genoemd in verband met het graanoffer:

Leviticus 6:15 'Dan moet hij er een handvol van nemen, dus een deel van de meelbloem van het graanoffer, een deel van de bijbehorende olie en van al de wierook die bij het graanoffer hoort. Vervolgens moet hij het op het altaar in rook laten opgaan. Het is een aangename geur tot een gedachtenis voor de HEERE.'

Het grote Babylon als menselijk systeem van macht, handel en afgoderij kan slechts één maal vernietigd worden en ophouden te bestaan. Dat de rook tot in eeuwigheid opstijgt, betekent dat het nimmer zal terugkeren. Nooit zal er weer een nieuw ‘Babylon’ verrijzen ter vervanging van het oude. Voor eeuwig zal God deze weerzinwekkende afgoderij ‘onder de duim houden’. Op die manier spreekt ook Jesaja over eeuwig opstijgende rook in verband met het oordeel van God over Edom, wat in wezen een voorstelling is van het Romeinse rijk.

Jesaja 34:10 's Nachts en ook overdag zal het niet geblust worden, voor eeuwig zal zijn rook opstijgen. Van generatie op generatie zal het verwoest blijven, tot in alle eeuwigheden zal niemand erdoorheen trekken.

Op dezelfde manier zou sprake kunnen zijn van de eeuwigdurende opstijging van de rook der pijniging. Zo vreselijk was die pijniging dat de rook daarvan een gedenkteken vormt als eeuwig aandenken van Gods heiligheid en gerechtigheid. De rook stijgt tot eeuwen eeuwen op. De vraag is of die eeuwige duur ook geldt voor de pijniging van de aanbidders van het beest. Het staat er niet. De enige pijniging die volgens de beschrijving van de Bijbel letterlijk eeuwigdurend is, is die van de duivel en zijn twee belangrijkste marionetten, het beest uit de zee en het beest uit de aarde.

Het ‘dag en nacht geen rust hebben’ duidt dan op de duur van de pijniging van de aanbidders van het beest, die kennelijk vele dagen en nachten doorgaat. Hoe lang, dat weet alleen God Zelf, de God die oordeelt in gerechtigheid. Wat opvalt is de parallel met de vier dieren voor de troon waarvan hetzelfde wordt gezegd, dat zij dag en nacht geen rust hebben. Dat staat in het kader van hun voortdurend roepen ‘heilig, heilig, heilig is de Here God Almachtig, die was, die is en die komt’. Die parallel is niet vreemd want zowel het roepen van de vier dieren als de pijniging van de navolgers van het beest komt voort uit de heiligheid van God. De pijn zou wel eens hieruit kunnen bestaan dat zij hun eigen afgoderij zien in het licht van Gods heiligheid. De schaamte daarover is ondraaglijk. ‘Immers ook onze God is een verterend vuur’.

Dat God een verterend vuur is, kan ook gezien worden als reden waarom de pijniging niet eeuwig kan zijn. Immers: Jesaja 33:14, 15 zegt: 'Wie onzer kan verkeren bij een verterend vuur; wie onzer kan verkeren bij een eeuwige gloed? Hij, die in gerechtigheid wandelt en oprecht spreekt; die gewin, door afpersing verkregen, versmaadt; die zijn handen weerhoudt om een geschenk aan te nemen, zijn oor toestopt om niet naar een moordplan te horen en zijn ogen toesluit om het slechte niet aan te zien.' Alleen de rechtvaardige kan eeuwig in de nabijheid van God verkeren. Aannemelijk is dat de aanbidders van het beest langzaam zullen wegkwijnen bij de 'eeuwige gloed'.


(6) Waarom vindt hun pijniging plaats ten aanschouwen van de heilige engelen en het Lam?

De pijniging van degenen die het beest aanbaden vindt niet plaats in de stille eenzaamheid. Ook niet in tegenwoordigheid van de martelaren uit die periode. Ook niet in het zicht van Abraham, zoals voorgesteld in de vertelling door Jezus over de rijke man en de arme Lazarus. Weliswaar gaat het daar over het dodenrijk. Maar principieel maakt dat natuurlijk niet uit. Gezien Openbaring 14 kan men zich daarom afvragen of Jezus hier de feitelijkheid laat zien. Het lijkt er sterk op dat Hij verhaalt wat de Farizeeën in die tijd geloofden, met als belangrijke les dat de geschriften van de profeten belangrijker zijn dan het getuigenis van iemand die opstaat uit de dood. De pijniging met vuur en zwavel van de aanbidders van het beest gebeurt ten aanschouwen van de heilige engelen en het Lam. Waarom? God wil dat er getuigen zijn van de uitoefening van zijn gerechtigheid. Uit dit gedeelte blijkt dat de heilige engelen een belangrijke juridische functie hebben. Uit Openbaring 12 weten we dat satan eveneens een voortdurende juridische functie bekleedde in het aanklagen van de broeders. Alleen gebeurde dat niet vanuit een neutraal rechtvaardigheidsstandpunt maar vanuit de positie van satan, tegenstander, die er alles aan deed om de broeders praktisch ten val te brengen om ze vervolgens aan te klagen. Ook de vier levende wezens in en rondom de troon zien voortdurend toe op Gods heiligheid. Zo zijn er heilige engelen die toezien op de uitoefening van Gods rechtvaardig oordeel. De strafmaat moet volledig in harmonie zijn met het bedreven kwaad.

Er is één Mens aanwezig bij de uitoefening van het oordeel: het Lam. De Heer Jezus Christus houdt met de heilige engelen eveneens toezicht. Dat stemt overeen met wat we lezen in Johannes 5:22, 23 en 27: ‘Want ook de Vader oordeelt niemand, maar heeft heel het oordeel aan de Zoon gegeven, opdat allen de Zoon eren zoals zij de Vader eren. Wie de Zoon niet eert, eert de Vader niet, Die Hem gezonden heeft….. en Hij heeft Hem ook macht gegeven om oordeel te vellen, omdat Hij de Zoon des mensen is’.

