hoofdstuk 40

(121)

‘Zo, en nu vertellen jullie ons eerst maar eens met wie we de eer hebben. En daarna het verhaal van de speld.’

Met enige aarzeling nam Vitellius plaats op een kruk aan de eenvoudige houten tafel. Terwijl hij ging zitten legde hij de titula naast zich op de grond en hij sloeg tegelijk een blik door het enige raampje dat zich in het vertrek bevond. Hij kon geen teken meer ontdekken van de soldaten, die hij eerder langs het huis had zien lopen en dat stelde hem enigszins gerust. Malchus introduceerde zichzelf en de twee meisjes. Hij aarzelde even toen hij bij Vitellius kwam. Maar Vitellius nam zelf het woord en zei:

‘Vitellius, soldaat van Legio X Fretensis.’

De heer des huizes keek met verbazing naar het vale en gescheurde priesterkleed en vroeg:

‘Maar waarom bent u dan gekleed in een, hm..., een priesterkleed?’

‘Ja, dat is een lang verhaal’, zei Malchus, die wist dat de gebeurtenissen van het graf zoveel mogelijk verborgen moesten blijven. ‘Daar willen we het nu even niet over hebben.’

‘O, nou, hoe dan ook, we heten jullie welkom in ons bescheiden onderkomen. Wij zijn Mattias en Anna. O, kijk daar hebben we iets te drinken. Dank je Anna. Ik hoop niet dat jullie door mijn brutale mond aan tafel een verkeerde indruk van ons hebben gekregen.’

Malchus hief geruststellend zijn hand omhoog en zei:

‘Wij zijn niet wereldvreemd. Dat komt in de beste families voor.’

‘Nou vrouw, je hoort het, zelfs in officiële priesterkringen ontkomen ze niet aan een ruzie op zijn tijd.’

Anna bleef staan, zette demonstratief haar hand in de zij en antwoordde:

‘Als jij nu je schampere opmerkingen over het eten voortaan voor je houdt, dan hebben wij geen last van die ruzies op hun tijd.’

Mattias draaide zich van zijn vrouw met de ogen naar het plafond weer terug naar zijn tafelgasten. Vitellius kon niet verhinderen dat hij even in de lach schoot bij het zien van de verontwaardigde ogen van de man. Even keek Mattias hem aan met een gezichtsuitdrukking die het midden hield tussen verbazing en humor. Toen hernam hij het woord en zei:

‘Maar goed. De speld. Laat maar eens horen hoe het daarmee zit.’

Op dat moment wilde Malchus het woord weer nemen en hij begon met:

‘Ja, ook dat is een lang verhaal en….’

Verder kwam hij echter niet want Maria viel hem in de rede en zei:

‘Nou dat kunnen we wel even demonstreren, hoe dat kwam. Mevrouw, mag ik mijn speld, dan laten we het even zien.’

De vrouw had de spel al op een klein kastje gelegd, dat in de hoek van het vertrek stond. Ze pakte het en gaf het aan Maria. Toen zei Maria:

‘Vitellius, kom je even hier staan?’

Vitellius was niet gewend bevelen van vrouwen aan te nemen en daarom duurde het enige tijd voordat hij voor Maria stond. Nu kon iedereen ook duidelijk de rode tuniek onder het priesterkleed vandaan zien komen. Maria ging op één knie zitten, legde enkele zomen in het priesterkleed en zette alles vast met de speld.’

‘Zien jullie? Nu ziet niemand meer dat Vitellius eigenlijk een legionair is. Vitellius neem nu eens een paar grote stappen.’

Vitellius sprong naar voren en de speld schoot los. Nauwelijks hoorbaar viel hij op de grond. Direct stak de rode tuniek aan de achterkant weer onder het kleed uit. De buitengewone demonstratie met de speld, die zoveel commotie in zijn huis had veroorzaakt, werkte op de lachspieren van Mattias en hij schaterde het uit. Zijn lach werkte aanstekelijk en direct begon Vitellius hardop mee te lachen. Ook de kinderen proestten het uit en even gaf iedereen zich over aan een onbedaarlijke lachbui. Terwijl Mattias de tranen uit zijn ogen veegde, vroeg hij:

‘Maar waarom is hij verkleed als priester?’

