hoofdstuk 47

(142)

‘En nu moeten de twee meiden nog hun verhaal vertellen. Vrouw, schenk jij ondertussen nog wat in?’

Nadat de lachsalvo’s over de koosjere opmerking van Vitellius over de Joodse profeten waren weggestorven, was Mattias, de Esseense gastheer van het bonte gezelschap van een priesterslaaf, twee priesterkinderen en een Romeinse soldaat, benieuwd naar meer. Maar de priesterslaaf stond plotseling op en zei:

‘Nee, we moeten nu echt gaan. We danken jullie voor de gastvrijheid maar ik moet hoognodig verslag uitbrengen van ons onderzoek in de graftuin.’

Direct reageerde Mattias met een tegenwerping:

‘Maar zo’n haast heeft dat toch niet? Die meiden willen ook graag hun verhaal kwijt. Dat merk ik duidelijk. Nietwaar dames?’

Matilde knikten heftig en terwijl Maria haar lachend aankeek. Vitellius merkte dat de twee meisjes het erg naar hun zin hadden te midden van alle verhalen over de Rabbi van Nazareth. Maar Malchus hield voet bij stuk en zei:

‘Die dames mogen zo meteen hun verhaal kwijt bij de hogepriester. Die heeft voor vanavond een extra zitting van het Sanhedrin ingelast en daarvoor heeft hij informatie van mij nodig. Kom Vitellius. Kom meiden. We gaan.’

Met die woorden liep Malchus naar de deur, in de veronderstelling dat de anderen hem zouden volgen. Dat gebeurde echter niet. De meisjes letten op Vitellius om te zien wat die zou doen en die bleef zitten. Dus ontspanden ze en bleven ze eveneens zitten. Malchus stond al bij de deur. Verstoord keek hij om en sprak met stemverheffing:

‘Vitellius, ik dacht dat ik duidelijk genoeg was geweest. Kom, we gaan verslag uitbrengen.’

Even had Vitellius de neiging te gehoorzamen maar door een plotselinge ingeving ontspanden zich weer zijn spieren. Dit was het moment om eens te peilen hoe belangrijk hij eigenlijk was voor de priesters. Hij bleef zitten en zei:

‘Niks hoor. Dat komt later. Eerst nog een beker heerlijke wijn van het huis.’

Met die woorden pakte hij zijn beker en schoof die in de richting van Mattias en zijn vrouw, die nog steeds bij hem op schoot zat. Direct stond de vrouw op, terwijl ze zei:

‘Ja hoor. We hebben hier wijn in overvloed. Jij ook nog een beker Malchus?’

Maar Malchus was onvermurwbaar en terwijl hij de deurknop in zijn hand hield zei hij:

‘Vitellius, als je nu niet meekomt, ga ik alleen en kom je er niet meer in. Dan breng ik wel verslag uit zonder jou en dan maken we wel gebruik van de andere soldaten van de wacht.’

Vitellius lachte en antwoordde:

‘Gebruik? Hoezo gebruik? Welk gebruik? Wil je mij gebruiken? En de andere soldaten van de wacht? Hoe weet je of die zijn teruggekeerd? Die zitten vast allang gevangen in het fort hun lot af te wachten.’

Mattias draaide zich een kwartslag en legde zijn linkerarm langs de rand van de tafel, zodat hij het smeulende conflict goed kon zien oplaaien zonder zich ermee te bemoeien. Malchus kreeg de indruk dat hij werd uitgedaagd en snoof duidelijk hoorbaar door zijn neusgaten terwijl hij diep nadacht over een prikkel die sterk genoeg was om Vitellius mee te krijgen. Ineens schoot hem iets te binnen en hij zei:

‘Goed, blijf jij maar zitten en drink maar flink wat wijn. Zodra ik een contubernium tegen het lijf loop, zal ik ze naar dit huis verwijzen met een exacte beschrijving van een zekere Vitellius, één van de wachten die in de vroege ochtend zijn post bij het graf van de Rabbi veliet.’

