hoofdstuk 70

(211)

De weg die Vitellius langs de Kidron vallei volgde, maakte een flauwe bocht naar links. Daardoor liet hij het riviertje achter zich. Tevens liep de weg iets steiler omhoog. Vitellius merkte het nauwelijks. Hij zat nog met zijn gedachten bij de ontmoeting van enkele minuten geleden, met een zekere Thomas, die een discipel van de Rabbi bleek te zijn. Het trof hem dat hij deze dag voor de zoveelste keer was geconfronteerd met gebeurtenissen of mensen uit de omgeving van deze merkwaardige Joodse Rabbi. Hij begon de indruk te krijgen dat iets of iemand naar hem op zoek was. Vitellius schudde zijn hoofd om het mysterie van zich af te schudden maar het lukte niet. Want het volgende moment zag hij het gelaat op de gezichtsdoek weer voor zijn geestesoog verschijnen.

Om hem heen was weinig afleiding want de weg waarop hij liep, was in duisternis gehuld. De volle maan ging volledig schuil achter de bergwand. Het was donker en hij moest goed uitkijken want de weg was nog niet helemaal uitgestorven. Af en toe passeerde hij een groepje verlate pelgrims of een huiswaarts kerende priester. Hoewel het tamelijk donker was, kon hij de gevels van de schaarse bebouwing goed onderscheiden. Hij kwam opnieuw bij een bocht naar links en volgde die. Meteen na de bocht hield de de weg op te klimmen. In plaats daarvan merkte Vitellius dat het pad langzaam afliep naar beneden. Hij kon daardoor nog iets meer vaart maken. In korte tijd had hij de afdaling gehad en kon hij, na rechtsaf te hebben geslagen weer gaan klimmen. Aan zijn rechterhand zag hij de met wijngaarden en boomgaarden getooide zuidflank van de Olijfberg oplichten in het zilveren schijnsel van de maan. Het was een betoverend mooi uitzicht en Vitellius liep het stuk weg met de ogen voortdurend op het spel dat de wolken speelden met het maanlicht op de begroeiing.

Met een volgende bocht naar links moest Vitellius zijn ogen van het natuurschoon afhalen en begon de weg steiler te klimmen. Na enige inspanning had Vitellius de top bereikt. Hij keek uit over een klein dorpje, dat aan de andere kant van de heuvelrug lag. Het was Bethanië. Op de hoofdweg door de bebouwing kwam hij bij de eerste Romeinse wachtpost op de route. Een soldaat die hem aan zag komen lopen, hief bevelend zijn hand op. Meteen lichtte Vitellius de speer van zijn schouder en terwijl hij de soldaat aan bleef kijken, vond hij met een snelle beweging de brief namens de Legaat in zijn Loculus. De soldaat nam de brief met een wantrouwende blik in ontvangst en wenkte een maat die bij de wachtpost zat om hem met een fakkel bij de lichten. Na het document aan een nauwkeurig onderzoek te hebben onderworpen, rolde hij het op en zei:

‘Er zijn vermoedens dat dit een vals document is.’

Vitellius probeerde zo nonchelant mogelijk te reageren en loog:

‘Ik stond erbij toen de legaat het tekende dus ik weet niet waar je dat vandaan haalt.’

De man keek Vitellius indringend aan en zei:

‘Je weet dat er sinds vanmorgen twee contubernia met deserteurs voortvluchtig zijn?’

Vitellius keek de man even aan. Van zijn ontmoeting met voorgaande wachten, wist hij dat het volledige legioen hier intussen van op de hoogte was en hij antwoordde:

‘Ja, dat heb ik vernomen. Maar wat heeft dat hiermee te maken?’

‘Moet ik jou dat uitleggen? Die zullen alles proberen om zo snel mogelijk zo ver mogelijk uit de buurt van Jeruzalem te komen.’

Vitellius lachte en zei:

‘Ja hoor, en daarvoor gaan ze eerst naar de Legaat voor een handtekening.’

‘Daarom zeg ik: het document kan vals zijn.’

‘Een handtekening van de legaat, die maak je niet zomaar even na.’

‘Ik ken een soldaat, die het zo zou kunnen.’

‘Nou, ik niet. En geeft nu mijn document en laat me erdoor. Ik heb nog een lange wandeling voor de boeg.’

De soldaat hield zijn hoofd iets schuin en bleef Vitellius onderzoekend aankijken. Het document hield hij ondertussen in twee handen achter zijn rug, zodat Vitellius het onmogelijk kon weg grissen.

Vitellius keek de soldaat met een donkere blik aan en zei:

‘Je hebt net gelezen wat daarin staat. Je handelt in strijd met het uitdrukkelijke bevel van de Legaat mij doorgang te verlenen en voort te helpen.’