Malchus deed zijn mond open om iets te zeggen maar Maria was hem voor en antwoordde:

‘Vitellius stond vanmorgen vroeg op wacht bij het graf van de gekruisigde Rabbi. Er zijn daar rare dingen gebeurd en hij en de andere soldaten zijn er waarschijnlijk vandoor gegaan. Daarom is hij nu al de hele dag op de vlucht voor zijn eigen legioen. Op plichtsverzuim staan zware straffen.’

Meteen probeerde Malchus de uitleg van Maria te ontkrachten en hij zei:

‘Nee, zo is het niet gegaan. Er is geen sprake van plichtsverzuim.’

Meteen reageerde Maria:

‘Oh nee? En waarom is hij dan als priester verkleed? En waarom ontloopt hij voortdurend zijn kameraden van het legioen? En waarom ruiken zijn armen dan naar balsem?’

Mattias zat vlak bij Vitellius en hield verrast zijn neus boven de onderarmen, die onder het priesterkleed uitstaken.

‘Inderdaad, een onvervalste balsemgeur. Je bent dus in het graf van de gekruisigde Rabbi geweest? Maar dat zou betekenen dat het graf geopend is.’

‘Hmm', knikte Maria instemmend. 'De steen ligt op twintig meter van het graf. Saraf heeft het zelf gezien. En hij heeft ook de Rabbi gezien. Hij heeft Hem zelfs gesproken.’

‘Saraf? Wie is Saraf?’

‘Saraf is een priesterjongen van de schriftlezing die met mij en Matilda op weg was naar het graf om te laten zien dat de steen was weggerold.’

‘En waarom is hij er dan nu niet bij?’

Vitellius keek met een schuin oog naar Malchus en zag dat die zich zat te verbijten, nu alles bij de eerste de beste Essenen open en bloot op tafel werd gegooid. Maria nam zich echter geen blad voor de mond en zei:

‘Toen we Malchus en Vitellius en nog vier soldaten op het wijnrankenpad tegenkwamen, werden we gedwongen om met hen mee te gaan. Maar Saraf wist door de wijngaarden te ontkomen.’

Op dat moment wilde Malchus opnieuw inbreken in het gesprek en hij zei:

‘Dit meisje laat zich meeslepen door haar fantasieën. Geloof me, Vitellius is incognito vanwege een geheime missie.’

- 6 oktober 2021 –


(122)

Saraf stond omringd door ruim een half dozijn ruige soldaten, die van alles van hem wilden weten toen de groep ineens bars werd toegesproken:

‘Gaan jullie eens als de bliksem verder met zoeken!’

Aulus keek op en zei geruststellend:

‘Daar zul je onze decanus hebben. Niets om van te schrikken.’

Eén van de anderen riep triomfantelijk:

‘Kijk Publius, deze jongen heeft een sieraad, dat we net hebben gevonden. Zo goed hebben we dus gezocht. Dat rechtvaardigt toch wel een korte pauze?’

Publius, de aanvoerder van de groep, had Saraf nog niet zien staan en vroeg verbaasd:

‘En wat hebben we hier? Een Joodse jongen? Wat doet die hier? En wat moet hij met dat prachtige juweel in zijn handen?’

Voordat Saraf zelf antwoord kon geven antwoordde Aulus:

‘Hij heeft vanmiddag enkele soldaten van de wacht ontmoet, die er vandoor zijn. Vitellius heeft hij ook gezien.’

‘Zo, zo. Dan mag hij zo meteen mee naar het pretorium om verslag te doen van die ontmoeting.’

Direct zei Saraf:

‘Maar ik moet wel vannacht op wacht staan in de tempel. En ik wil niet te laat komen.’

‘Hm. Dan moeten we haast maken. Geef dat juweel ondertussen maar aan mij. Daarvan moet de waarde worden getaxeerd. De eigenaar van deze tuin mag het tegen de halve waarde terugkopen.’

Gehoorzaam gaf Saraf het sieraad aan Publius. Quartus, de soldaat die het sieraad uit handen van Aulus had geslagen reageerde:

‘Eigenlijk heeft de jongen het gevonden.’