Het Lam, de volmaakte Mens, Jezus Christus, is de maatstaf waaraan ieders leven zal worden beoordeeld. De mensen die gepijnigd zullen worden vanwege de aanbidding van het beest, zullen beseffen dat ze het verkeerde lam gevolgd zijn, het beest uit de aarde die eruit zag als een lam, maar sprak als de draak. De aanwezigheid van het ware Lam bij de pijniging maakt die nog onverdraaglijker vanwege de wroeging de verkeerde keuze te hebben gemaakt en vanwege het enorme contrast tussen hun en zijn leven.

Dan lijkt er nog sprake van tegenstrijdigheid met wat we lezen in 2 Thessalonicenzen 1:9 'Zij zullen als straf het eeuwig verderf ondergaan, weg van het aangezicht van de Heere en van de heerlijkheid van Zijn macht.' Hoe kan de pijniging plaatsvinden 'ten aanschouwen van de heilige engelen en het Lam' en tevens 'weg van het aangezicht van de Heere en van de heerlijkheid van zijn macht'? Het heeft te maken met de veelvoudige functies die het Lam bekleedt. Enerzijds is Hij de Koning der koningen en de Here der heren en oefent Hij wereldwijde heerschappij uit. Daaraan zullen de aanbidders van het beest part noch deel hebben. Na 3,5 jaar 'op de aarde wonen' keren zij daar nooit weer terug en hebben zij geen notie van het heerlijke koninkrijk dat Jezus daar in gerechtigheid opricht en duizend jaar bestendigt. Anderzijds is Jezus de uitvoerder van Gods oordelen en als zodanig ziet Hij toe op de uitvoering van het oordeel dat door Gods heiligheid en gerechtigheid wordt geëist. In die functie worden de gepijnigden door Hem gadegeslagen.


(7) Wat heeft de volharding van de heiligen te maken met de straf voor de volgelingen van het beest?

Voor de derde maal lezen we hier van een praktische uitwerking van de Openbaring voor de heiligen. We zetten ze hier op een rijtje:

(1) Als iemand een oor heeft laat hij horen. Als iemand in gevangenschap leidt, dan gaat hij in gevangenschap; als iemand met het zwaard zal doden, dan moet hij met het zwaard gedood worden; hier is de volharding en het geloof van de heiligen (Openbaring 13:10).

(2) Hier is de wijsheid. Wie verstand heeft, laat die het getal van het beest berekenen, want het is het getal van een mens, en zijn getal is 666 (Openbaring 13:18)

(3) Hier is de volharding van de heiligen die de geboden van God en het geloof in Jezus bewaren (Openbaring 14:12).

Twee maal gaat het om volharding (en geloof) van de heiligen en één keer om ‘wie verstand heeft’. De heiligen zijn alle mensen die zich afzonderen van het beest en zijn beeld en merkteken en buiten het wereldwijde rijk proberen te overleven in een ‘parallelle samenleving’. Op deze mensen wordt voortdurend jacht gemaakt. Zij zijn voortdurend op de vlucht en er is veel volharding en geloof voor nodig om dat vol te houden. Zij trekken zich op aan twee zaken: (1) Het lot van hun vervolgers zal precies zo zijn als wat hen wordt aangedaan – opsluiting en dood (13:10). (2) Het lot dat hen te wachten staat als ze zwichten voor het beest is dermate afschuwelijk dat er geen andere mogelijkheid is dan te volharden in hun verzet tegen het beest (14:12). Daartussendoor komt de oproep aan allen die hun verstand nog niet hebben verloren, namelijk om het beest te identificeren, zodat ze weten waar ze zich van moeten afkeren. Ieder die door heeft wie het beest is en nog een greintje geweten en vrijheidszin in zijn of haar lijf heeft, zal vervolgens gerekend gaan worden tot ‘de heiligen’.

- 19 mei 2022 -

- bijgewerkt 20 mei 2022 -


Vers 13

Rust zacht?

‘En ik hoorde een stem uit de hemel zeggen: Schrijf: gelukkig de doden die in de Heer sterven, van nu aan. Ja, zegt de Geest, opdat zij rusten van hun arbeid; want hun werken volgen hen.’


(1) Van Wie is de stem uit de hemel en wat betekent dat?

(2) Wat houdt de ‘zaligspreking’ precies in?


(1) Van Wie is de stem uit de hemel en wat betekent dat?

De stem uit de hemel is die stem van de Heilige Geest: ‘Ja, zegt de Geest’. De stem Zelf geeft aan de Heilige Geest te zijn. Dat de stem van de Heilige Geest uit de hemel klinkt is merkwaardig. Vanaf de uitstorting van de Heilige Geest woont de Heilige Geest namelijk op aarde, in de gemeente. Tal van teksten kunnen hier worden aangehaald, die dat aangeven. We zullen er twee weergeven:

1 Korinthe 3:16 ‘Weet u niet dat u Gods tempel bent en dat de Geest van God in u woont?’

Jakobus 4:5 ‘Of denkt u dat de Schrift tevergeefs zegt: De Geest, Die in ons woont, verlangt Die vurig naar afgunst?’