Het enige wat Vitellius hiermee bereikte was een spottend lachje, dat zich langzaam verspreidde over het gezicht van de soldaat.

Dat wekte nog veel meer het ongenoegen van Vitellius en hij voelde een tomeloze woede in zich omhoog komen. De man merkte het. Zijn sarcasme werd erdoor gevoed. Hij genoot zichtbaar van zijn machtspositie en smaalde:

‘O, dus je wilt worden voortgeholpen op het donkere pad naar de Syrische grens? Bang voor roversbenden?’

‘Ik ben helemaal nergens bang voor. En als je me dat document niet direct overhandigt, zal ik je dat aan den lijve laten ondervinden.’

De man deed een stap achteruit. Zijn handen met het document hield hij nog steeds op zijn rug. Vanuit zijn ooghoeken zag Vitellius dat de soldaat die de fakkel vasthield met zijn andere hand naar zijn zwaard greep. Maar voordat hij het uit de schede kon trekken liet Vitellius zijn speer op de grond kletteren en hield hij de onderarm van de man in een ijzeren greep geklemd. Daarop ging de fakkel richting het gezicht van Vitellius. Maar die had nog een hand vrij. Daarmee trok hij bliksemsnel zijn zwaard, waarmee hij de soldaat de fakkel uit zijn hand sloeg. Meteen kwamen er vanaf de wachtpost nog twee soldaten aanlopen. Het werd vier tegen één.

- 1 mei 2022 -


(212)

Saraf stond in een schaars verlichte gang met tal van deuren. Om de andere deur hing een toorts aan de muur. Hij stond verstijfd van schrik vanwege een luide klap die hij achter zich had gehoord. Hij durfde zich enkele momenten niet om te draaien en spitste zijn oren. Behalve de luide klap van zojuist was er niets meer te horen. Geen stemmen, geen voetstappen, niets. Langzaam draaide Saraf zijn hoofd en spiedde vanuit zijn ooghoeken richting de gang, die achter hem lag. Hij zag geen enkele beweging. Hij besloot terug te lopen om te zien waar de klap vandaan was gekomen. Na het passeren van diverse deuren had hij verwacht bij de deur uit te komen, die tot zijn wachtpost leidde boven de kamer van de vlam. Maar alle deuren bleken gesloten. Saraf concludeerde dat de luide bons die hij had gehoord was veroorzaakt door het dichtslaan van zijn eigen deur, die hij op een kier had laten staan. Door de trek in het poortgebouw rond de tempel was de deur dichtgeklapt.

Daarmee zag Saraf zich voor een nieuw probleem geplaatst. Hij wist niet precies welke deur het was, die naar zijn uitkijkpost leidde. Hij probeerde diverse deuren. Maar die zaten allemaal op slot. Een volgende deur ging open. Even dacht hij de goede deur te pakken te hebben maar al snel merkte hij dat hij niet in de buitenlucht kwam maar in een afgesloten ruimte. De ruimte was aardedonker. Slechts een heel klein raampje gaf uitzicht op het tempelplein maar dat liet nauwelijks licht door. Op de tast liep Saraf richting het raampje. Misschien kon hij zijn hoofd erdoor steken en zien waar zijn post zich bevond. Maar bij het raampje gekomen, bleek het te hoog en te klein voor een inspectie naar de andere kant van de muur.

Ineens schrok Saraf. Hij hoorde een snurkgeluid. Het kwam uit de hoek van de kamer achter de geopende deur. Daar lag iemand te slapen. Saraf vroeg zich af of het een van de priesters was. Maar hij wist dat die allemaal in het haardgebouw sliepen. Hij sloop naar de hoek waar hij het snurkgeluid had gehoord en vernam een regelmatige ademhaling. Ineens kwam zijn voet tegen een voorwerp. Het verschoof en dat maakte een snerpend geluid over de vloer. De regelmatige ademhaling veranderde even in een verstoord snurkgeluid en een vreemde stem mompelde onverstaanbare klanken. De schrik sloeg Saraf om het hart en opnieuw durfde hij zich enige tijd niet de verroeren. Er gebeurde echter niets en de regelmatige ademhaling kwam terug. Langzaam zakte Saraf door zijn knieën en op de tast vond hij het voorwerp waar hij tegenaan was gestoten. Met zijn handen probeerde hij te voelen wat het was. Het was langwerpig, zwaar, van metaal maar aan één kant voelde hij een dunne draad, die strak gespannen stond.