Direct nadat hij dat had gezegd, liep hij naar buiten en zwaaide demonstratief de deur met een klap dicht. De stilte daalde neer in het vertrek en Mattias draaide zich weer naar de tafel. Met een blik die het midden hield van verstandhouding en bezorgdheid keek hij Vitellius aan en hij zei met een kort hoofdgebaar richting de deur:

‘Volgens mij meent hij het. Zou je niet liever eh… Ja, hoor eens, van mij mag je blijven zitten. Maar ik zie je liever niet in mijn huis ingerekend worden vanwege desertie.’

Vitellius pakte zijn beker en draaide die een aantal keer zenuwachtig rond in zijn handen. Even twijfelde hij. Maar toen ontspande hij en blies de adem uit van iemand die tot een geruststellende slotsom was gekomen. Hij merkte op:

‘Nee, dat doet hij niet. Zo is hij niet. En hij heeft mij veel te hard nodig. Let maar op.’

Mattias keerde zich naar zijn vrouw, die nog steeds besluiteloos bij de tafel stond en hij zei:

‘Nou vrouw, je hoort het. Doe nog maar een wijntje voor ons tweeën en schenk jezelf er ook nog één in.’

Meteen antwoordde zijn vrouw gevat:

‘Ja, prima. Schenk jij de kinderen dan nog even wat geitenmelk in? Tenminste, ik denk dat zij ook nog trek hebben.’

Met een diepe zucht keek Mattias naar de kinderen die allebei hartstochtelijk zaten te knikken en met enige tegenzin liep hij achter zijn vrouw aan naar achteren. Even later kwamen ze terug en even parelde weer het vocht in de bekers. Maar er verscheen geen Malchus in de deuropening. Terwijl er werd ingeschonken vroeg Vitellius zich vertwijfeld af of hij er wel goed aan had gedaan, zijn lot zo plompverloren in de handen van Malchus te leggen.

- 30 oktober 2021 –


(143)

Achter een groot marmeren bureau zat Pilatus, met een flink aantal boekrollen rechts van zich, die hij nog moest doornemen, en enkele die hij al had bestudeerd aan zijn linkerhand. Gezien alle nieuw geplande infrastructuur in de wijde omgeving van de stad en de daarmee gepaard gaande logistieke veranderingen, moesten er vele beslissingen worden genomen, organisatorisch, juridisch, financieel, militair en logistiek. Het was een puzzel waar hij soms niet meer uit kwam. Maar op dit moment was er een aangename onderbreking in de vorm van een kort onderhoud met een jonge priester, die hem wat kon vertellen over de deserteurs van die morgen. De grote dag van het feest der eerstelingen van de Joden was op enkele incidenten na redelijk ordelijk verlopen, ondanks het feit dat enkele contubernia hadden ontbroken en een deel van de capaciteit moest worden ingezet om uit te kijken naar de deserteurs.

Met een zo uitgestreken mogelijk gezicht zag Pilatus een tengere jongen door de deuropening zijn kamer binnenstappen. De term ‘kamer’ klinkt eigenlijk te knus en roept een veel te bescheiden beeld op van de enorme zaal, waar Pilatus zijn bureau had staan. Zijn bureau viel in het niet bij de enorme fresco’s en panelen op de muren en aan het plafond en de fantastische diagonaalsgewijs gelegde marmeren tegels die de vloer in een oase van kleuren en vormen veranderde. Tot zijn genoegen zag Pilatus de jongen met grote ogen alle kanten op kijken, verbijsterd door de fraaiheid van Herodes’ architectuur. Toen er geen einde kwam aan de observerende bewegingen van de jongen, nam Pilatus het woord:

‘Zo, dus jij bent die priesterjongen, waar ik vandaag al meermalen van heb gehoord.’

De stem klonk vormelijk maar innemend en Pilatus had direct de aandacht van de jongen. Daarop ging hij verder:

‘Ik zie dat je wat karig gekleed bent. Waar is je priestergewaad?’

De jongen keek even naar zijn eigen tuniek, die zeer pover afstak bij de schitterende ruimte waarin hij zich bevond en verlegen lachend zei hij:

‘O, die ben ik kwijt geraakt bij een ontmoeting met uw soldaten.’