Echter, vanaf Openbaring 4 zien we de Geest van God in de hemel als ‘zeven vurige fakkels’. En de Geest wordt in Openbaring 5 voorgesteld als uitgezonden als de zeven ogen en de zeven horens van het Lam, net zoals het geval was in het Oude Testament: 2 Kronieken 16:9 ‘Want de ogen van de HEERE trekken over de hele aarde, om Zich sterk te bewijzen aan hen van wie het hart volkomen is met Hem.’ We zien in die tekst dezelfde combinatie van waarneming en kracht (ogen en horens). Die Oud-Testamentische werking van de Geest zal na de opname van de gemeente weer op aarde worden gezien. Echter, de Heilige Geest heeft dan niet langer zijn woonplaats op aarde en dat zien we hier: de Heilige Geest spreekt van de hemel. Nergens in het Nieuwe Testament komen we dat tegen, dat de Heilige Geest vanuit de hemel spreekt, behalve in teksten die betrekking hebben op de situatie na de Opname van de gemeente. Deze stem van de Geest, die uit de hemel klinkt, correspondeerd met de luide stem uit de hemel van Openbaring 12, die de blijdschap uitsprak over de 'aanklager van onze broeders, die uit de hemel was geworpen'. Daar vernamen we de stem van één of meer gelovigen in de hemel, die zich één weten met de vervolgde gelovigen in de grote verdrukking op aarde. De Geest en de bruid van Christus zijn tijdens de grote verdrukking in de hemel. De Bijbel staat vol bewijzen van een opname vóór de grote verdrukking.

(2) De zaligspreking van de Geest, die we vinden in dit vers, gaat nog verder dan die van de Heer Jezus in de evangeliën. Daar klinkt het ‘zalig de armen van geest – zij die treuren – de zachtmoedigen – zij die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid – de barmhartigen – de reinen van hart – de vredestichters – zij die vervolgd worden – wanneer zij u smaden en kwaad van u spreken ter wille van Mij. Hier is het: ‘zalig de doden, die in de Heer sterven van nu aan’. Dat geeft de ernst van de tijd aan waarover dit vers gaat: de grote verdrukking, zo groot als er nooit is geweest en nooit meer zijn zal. De consequentie van een volgeling van Christus te zijn is niet alleen maar treuren of hongeren naar gerechtigheid of vervolging of smaad. Nee, de consequentie is: dood. Tegenover de enorm zware vervolging stelt Gods Geest een zaligspreking.

In dit gedeelte zagen we reeds drie engelen voorbij komen. De eerste riep op tot aanbidding van de Enige Waarachtige God. De tweede rapporteerde de val van het grote Babylon, de ineenstorting van de wereldreligie vanwege de val van satan en de opkomst van het beest. De derde waarschuwt voor onderwerping aan het beest. Deze waarschuwing is zo vreselijk dat het de heiligen volharding geeft om zich van het beest te blijven distantiëren. Maar kennelijk is dat niet genoeg en daarom komt de Heilige Geest met deze zaligspreking voor de heiligen die hun verzet tegen het beest met de dood moeten bekopen. Het sterven ‘in de Heer’ staat op gelijke voet met ‘de doden in Christus’, die bij de komst van de Heer onvergankelijk worden opgewekt. Voor de gemeente van God in deze tijd is dat in de tijd van Openbaring 14 reeds gebeurd bij de opname van de gemeente, die plaatsvindt voor de grote verdrukking. Maar voor de heiligen in de grote verdrukking zal die opstanding plaatsvinden bij de zichtbare komst van Christus in heerlijkheid op aarde. We lezen daarover in Openbaring 20:4

‘...en ik zag de zielen van hen die om het getuigenis van Jezus en om het woord van God onthoofd waren, en die het beest of zijn beeld niet hadden aangebeden en niet het merkteken aan hun voorhoofd en aan hun hand ontvangen hadden; en zij werden levend en regeerden met Christus duizend jaren.’

In dit vers blikt de Geest daarnaar vooruit. Het is niet het onbetekenende ‘rust zacht’, wat we op zoveel graven zien staan. Nee, het is ‘rusten van hun arbeid’. Wat is die arbeid? Dat is alles wat ze hebben gedaan en doorstaan in die verschrikkelijke jaren van de tirannie van het beest. Daarvan zijn ze na hun sterven verlost maar er volgt nog iets: ‘want hun werken volgen hen’. Het woord ‘volgen’ impliceert dat zij in beweging zijn. Ze gaan van de ene naar de andere plaats. Dit ziet op de situatie na hun opstanding. ‘Hun werken volgen hen’. Dat betekent dat in de eeuwen eeuwen die komen bekend zal zijn dat dit de mensen zijn die de meest verschrikkelijke tijd ooit getrotseerd hebben en zich staande hebben gehouden totdat de dood erop volgde.

Dat hun werken hen volgen, betekent dat voor altijd zichtbaar is aan hen, wat zij voor Christus hebben betekend in een tijd dat Christus op de meest verschrikkelijke manier werd geminacht en God vreselijk werd gelasterd en dat enigerlei verzet daartegen de dood betekende. Dat geeft hen tot in eeuwigheid een bijzondere plaats in Gods regeringswegen. Opmerkelijk is dat hun werken hen volgen. Zij gaan voorop. Het is precies omgekeerd als in het rijk van het beest, waarin de werken van iedereen voortdurend worden gevolgd en gemonitord in een 'social credit' gevangenis van de wetteloze met zijn goddeloze regelgeving, die we nu al in sneltreinvaart zien ontstaan. Daarbij wordt een ieder voortdurend gekoppeld aan de door de staat 'gevolgde' werken, waar de tot nummer platgeslagen burger als slaaf achteraan gaat.

Het gaat over een niet onaanzienlijk deel van de mensheid, dat gedood wordt en op wie deze zaligspreking van toepassing is. In Openbaring 9 lezen we onder de zesde bazuin dat een derde van de mensheid met militair geweld door 200 miljoen troepen om het leven zal worden gebracht. Het gaat hier niet om een strijd tussen legers van landen. Immers, er is een wereldregering, waarbij alle troepen gehoorzamen aan één enkele autoriteit. Bij een strijd tussen legers zou ook niet een derde van de mensheid omkomen. Immers, die legers omvatten ‘slechts’ een vijfde van een miljard terwijl een derde van de wereld omkomt, circa 2 miljard. Dat is tien keer zoveel dan alle troepen bij elkaar. Dat gebeurt alleen wanneer de legers tegen de burgers van de wereld worden ingezet, wat inderdaad zal gebeuren onder het door en door satanische beest. De mensenmoordenaar van de beginne is onder de hemel losgelaten en weet dat hij weinig tijd heeft. Voor de terugkeer van Christus moet iedereen dood. Dat is het doel.