Terwijl Saraf zich realiseerde wat voor voorwerp daar op de grond lag, ging hij verbijsterd rechtop staan. Daar voor hem lag een boog. Dat betekende dat de man die daar lag geen priester kon zijn. Voor Saraf was er maar één mogelijkheid wie dat was. Hevig ontzet liep hij zo zacht hij kon richting de deuropening. Hij sloop de kamer uit en behoedzaam sloot hij de deur. Hij realiseerde zich hoeveel geluk hij die nacht opnieuw had gehad en dankbaar sloeg hij zijn ogen naar boven, richting de Allerhoogste, van Wie hij wist dat die zijn schild was. Saraf besefte dat de soldaat die nacht ook de deur naar zijn uitkijkpost had kunnen openen. Of de man had wakker kunnen worden van de dichtgeslagen deur en de gang op kunnen lopen. Saraf durfde er niet aan te denken hoe dat voor hem kon zijn afgelopen.

Saraf verzette zijn gedachten van wat er had kunnen gebeuren naar wat er moest gebeuren. Meteen realiseerde hij zich zijn dilemma. Hij kon de priesters alarmeren maar dat zou betekenen dat bekend werd, dat hij zijn post had verlaten. Maar als hij op zijn post bleef, zou de gevaarlijke soldaat al die tijd in zijn directe omgeving verkeren, met alle gevaren van dien. Saraf besloot eerst te gaan ontdekken welke deur hij moest hebben voor zijn wachtpost. Na nog enkele deuren geprobeerd te hebben, ging er weer één open en even later stond hij weer voor de ballustrade. Twee keer maakte hij zijn wachtronde en daarbij speurde hij nauwlettend het enorme plein af. Dat lag er zo mogelijk nog meer verlaten bij dan eerder die nacht en de hele wacht kwam tamelijk overbodig voor. De soldaat in één van de nabijgelegen kamers liet hem niet meer los. Die leek hem veel belangrijker dan het uitzien over een leeg plein.

Saraf nam een besluit en sloop weer naar de deur. Zonder geluid te maken passeerde hij de deur. Deze keer sloot hij hem omzichtig. Hij wist dat de kamer met de soldaat zich vrijwel recht tegenover een heftig flakkerende toorts bevond. Het was alsof de toorts waarschuwde voor wat zich daarachter bevond. Gerekend vanaf de wenteltrap was dat een drietal deuren voordat zijn deur werd bereikt. Op zijn tenen sloop Saraf langs alle deuren. Voor de zekerheid telde hij de deuren, mocht de heftig flakkerende toorts tot rust komen. Saraf telde acht deuren tot aan de kamer van de soldaat.

Terwijl Saraf nog richting de wenteltrap liep, hoorde hij plotseling een angstaanjagend gekrijs. Saraf bleef staan om te luisteren waar het vandaan kwam. Al snel besloot hij dat het uit de richting kwam van de wenteltrap waar hij naar op weg was. Bij het naderen van de trap werd het gekrijs steeds luider. Bij de trap gekomen, zag hij enkele priesters onder zich langs lopen in de richting van het luide gekrijs. Vanwege het kabaal durfde Saraf niet zonder meer van de wenteltrap af te dalen. Langzaam, zonder op te vallen, kroop hij enkele treden omlaag. Toen hij het enorme haardgebouw kon overzien, ging hij op zijn knieën op één van de treden zitten en hij keek richting het aanhoudende gekrijs. Wat hij toen zag, bracht hem opnieuw in heftige twijfel over wat hij zou doen.

- 1 juni 2022 -


(213)

Rondom één van de tafels in de statige priesterwoning van Annas zaten drie mannen en een priestermeisje van twaalf. De tafel stond vol schalen en schotels met hier en daar nog wat koude restanten voedsel en enkele karaffen met wijn en water. Alle ogen waren gevestigd op de kromgebogen gestalte van de opperslaaf, die aan het hoofd van de tafel zat en die met zijn hoofd voorover op de tafel leunend naar zijn voeten staarde. Door het vertrek schalde de barse stem van Annas, de oude opperpriester:

‘Nou, hoor ik nog wat? Mag ik weten wat je bedoelde met de corruptie, die door de Galilese Rabbi moest worden uitgebannen?’

Hoewel hij zijn gezicht nauwelijks durfde opheffen, waagde Malchus het niet zijn meester te antwoorden zonder hem aan te kijken. Langzaam richtte hij zich op en aarzelend wist hij een antwoord te formuleren, dat acceptabel klonk:

‘Welke corruptie? O, ik bedoelde corruptie aan het hof van Herodes, waar allerlei slinkse deals met Rome worden gesloten om aan de macht te blijven.’