‘O, ja, vertel eens.’

Op nieuw lachte de jongen verlegen en hij zei:

‘Dat is een heel verhaal en niet echt relevant, denk ik.’

‘Alles wat mijn soldaten betreft, is relevant.’

‘Nou ja, hoe zal ik het zeggen. Vier van uw soldaten zaten achter mij aan terwijl ik probeerde door de wijngaarden ten Westen van de stad te ontsnappen. Tussen de ranken vond ik een loslopende geit. Daar heb ik mijn priesterkleed overheen gegooid met tallit en al, zodat ze daar achteraan zouden gaan.’

‘Slim manneke! Gezien je hier staat is je tactiek gelukt.’

Saraf knikte trots en Pilatus zei:

‘Zeg, ik stel het volgende voor. We hebben beiden niet veel tijd. Jij moet straks wacht lopen bij de tempel en ik heb nog een berg rollen waar ik doorheen moet. Vertel me alles – en met alles bedoel ik echt álles – wat je sinds vanmorgen allemaal hebt gezien en gehoord ten aanzien van het graf van de Rabbi van Nazareth. Ik zal je zo min mogelijk onderbreken maar als ik een vraag heb, stel ik die meteen.’

Pilatus zag Saraf even met zijn hand aan zijn hoofd naar het prachtige planfond kijken. Toen begon de jongen te praten:

‘Vanmorgen was ik samen met mijn vader en mijn broer ten Noorden van de stad om naar de optocht van Bikkurim te kijken. Even van de weg zag ik de kruisen van Golgotha en nieuwgierig liep ik erheen. Op één van de titula zag ik de naam van de Rabbi van Nazareth met als beschuldiging ‘Koning van de Joden’.

Hier zweeg de jongen en Pilatus had de indruk dat hij de schuldvraag aan het afwegen was. Pilatus werd er ongemakkelijk van en zei:

‘Ja, je zag de titulus. En toen?’

‘Nou, ik was verdrietig omdat ik dacht dat de Rabbi van Nazareth Messiah ben David was.’

De jongen zweeg weer en keek Pilatus zwijgend aan, waarop Pilatus zei:

‘En, denk je dat nog steeds?’

De jongen begon heftig te knikken en zei:

‘Ja, zeker. Dat denk ik zeker. Ik heb Hem vandaag namelijk twee keer gezien.’

Op het moment dat de jongen dat zei, voelde Pilatus een schok door zijn lichaam gaan. Het was alsof zich een macht in de kamer bevond, die groter was dan hij ooit voor mogelijk had gehouden. Een macht waar hij geen enkele vat op had. Een macht die een enorme bedreiging kon betekenen voor zijn positie, voor de provincie Syrië, voor het hele keizerrijk. Die onzichtbare macht gaf hem koude rillingen en hij zag een vlaag van kippenvel op zijn ontblote onderarmen.

- 31 oktober 2021 –


(144)

Even bleef Annas voor zijn stoel staan, met zijn armen rustend op zijn dijbenen en met zijn hoofd omlaag. Hij had een tijd lang in zijn kamer gezeten om de agenda voor de zitting van die avond te ordenen. Hij was te rigoureus opgestaan en even werd het hem zwart voor de ogen en licht in het hoofd. Na korte tijd voelde hij de duizeligheid afzakken en ging hij rechtop staan. Hij keek het vertrek rond en zag nog wat twinkelingen voor zijn ogen in de schemerige kamer. Met stijve passen liep hij naar de deur. Hij liep zijn kamer uit. Aan de andere kant van de grote hal zal hij Maria net een kamer in lopen met een dienblad. Met een moeizame pas stak hij de gang over en liep de kamer binnen. Daar zag hij Mattanja zitten terwijl Maria hem nog enkele lekkernijen voor zette en zijn beker opnieuw vol schonk. In de deuropening bleef Annas staan en hij merkte op:

‘Ik zie dat mijn gast al aardig wordt verwend. Mooi. Ik kom je zo meteen gezelschap houden, Mattanja. Maar ik moet eerst op onze twee onverwachte gasten toezien. Ha. Ha.’