Miljarden zullen de vrijheid van hun ziel en hun onderwerping aan de God van hun ziel verkiezen boven het leven. Johannes 12:25 ‘Wie zijn leven liefheeft, zal het verliezen, en wie zijn leven haat in deze wereld, zal het behouden tot het eeuwige leven.’ Deze tekst die de Heer Jezus Zelf uitsprak vlak voor zijn kruisdood, zal in die dagen bijzonder actueel zijn en velen de kracht geven om Hem trouw te blijven.

- 27 mei 2022 –


Vers 14 – 16

De oogst van de aarde

‘En ik zag en zie, een witte wolk, en op de wolk zat iemand, de Zoon des mensen gelijk, die op zijn hoofd een gouden kroon en in zijn hand een scherpe sikkel had. En een andere engel kwam uit de tempel en riep met luider stem tot Hem die op de wolk zat: Zend uw sikkel en maai, want het uur om te maaien is gekomen, want de oogst van de aarde is overrijp geworden. En Hij die op de wolk zat sloeg zijn sikkel op de aarde en de aarde werd gemaaid.’


(1) Wat wordt bedoeld met ‘de oogst van de aarde’?

(2) Wanneer vindt ‘de oogst van de aarde’ plaats?


(1) Wat wordt bedoeld met ‘de oogst van de aarde’?

Wie de Zoon des mensen is, behoeft geen uitleg. Twee keer komt deze uitdrukking voor in Openbaring. De eerste keer in 1:13, een overduidelijke voorstelling van de Heer Jezus Christus. Hier, in Openbaring 14 is het niet anders. Maar er zijn enkele verschillen. In 1:13 was Jezus’ borst omgord met een gouden gordel (passend bij zijn rechtgeaarde liefde voor zijn gemeente) en waren zijn hoofd en haar wit als witte wol (passend bij Hem als Lam van God), als sneeuw. Hier echter draagt Jezus, als Leeuw uit de stam van Juda, een gouden kroon op zijn hoofd, als teken van majesteit, van koninklijk gezag. In Openbaring 1 ziet Johannes zeven sterren in Jezus’ rechterhand, de engelen van de zeven gemeenten, die Hij 2000 jaar lang geleid heeft. Gemeenten, die op allerlei manieren afweken van het rechte spoor van het evangelie en die door boodschappers tot de orde moesten worden geroepen. In Openbaring 14 zien we een scherpe sikkel in zijn hand, ook weer kenmerkend voor de Leeuw, die zijn klauwen uitslaat met messcherpe sikkelvormige nagels. De sikkel is het instrument om te oogsten. De grote vraag is: wat wordt bedoeld met ‘de oogst’? Er zijn uitleggers die ‘de oogst’ laten slaan op de opname van de gemeente maar dat is onjuist en is totaal niet in lijn met de rest van de Bijbel. We noemen hier een aantal redenen waarom deze oogst iets totaal anders is dan de opname van de gemeente.

(1) Nergens in de Bijbel wordt de opname van de gemeente vergeleken met een ‘oogst’. De beeldspraak die wordt gebruikt bij teksten over de opname doet eerder denken aan een bruiloft, waarbij de bruidegom zijn bruid komt halen. Zo bijvoorbeeld in Johannes 14:1-3 en 1 Thessalonicenzen 4:16. Zelfs in relatie tot de opstanding uit de doden, waarover Paulus spreekt in 1 Korinthe 15:35-50, wordt het lichaam van een overledene weliswaar vergeleken met een graankorrel maar wordt het woord 'oogst' niet één keer genoemd. In de opstanding geeft 'God er een lichaam aan'. 'Er wordt gezaaid in vergankelijkheid, er wordt (niet: geoogst maar) opgewekt in onvergankelijkheid' (1 Ko.15:42). En zo staat het er tot vier keer toe: gezaaid - opgewekt (niet: geoogst). De Schrift is zeer nauwkeurig en zorgvuldig in haar woordkeuze.

(2) De context laat niets zien van enige opname. Er is geen sprake van een ‘opstanding van doden in Christus’, van een ‘veranderd worden’ van levende gelovigen, van een ‘in wolken worden opgenomen’, van het ‘de Heer tegemoet gaan in de lucht’. In Openbaring 14 zien we de Zoon des mensen zitten op zijn witte wolk en er is niemand die ‘in die wolk wordt opgenomen’. Nee, Hij zendt zijn sikkel naar de aarde om te gaan maaien. Het is een bijzonder ‘aards’ tafereel’, geen hemels tafereel, zoals in geval van de opname van de gemeente. Het woord ‘aarde’ komt kort na elkaar drie keer voor.

(3) Dat de opname niet wordt vergeleken met een oogst heeft een reden. Bij een oogst is altijd sprake van een schifting tussen wat goed en wat slecht is. Beide worden ‘afgesneden’ van de aarde en vervolgens gesorteerd. Bij de opname gaat het echter alleen om gelovigen, (a) zij die in Christus ontslapen zijn en (b) gelovigen ‘die overblijven tot de komst van de Heer’. Een belangrijke paralleltekst uit het oude testament laat zien dat het er bij de finale oogst vooral om gaat, om alle verkeerde elementen ‘van het land te halen’. ‘Laat de volken opstaan en oprukken naar het dal van Josafat, want daar zal ik zitten om alle volken van rondom te richten. Slaat de sikkel erin, want de oogst is rijp. Komt, treedt, want de perskuip is vol. De wijnbakken stromen over. Want hun boosheid is groot’ (Joël 3:12, 13).