Direct antwoordde Aulus,

‘Dat is niet waar. Ik vond het. Toen sloeg jij het mij uit handen. Daarna haalde de jongen het op.’

Saraf schrok van de brulstem die ineens schreeuwde:

‘Hou op met dat gebakkelei! Als jullie niet eens in staat zijn om op de gevonden waar te passen, dan doe ik dat. Hebben jullie het gedeelte aan deze kant van het graf helemaal uitgekamd?’

‘Tot op de laatste vierkante el’, antwoordde Aulus direct.

‘Dan is de tuin helemaal doorzocht. De slotsom is dat we behalve dit kleinood niets hebben gevonden en dat we geen spoor van de grafdoeken hebben kunnen ontdekken. Dan kunnen we nu inrukken richting het pretorium.’

‘Maar waarom zochten jullie de grafdoeken?’, vroeg Saraf.

Even keek Publius verrast naar de jongen, die zulke pientere vragen stelde, en toen antwoordde hij:

‘Het is een vreemde geschiedenis. Bij inspectie van het graf door de aflossende wacht, bleek dat het lichaam zonder de grafdoeken was verdwenen. Gevoegd bij het feit van de weggerolde steen en de volledig afwezige nachtwacht, is de aflossing toen snel afgemarcheerd.’

‘Ja, ze dachten dat de graftuin betoverd of vervloekt was, ha! Hoe bijgelovig kun je zijn’, merkte Quartus op.

‘Hoor wie het zegt’, zei Aulus. ‘Zelf was je net doodsbenauwd toen je gevraagd werd de doeken uit het graf te halen.’

‘Dat was ik niet. Jij zelf zou je bedoelen. Je zag lijkbleek. Je paste precies in de setting van het graf.’

Dat had Quartus beter niet kunnen zeggen want het volgende moment lag hij alweer op de grond met Aulus erbovenop.

Weer klonk de brulstem van Publius:

‘Hou daar ogenblikkelijk mee op. Dit vechten jullie maar uit in het fort.’

Zwaar ademend kwamen de twee soldaten weer overeind. Aulus liep naar Saraf en legde zijn arm over zijn schouder terwijl hij vroeg aan Publius:

‘Maar mag deze jongen ook mee naar het fort? Hij heeft belangrijke informatie over Vitellius en wij willen dat ook graag horen.’

– 7 oktober 2021 –


(123)

‘Annas, zal ik maar even meelopen naar je paleis? Het is duidelijk dat je behoorlijk van slag bent. Misschien vergen alle politieke taken te veel van je gestel en moeten we de zitting van vanavond maar even vergeten.’

Ezra probeerde opnieuw onder de speciaal belegde vergadering van het kleiner Sanhedrin uit te komen. Het was duidelijk dat die voor hem hoogst ongelegen kwam. De merkwaardige afwezigheid van de oude priester na zijn opmerking over het wijnrankenpad leek een mooi argument voor een annulering. Maar Annas reageerde furieus:

‘Niets daarvan. De zitting gaat gewoon door. Er staat te veel op het spel.’

Annas nam de onderkant van zijn tallit en ontdeed zich met één veeg van het doek van alle traan- en neusvocht in zijn gezicht.

‘Maar Annas, het wijnrankenpad? Wijn-ran-ken-pad?’

Annas keek Ezra minachtend aan en zei:

‘Je hoeft niet opnieuw te proberen mij van de wijs te brengen. Dat is allang weer over. Maar wat was dat met die soldaten op dat pad?’

‘De priesterjongen bij de graftuin had de wacht van vanochtend gezien op het wijn-ran-ken-pad.’

Hoopvol keek Ezra naar Annas maar in diens blik zag hij nu behalve minachting ook leedvermaak. Annas antwoordde droogjes:

‘Oh, ja. Dat is belangrijke informatie. Dat kunnen we gebruiken tegenover de stadhouder. Verder nog iets over die jongen?’

Ezra wist dat hij aan het einde van al zijn opties was gekomen om onder verplichtingen van de gehate zitting uit te komen en uitgeblust probeerde hij als laatste:

‘Nu niet. Misschien schiet me nog iets te binnen als ik met je oploop.’