Mattanja reageerde niet want die had net een slokje wijn genomen en dat liet hij keurend door zijn mond walsen. Annas zag het en sprak verder.

‘Ja, dat is zeer speciale wijn. Ik hoor graag hoe je het waardeert.’

Daarna richtte hij zich tot Maria, die alweer weg wilde lopen.

‘Ho, Maria, niet zo snel. Heb jij Dina zojuist ook gezien?’

‘Ja, ik sprak haar net. Ze is de voorhof op gelopen, op zoek naar twee Romeinse soldaten.’

‘Prima. Dank je. Dan is het een kwestie van afwachten. En dan nog iets. Heb jij vanmiddag toevallig Malchus nog gezien?’

‘Nee, ik had hem ook al iets willen vragen over het eten voor vanavond maar hij is nergens te bekennen.’

Met een enigszins verontruste blik keek Annas haar aan. Toen gaf hij haar een instructie:

‘Maria, wil je mij een grote dienst bewijzen? Meestal laat Malchus zich tegen deze tijd wel een paar keer in de keuken zien. Als je hem ziet, wil je hem dan direct naar mij toe sturen? Je kunt mij hier vinden of in het gastenvertrek waar Dina de soldaten heen brengt.’

Maria knikte kort en liep toen snel richting een andere vleugel van het paleis, waar zich de keuken bevond. Annas ging tegenover Mattanja zitten en keek hem indringend aan. Meteen reageerde Mattanja:

‘In één woord: verrukkelijk. Deze wijn is ronduit verrukkelijk.’

‘Dat dacht ik. Ik zal zorgen dat je een zak meekrijgt. Maar…’

Annas kon zijn zin niet afmaken want direct antwoordde Mattanja:

‘Ja? meen je dat echt?! Geweldig! Daar ga ik thuis heel langzaam van genieten.’

‘Ik was nog niet uitgesproken. Je krijgt een zak mee maar dan ga je vanavond wel met mij mee naar de speciale zitting van het Sanhedrin.’

Mattanja viel even stil en keek Annas met een scheef oog beteuterd aan. Toen reageerde hij:

‘Maar ik had voor vanavond andere bezigheden gepland en morgen…’

‘Voor zo’n heerlijke zak wijn, wil jij wel een keer mee naar het Sanhedrin. Bovendien wil ik je voorstellen als een mogelijke kandidaat voor een eventueel vacante zetel.’

Meteen reageerde Mattanja enthousiast:

‘O, maar dat verandert de zaak. Daar wil ik mijn plannen voor vanavond wel voor annuleren.’

‘Dat dacht ik.’

Even was het weer stil. Annas nam een van de lekkernijen van de tafel en Mattanja volgde zijn voorbeeld. Terwijl ze er langzaam van genoten, vroeg Annas plotseling:

‘Hoe kijk jij aan tegen de geruchten die vandaag vanaf het graf van de Rabbi zijn gekomen?’

Mattanja keek even nadenkend naar boven. Toen zei hij:

‘Het is een merkwaardige geschiedenis. Zestien legionairs, oersterke, onverschrokken vechtmachines van Rome, gaan er in de vroege ochtend vandoor en de enorme grafsteen ligt op aanzienlijke afstand van het graf op zijn kant. De grafdoeken liggen allemaal nog in het graf. Een priesterjongen beweert de Rabbi gesproken te hebben. Pelgrims die beweren aartsvaders en profeten te hebben ontmoet. Er zijn volgens mij maar twee mogelijkheden.’

‘En welke zijn dat?’

‘Óf Hij heeft gedaan wat Hij had gezegd, dat Hij zou opstaan. Óf…’

Even leek het Annas dat Mattanja twijfelde over wat hij nog zou zeggen.

‘Ja, wat?’

‘Óf zijn discipelen hebben een enorme truc van toverij met de bewaking en met het graf en met een groot aantal mensen uitgehaald.’

- 1 november 2021 –

paasroman

De Heer is werkelijk opgestaan

Hoofdstuk 48