Johannes de doper waarschuwde: ‘Zijn wan is in zijn hand en Hij zal zijn dorsvloer door en door zuiveren en zijn tarwe in de schuur samenbrengen, maar het kaf met onuitblusbaar vuur verbranden.’ (Mattheus 3:12). De gelijkenis van het onkruid onder de tarwe wordt door de Heer Jezus als volgt besloten: ‘Laat beide samen opgroeien tot de oogst en in de oogsttijd zal ik tot de maaiers zeggen: Verzamelt eerst het onkruid en bindt het in bossen om het te verbranden, maar brengt de tarwe bijeen in mijn schuur’. Hij geeft daarvan de volgende uitleg: ‘De oogst is de voleinding van de eeuw, en de maaiers zijn engelen. Zoals dan het onkruid verzameld en met vuur verbrand wordt, zo zal het zijn in de voleinding van deze eeuw. De Zoon des mensen zal zijn engelen uitzenden en zij zullen uit zijn koninkrijk verzamelen alle aanleiding tot vallen en hen die de wetteloosheid doen, en zij zullen hen in de vuuroven werpen; daar zal het geween zijn het tandengeknars. Dan zullen de rechtvaardigen stralen als de zon in het koninkrijk van hun Vader. Wie oren heeft om te horen, laat hij horen.’

Van ‘verbranden met onuitblusbaar vuur’, van ‘geween en tandengeknars’ is in verband met de opname van de gemeente geen sprake. Het leven hier op aarde gaat verder, zij het onder steeds moeilijker wordende omstandigheden. Van een veroordeling door God is echter nog geen sprake.

(4) Er is in dit gedeelte nog een belangrijke aanwijzing dat het hier niet gaat om de opname van de gemeente. De Heer Jezus komt allereerst niet Zelf, maar zendt zijn sikkel, die een beeld is van alle maaiers, de engelen. Er staat ook niet dat ‘de Zoon des mensen’ zelf maait. Er staat: ‘de aarde werd gemaaid’. Hij laat dat over aan zijn engelen. Voor zijn gemeente komt Hij echter Zelf: ‘De Heer Zelf zal neerdalen…’.

(5) De Heer Jezus, met zijn gouden kroon en zijn scherpe sikkel, wordt hier voorgesteld als ‘Leeuw uit de stam van Juda’, dat wil zeggen, in zijn verbinding met het volk Israël, niet in relatie tot zijn gemeente uit de volken. Dat is een aanwijzing dat het gaat om het verzamelen van de uitverkorenen van Israël, niet om het ophalen van de gemeente.

(6) De nauwe betrokkenheid van engelen bij de oogst is af te lezen aan het feit dat een engel aan de Heer het sein geeft, om te gaan maaien. Dat duidt er ook weer op dat het niet gaat om de opname van de gemeente. De engel als indicator tot actie correspondeert niet met de plaats die engelen innemen tegenover de gemeente van God in deze tijd. De gemeente heeft van God door genade een uitzonderlijk hoge positie ontvangen, namelijk, aan de zijde van Christus. Als zodanig is de gemeente voor engelen een ‘bron informatie’: ‘...opdat nu aan de overheden en de machten in de hemelse gewesten door de gemeente de veelvoudige wijsheid van God bekend gemaakt wordt….’. ‘Weet u niet dat wij engelen zullen oordelen?’, vraagt Paulus aan de Korinthiërs in 1 Korinthe 6:3. Als we de gesprekken tussen Jezus en de discipelen in de bovenzaal lezen in Johannes 13-17, dan lezen we nergens over de werkzaamheid van engelen. We lezen alleen over de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. De gemeente ontvangt, door haar intieme verbinding met de Zoon des mensen, een plaats, zeer dicht bij de Godheid. Het signaal van een engel, die aan de Zoon des mensen het sein geeft om de gemeente te gaan halen, wringt met de plaats van de gemeente in de raadbesluiten van God.

(7) Het gaat om de ‘oogst van de aarde’. Dat correspondeert met een belangrijke uitdrukking in Openbaring: ‘zij die op de aarde wonen’. Zij zijn overrijp. Zij hebben de ‘maat van hun goddeloosheid’ volgemaakt en het is de hoogste tijd de ‘ergernissen’ uit het koninkrijk te verwijderen. Maar ook de andere kant is overrijp. De rechtvaardigen hebben lang genoeg het onrecht geleden en lang genoeg volhard in het wachten op hun Heer. Het is de hoogste tijd om hen over te brengen in het ‘koninkrijk van hun Vader’, het duizendjarig vrederijk. Echter, de gemeente is ‘niet van deze aarde’. De gemeente is geen onderdeel van de aardse maar van de hemelse dingen (Johannes 3:12). Zij heeft een ‘hemelse roeping’ (Hebr.3:1). Haar burgerschap is in de hemelen. (Fil.3:20). Zij is in principe al in Christus gezet in de hemelse gewesten, waar haar zegeningen zijn’ (Ef.1:3, 2:6).

Reeds drie engelen zagen we in Openbaring 14 langskomen in verbinding met de mensen die in de grote verdrukking op aarde zijn. De eerste riep op tot aanbidding van de Enige Schepper God. De tweede rapporteerde de val van Babylon, aan het begin van de grote verdrukking van 3,5 jaar. De derde waarschuwde voor het merkteken van het beest en de consequenties. En hier hebben we een vierde engel, die aangeeft dat de ‘oogst van de aarde overrijp is geworden’. De engelen worden in verbinding met de oogst voorgesteld als landarbeiders, die alles op aarde in de gaten houden en die de Heer van de oogst inlichten zodra er geoogst kan worden. De oogst is ‘overrijp’.