Een spottend lachte verscheen om de mond van Annas toen hij zei:

‘Denk nog maar eens goed na als je terug loopt naar de tempel. Ik hoor het vanavond op de zitting wel. En kom daar niet aan zetten zonder minstens drie andere priesters, die door jou persoonlijk zijn benaderd.’

Ezra stond met stijf samengeknepen lippen tegenover Annas. Hij had geen enkel excuus meer over en zei kortaf tegen de priester met wie hij Annas had ontmoet:

‘Jozef, ga jij dan met me mee? Samen kunnen we meer priesters bereiken.’

Jozef knikte slaafs en Annas merkte op:

‘Mooi. Dan zijn we vanavond vast met minimaal drieëntwintig leden.’

‘Als er nu meer dan drieëntwintig zijn, Annas. Ben ik dan verexcuseerd?’, probeerde Ezra nog.

De minachting in de blik van Annas werd nu geheel weggedrukt door leedvermaak, terwijl hij antwoordde:

‘Jij bent in ieder geval van de partij. We kunnen jouw getuigenis vanuit de graftuin absoluut niet missen.’

Met die woorden hernam Annas de klim van de treden naar de bovenstad, Ezra en Jozef beduusd achterlatend. Enige tijd klommen Annas en Mattanja en samen omhoog. Mattanja lette voortdurend op Annas, die volledig verdiept was in zijn eigen gedachten. Al snel bereikten ze het enorme theater. Annas liep er straal aan voorbij. De ogen van de priester waren volledig gewend aan alle pracht en praal van de schitterende bouwwerken die de bovenstad tooiden. Hun betoverende schoonheid was al vele jaren lang niet langer in staat zijn afgesleten hart te beroeren. Het kind van het wijnrankenpad zat voorgoed weggestopt achter politieke scrupules. Ten aanzien van het graf en de zitting van het Sanhedrin begonnen die scrupules monsterachtige vormen aan te nemen.

Annas bedacht dat hij bij thuiskomst direct een overleg met Malchus wilde. Hij schatte dat hij voor overleg niet meer tijd nodig had dan enkele momenten. Daarna zou hij Malchus alvast naar de tempel sturen om voorbereidingen te treffen voor de zitting. Malchus moest daarbij zoveel mogelijk personeel meenemen. Dan konden die de hand- en spandiensten verrichten terwijl hij een ronde maakte langs alle belangrijke priesters, die zich waarschijnlijk allemaal in de tempelgebouwen ophielden en een lijst maken van alle genodigden. Annas nam zich voor Malchus ook nog langs die duivenverkoper te sturen en hem nog even aan de tand voelen over de soldaten van de aflossing van vanmorgen. De schok van het verdwenen lichaam was zo groot geweest, dat hij even niet meer bij zinnen was geweest en niet had kunnen doorvragen. En Malchus moest polsen of die Jesse nog leden van het Sanhedrin had geronseld. Annas verwachtte niet anders, gezien de korting die de handelaar anders door de neus zou worden geboord.

Diep in gedachten hadden Annas en Mattanja intussen de lange avenue bereikt die naar Annas’ paleis voerde. Nog nooit had hij zo sterk het gevoel gehad dat zijn volk op een splitsing stond en dat hij alles moest doen wat in zijn vermogen lag om het de juiste kant op de manoeuvreren. Eén ding was daarbij belangrijker dan al het andere: controle over alle informatie. Zij moesten als orde van de Sadduceeën sturen welk verhaal de algemeen geaccepteerde werkelijkheid zou worden. Alles wat te maken had met de gekruisigde Rabbi moest daarbij in de kiem worden gesmoord. Nooit meer mocht iemand nog van Hem horen. Alle onzinverhalen moesten tegen elke prijs worden onderdrukt, met alle middelen die hen als heersende klasse ter beschikking stonden. De Rabbi uit Nazareth moest volledig en eeuwig in de vergetelheid verdwijnen. Met die gedachte naderde hij de trap die leidde naar zijn enorme woning. Hij schrok hevig toen hij langs de trap omhoog keek.

- 8 oktober 2021 -


paasroman

De Heer is werkelijk opgestaan

Hoofdstuk 41