Van het ene op het andere ogenblik gleed het verwijt van Annas’ gezicht en zijn blik verzachtte, terwijl hij antwoordde:

‘Die corruptie, daar kan ik mij iets bij voorstellen. Maar is het aan een Galilese Rabbi om daar een einde aan te maken?’

Malchus bemerkte de ontspanning in de stem van zijn meester en dat gaf hem weer wat moed. Hij haalde zijn schouders op en antwoordde:

‘Mij maakt het niet zoveel uit wie er een einde aan maakt. Als er maar een einde aan komt.’

Dat leverde hem een sneer op van de oude priester die reageerde:

‘Aan slaven kunnen we de politiek beter niet overlaten, dat is duidelijk. Als het volk merkt dat een Galilese Rabbi meer macht heeft dan de priesters, dan is het middel erger dan de kwaal.’

Even keek Annas zijn slaaf minachtend aan en hij vroeg:

‘Nou, Malchus. Die consequentie had je over het hoofd gezien. Of niet soms?’

Weer haalde Malchus zijn schouders op en gedwee erkende hij in Annas zijn meerdere:

‘Nee, dat is ook precies de reden waarom ik slaaf ben en geen priester. Ik laat de politiek maar in de handen waar die het meest vertrouwd is, bij de priesters van het Sanhedrin.’

Het slijmerige antwoord leverde slechts een volgende terechtwijzing op:

‘Mooi, maar wil je dan nooit maar dan ook nooit weer publiekelijk je politieke onnozelheid demonstreren?’

Terwijl Malchus één van de laatste koud geworden Hamantaschen van een schaal pakte, knikte hij gehoorzaam. Annas voegde hem nog een laatste reprimande toe:

‘Je hebt je daar bij die Essenen vreselijk lopen aanstellen. En dat alleen maar omdat er een wondje op je oor is genezen.’

Direct reageerde Malchus met:

‘Dat was geen klein wondje, mijn hele oor…’

Meteen bulderde Annas eroverheen met:

‘En nu doe je het weer! Je moet daar je mond over houden! Zoek liever uit wie jou die klap tegen je gezicht gaf. Ben je daar eindelijk achter? Nou?’

Malchus schudde met zijn hoofd. De boze blik van Annas bleef nog heel even op de slaaf rusten. Daarna keek hij naar Mattanja en vervolgens naar Maria en hij zei:

‘Eigenlijk kan ik jou veel beter gebruiken bij de vergadering van het Sanhedrin dan deze verwarde slaaf. Het is jammer dat je een vrouw bent. Anders had ik je zo mee laten gaan. Wat jij Mattanja?’

Mattanja keek met een schuin oog naar Maria en zei:

‘Zeker. Ze weet zich alles uitstekend te herinneren en ze weet het zeer duidelijk te verwoorden. En ze is nog knap ook.’

Bars reageerde Annas met:

‘Jij schavuit. Je zoekt maar iemand van je eigen leeftijd. Het wordt laat. De hoogste tijd dat we richting de vergadering vertrekken.'

En terwijl hij langzaam opstond voegde hij eraan toe:

'Ik ben benieuwd of Kajafas, Jonathan, Manasse, Zacharia, Eliëzer en Ezra met hun gezamenlijke inspanning drieëntwintig leden hebben kunnen vinden voor deze belangrijke incidentele bijeenkomst.’

Terwijl zijn tafelgenoten zich eveneens oprichtten, zei hij:

‘Mattanja, jij begeleidt mij naar de tempel, waar we vergadering houden in de kamer van het Lager Sanhedrin. Malchus, jij brengt direct deze dame terug naar haar ouderlijk huis en komt dan eveneens naar de tempel, waar je alles stipt alles notuleert wat er wordt besproken.’

Op het gezicht van de slaaf brak direct een stralende lach door en hij vroeg met enige verbazing:

‘Ik… ik mag dus gewoon mee naar de belangrijke vergadering van vanavond?’

Annas reageerde met de nodige reserves en antwoordde:

‘Als je me één ding kunt beloven.’

Verwachtingsvol keek de slaaf de meester aan, die vervolgens bulderde:

‘Als je niet meer zulke stommiteiten uitkraamt als je deze middag gedaan hebt!’

De ogen van Malchus sloegen meteen neer en Annas liet volgen:

‘Bedenk, voordat je iets zegt, eerst welke politieke impact je woorden zouden kunnen hebben. Ik wil dat je verslag doet van je bevindingen maar dat moet om politieke redenen altijd selectief zijn. En dat weet je donders goed. Gedraag je daar een keer naar!’

- 2 juni 2022 -

paasroman

De Heer is werkelijk opgestaan