De term ‘overrijp’ betekent dat alles op aarde tot volle wasdom is gekomen, zowel in goede als in kwade zin. Het goede heeft zich doorontwikkeld om het koninkrijk binnen te gaan het het kwade om veroordeeld te worden tot het vuur. Een belangrijk thema van Openbaring wordt aan het einde van het boek vermeld in Openbaring 22:11: ‘Laat hij die onrecht doet, nog meer onrecht doen; en die vuil is, zich nog vuiler maken; en die rechtvaardig is, nog meer gerechtigheid doen; en die heilig is zich nog meer heiligen.’ Dat proces in de mensheid is na 3,5 jaar grote verdrukking klaar en dan kan ‘de sikkel erin’.


(2) Wanneer vindt ‘de oogst van de aarde’ plaats?

We hebben bij de beantwoording van vraag (1) al gezinspeeld op het ‘wanneer’ van de ‘oogst van de aarde’.Hierboven zagen we dat de oogst absoluut niet slaat op de opname maar op het verzamelen van alle mensen op aarde om ze hetzij te veroordelen, hetzij te belonen en in te laten gaan tot het koninkrijk. In tegenstelling tot de opname van de gemeente, die aan de verdrukking vooraf gaat, gebeurt dat na afloop van de verdrukking van de zeventigste jaarweek van Daniël, de zeven slotjaren van de geschiedenis voor de komst van Christus. Dat blijkt ook uit de opbouw van dit gedeelte.

Openbaring 14 start aan het begin van het vrederijk, met het Lam op de berg Sion, omringd door zijn getrouwen, de 144.000 (12.000 x 12 discipelen) die zeven jaar lang het evangelie van het koninkrijk brengen. En zijn zij de enigen? Nee, ook engelen vervullen daarin een rol. Dat zien we vanaf vers 6, waarbij we terug worden geplaatst naar het begin van de 3,5 jaren grote verdrukking. Het grote Babylon is gevallen en de mensheid wordt overvallen door een enorme druk om zich in te laten met het beest en zijn merkteken en zijn beeld. Daarvoor waarschuwt de derde engel. Voorts bemoedigt de Heilige Geest allen, die de dood als enige uitweg zien om aan de macht van het beest te ontkomen: hen wacht een toekomst waarin deze daad hen tot in lengte van dagen zal ‘volgen’.

En dan ineens is er de oogst. Plotseling wordt de lezer aan het eind van die zware periode van grote verdrukking geplaatst. De ellende en het verzet van de weerspannigen tegen God en zijn Messias maar ook het verzet van de heiligen tegen de wetteloosheid hebben zijn toppunt bereikt. De oogst is overrijp. De Zoon des mensen met zijn gouden kroon, de Koning der koningen en de Here der heren, kan zijn legitieme macht aanvaarden. Hij kan zijn sikkel gaan gebruiken, zijn instrument om een einde te maken aan alle ‘aanleidingen tot vallen’ en om zijn getrouwen in de veiligheid van zijn koninkrijk te brengen. ‘De sikkel’ slaat op ‘de maaiers’ en ‘de maaiers’ zijn de engelen (Mattheus 13:39). En de oogst ‘is de voleinding van de eeuw’ (Mattheus 13:39). Dat is derhalve de afloop van de zeventigste jaarweek van Daniël, die loopt tot ‘de voleindiging van de overtreding’. Dat wil zeggen: de oogst is rijp, de boosheid heeft haar toppunt bereikt.

Het moment van de ‘oogst’ is het moment dat de Zoon des mensen op een witte wolk zit. Wanneer gebeurt dat? We lezen het in Mattheus 24:31 ‘...en zij zullen de Zoon des mensen zien komen op de wolken van de hemel, met kracht en grote heerlijkheid.’ En wat gebeurt er direct aansluitend? ‘Mattheus 24:31: ‘En Hij zal zijn engelen uitzenden met luid bazuingeschal en zij zullen zijn uitverkorenen bijeen verzamelen uit de vier windstreken, van de uitersten van de hemelen tot de andere uitersten daarvan.’ In Mattheus 24:31 wordt alleen ‘de tarwe’ genoemd, de uitverkorenen, die worden verzameld in het koninkrijk. Het zijn de 144.000 en degenen die hun getuigenis hebben gehoorzaamd. Daniël zegt daarvan: ‘En de verstandigen zullen stralen als de glans van het uitspansel en die velen tot gerechtigheid hebben gebracht als de sterren voor eeuwig en altoos’ (Daniël 12: 3). Maar er is ook een andere categorie en die wordt vergeleken met de generatie van Noach. Dat zijn mensen die zich prima thuis voelen in het rijk van het beest, net zoals de generatie van Noach zich thuis voelde in de situatie van ‘verdorvenheid en geweldenarij’ van vlak voor de vloed (Genesis 6:11). Zij ‘aten en dronken, trouwden en huwelijkten uit’ alsof er niets aan de hand was. Echter, zij werden weggevaagd door de vloed. En zo zal het ook zijn in de ‘oogst’, bij de komst van de Zoon des mensen.

Dat de schifting van de oogst dwars door groepen mensen heengaat blijkt uit een vers, iets verderop: ‘Dan zullen er twee op het veld zijn, één wordt meegenomen en één achtergelaten; twee vrouwen zullen met de molensteen malen, één wordt meegenomen en één achtergelaten.’ (Mattheus 24:40, 41). Ook dit gedeelte wordt ten onrechte vaak toegepast op de opname van de gemeente maar blijkens het verband gaat het daar helemaal niet over. Dit gaat over de zichtbare komst van de Heer Jezus op aarde, als Hij schifting maakt tussen ‘onkruid’ en ‘tarwe’. Dit gaat over de oogst, die we hier, in Openbaring 14 hebben. Eén wordt meegenomen door de engelen, als tarwe, de uitverkorenen die het koninkrijk van hun Vader binnengaan. De ander wordt achtergelaten op het veld om verbrand te worden in het oordeel.

- 31 mei 2022 -


Vers 17-20

De wijnoogst

‘En een andere engel kwam uit de tempel die in de hemel is, en ook hij had een scherpe sikkel. En een andere engel, die de macht had over het vuur, kwam uit het altaar; en hij riep met luider stem tot hem die de scherpe sikkel had en zei: Zend uw scherpe sikkel en oogst de trossen van de wijnstok van de aarde, want zijn druiven zijn rijp. En de engel sloeg zijn sikkel op de aarde en oogstte van de wijnstok van de aarde en wiep het in de grote wijnpersbak van de grimmigheid van God. En de wijnpersbak werd buiten de stad getreden en er kwam bloed uit de wijnpersbak tot aan de tomen van de paarden, zestienhonderd statiën ver.’


(1) Wie zijn de twee engelen, die verband houden met de oogst van de wijnstok?

(2) Wat is de betekenis van de oogst van de wijnstok?

(3) Waar en wanneer vindt de oogst van de wijnstok plaats?


(1) Wie zijn de twee engelen, die verband houden met de oogst van de wijnstok?

Het is opnieuw de tempel in de hemel die centraal staat als commandocentrum van waaruit de gebeurtenissen worden geïnitieerd. We zagen dat ook bij diverse andere belangrijke momenten in Openbaring. De aanvang van de bazuinoordelen begon ook bij het altaar (8:3, 5). Bij de zesde bazuin wordt een stem uit het gouden altaar vernomen, die opdracht geeft de vier engelen bij de Eufraat los te maken, wat uiteindelijk leidt tot het zwaarste militaire optreden in de geschiedenis (9:13). De engel die het signaal gaf voor de oogst van de aarde kwam eveneens uit de tempel (14:15). De zeven engelen met de zeven laatste plagen in hun schalen komen uit de tempel (15:6). De gebeurtenissen op aarde zijn niet ‘random’, al lijken ze dat wel voor de mensheid, maar zijn allemaal in Gods hand. De tempel van God in de hemel staat centraal in alle dingen.

We zien in het boek Openbaring een enorme bedrijvigheid van engelen. Al die bedrijvigheid is gebaseerd op het Lam. Dat heeft de boekrol genomen en de zegels verbroken. Het is zoals Jezus zei tot Nathanaël: ‘Je zult van nu aan de hemel geopend zien en de engelen van God opstijgen en neerdalen op de Zoon des mensen.’ (Johannes 1:52). De Zoon des mensen zelf zagen we in verband met de oogst van de aarde met een scherpe sikkel op een witte wolk, als de Leeuw uit de stam van Juda. Hier zien we alleen twee engelen, de ene met een scherpe sikkel, komt uit de tempel. Wie de twee engelen zijn, weten we niet. De één heeft een sikkel, waarmee hij de 'druiventros afsnijdt' en werpt in de wijnpersbak. Het gaat om de verplaatsing van een groot aantal plaatsen naar de plek des oordeels. De andere is 'de engel, die de macht heeft over het vuur'. We leren hier dat de wetmatigheden in de schepping, zoals de reactie, waarbij hout wordt omgezet in licht, warmte, rook en as, onder de macht van engelwezens valt. Niet de zichtbare materie is eeuwig maar de onzichtbare geesteswereld (2 Kor.4:18). De zichtbare materiële wereld is afhankelijk van de geesteswereld. Uiteindelijk is ook deze engelendienst gebaseerd op de Persoon van Christus, in Wie alle dingen bestaan, de zichtbare en de onzichtbare (Kol.1:16, 17).


(2) Wat is de betekenis van de oogst van de wijnstok?

De vraag is waarom we in dit geval de Zoon des mensen niet zien optreden maar in plaats van Hem uitsluitend engelen. Dat heeft te maken met het karakter van het oordeel. Bij de oogst van de aarde ging het om zowel goede als verkeerde elementen, tarwe en onkruid. Er moest een schifting worden gemaakt. Daar is de Zoon des mensen Zelf bij betrokken. Hier is er alleen sprake van kwade elementen. Hier gaat het om de wereldwijde militaristische politiemacht die door het beest is opgezet om zijn systeem aan de mensheid op te leggen. Die ‘sterke arm’ van het beest wordt integraal door engelen in de ‘wijnpersbak’ geworpen. De engelen zijn de grote opruimers en houden zich in het bijzonder bezig met de verkeerde elementen. ‘De Zoon des mensen zal zijn engelen uitzenden en zij zullen uit zijn koninkrijk verzamelen alle aanleidingen tot vallen en hen die de wetteloosheid doen’ (Mattheüs 13:41). ‘De engelen zullen uitgaan en de bozen uit het midden van de rechtvaardigen afscheiden’ (Mattheüs 13:49). Overigens is het God Zelf in de Persoon van Jezus, die het uiteindelijke oordeel zal uitoefenen, zoals we nog zullen zien. De taak van de engelen is om 'de afval' uit de wereld op één plaats te verzamelen.

We zien dat er twee engelen bij betrokken zijn. De één heeft een sikkel om ‘af te snijden’, dat wil zeggen ‘uit te schakelen’, ‘te doden’. Maar de andere engel heeft ‘de macht over het vuur’ en komt ‘uit het altaar’ en geeft vervolgend de engel met de sikkel aanwijzingen: ‘ Zend uw scherpe sikkel en oogst de trossen van de wijnstok van de aarde, want zijn druiven zijn rijp’. Dat de opdrachtgevende engel ‘macht heeft over het vuur’ en ‘uit het altaar’ komt zegt veel over de uiteindelijke bestemming van de militaire troepen die gedood worden. Zij worden een prooi van het vuur, wat staat voor de ‘poel van vuur’, de tweede dood. We zien dat reeds in de gelijkenissen van Mattheüs 13 want die eindigen: ‘...en zij zullen hen in de vuuroven werpen; daar zal het geween zijn en het tandengeknars’ (Mattheüs 13:42) en ‘...en hen in de vuuroven werpen (Mattheüs 13:50).

Dit sluit naadloos aan bij wat we eerder al vonden in Openbaring. Allereerst was het een stem uit de vier hoornen van het altaar die opdracht gaf de vier engelen aan de Eufraat los te maken (Op.9:13), wat leidde tot de verschrikkingen van het militaire geweld onder het beest, waarbij een derde van de mensheid werd gedood door vuur, zwavel en rook. We lezen nu dat deze gewetenloze militairen, die optraden tegen eigen burgers, in het vuur worden geworpen, overeenkomstig wat we lazen in Openbaring 13:10: ‘Als iemand in gevangenschap leidt, dan gaat hij in gevangenschap, als iemand met het zwaard zal doden, dan moet hij met het zwaard gedood worden.’ Hier gaat het om nog erger kwaad: het doden van mensen met vuur. Deze militairen worden uiteindelijk zelf door het vuur verslonden.

De totale slachting die onder de militairen van het rijk wordt aangericht wordt weergegeven als druivenoogst. ‘En de engel sloeg zijn sikkel op de aarde en oogstte van de wijnstok van de aarde en wiep het in de grote wijnpersbak van de grimmigheid van God.’ De gelijkenis van de druivenoogst als oordeel van God is niet vreemd. Meerdere keren komen we dit beeld reeds tegen in het Oude Testament:

Joël 3:13 ‘Sla de sikkel erin, want de oogst is rijp. Kom en daal af, want de wijnpers is vol. De perskuipen stromen over, want hun kwaad is groot.’

Jesaja 63:2 ‘Waarom is dat rood aan Uw gewaad, en is Uw kleding als die van iemand die de wijnpers treedt? Ik heb de pers alleen getreden; er was niemand uit de volken met Mij.

Ik heb hen vertreden in Mijn toorn, hen vertrapt in Mijn grimmigheid. Hun bloed is op Mijn kleding gespat,heel Mijn gewaad heb Ik besmet.’

Het is ‘de wijnpersbak van de grimmigheid van God’. Dat wil zeggen dat het God is die oordeelt. De engelen kunnen de sikkel hanteren en het vuur. Maar het is God die het oordeel uitoefent.


(3) Waar en wanneer vindt de oogst van de wijnstok plaats?

Het oordeel over de legers van de wereld, dat wordt weergegeven met de oogst van de wijnstok, zal plaatsvinden in Israël. Direct na de profetie van de wijnpers van Joël 3:13 (zie boven) volgt:

‘Joël 3:14 Menigten, menigten in het dal van de dorsslede, want de dag van de HEERE is nabij in het dal van de dorsslede. De HEERE zal vanaf Sion brullen als een leeuw, vanuit Jeruzalem zal Hij Zijn stem laten klinken, zodat hemel en aarde zullen beven.’

Een belangrijke vraag is, waar het dal van de dorsslede ligt. Traditioneel wordt veel gedacht aan de vlakte van Harmagedon in het Noorden van Israël omdat de naam ‘Harmagedon’ zou zijn afgeleid van ‘Megiddo’. Echter, daar valt veel op af te dingen, met name omdat vrijwel alle profetieën in het Oude Testament alleen spreken over een oordeel over legers in de directe omgeving van Jeruzalem. Maar ook kan de naam Harmagedon etymologisch anders worden geduid. We komen daar in het kader van een later hoofdstuk DV nog op terug. De laatste zin van dit hoofdstuk duidt ook op de nabijheid van Jeruzalem in plaats van een vlakte in Noord Israël: ‘En de wijnpersbak werd buiten de stad getreden en er kwam bloed uit de wijnpersbak tot aan de tomen van de paarden, zestienhonderd statiën ver.’ Twee zaken geven aan dat het hier in ieder geval niet gaan om de vlakte van Megiddo in het Noorden van Israël:

(1) De wijnpersbak werd buiten de stad getreden, dat is Jeruzalem. Dat laatste blijkt uit vele teksten in het Oude Testament, waarvan we er één weergeven: ‘Zie, Ik ga Jeruzalem maken tot een bedwelmende beker voor alle volken rondom, ja, ook tegen Juda zal het gaan bij de belegering van Jeruzalem. Op die dag zal het gebeuren dat Ik Jeruzalem zal maken tot een steen die moeilijk te tillen is voor al de volken. Allen die hem optillen, zullen zichzelf zeker diepe sneden toebrengen, en al de volken van de aarde zullen zich tegen haar verzamelen’ (Zacharia 12:2).

(2) Het bloed, dat komt tot aan de tomen van de paarden, zestienhonderd stadiën ver. Dat is circa anderhalve meter hoog, circa 300 kilometer ver (een stadie is 185 meter). In geval van een vlakte is dat vrijwel onmogelijk maar in geval van de veel smallere dalen rond de stad Jeruzalem is het wel mogelijk wanneer miljoenen militairen daar zijn samengestroomd. Bedacht moet worden dat de gezamenlijke wereldlegers 2 keer tienduizend tienduizentallen tellen (Openbaring 9:16). Dat zou kunnen gaan om 200 miljoen troepen. Zie daarvoor de uitleg bij de zesde bazuin van Openbaring 9 .

- 3 juni 2022 -

openbaring

Van Jezus Christus

Openbaring 13

Openbaring 13B

Openbaring 15