hoofdstuk 19

(58)

Vanuit de verte zag Vitellius de jongen voorover vallen. Maar het was niet duidelijk of het kwam door de pijl of dat hij net op tijd was gaan liggen. Het oudste meisje was in alle staten en gilde dat ze een stelletje moordenaars waren. Het jongste meisje stond onbedaarlijk te huilen. Vitellius zag dat Gajus zijn volgende pijl trok, waarschijnlijk voor het geval de jongen weer mocht opstaan. Maar terwijl hij hem aanlegde rukte het oudste meisje zich los. Vitellius zag haar met haar volle gewicht, zo hard ze kon, op een van de sandalen van Gajus springen. Die schreeuwde het uit van de plotselinge hevige pijn. De pijl schoot als een ongeleid projectiel door het luchtruim en landde ergens verdwaald in een wijngaard. Woedend gaf Gajus het meisje een harde douw tegen haar borst, waardoor ze achterover viel tussen de wijnranken langs het pad. Meteen sprong hij bovenop haar.

Tot hiertoe had Vitellius alles zwijgend gadegeslagen maar dit ging hem veel te ver. Hij sprong op Gajus af en voor de tweede keer die dag moest Gajus kennismaken met de enorme kracht in de armen van zijn kameraad. Met beide benen stond Vitellius boven Gajus, die in een heftige worsteling gehuld was met het meisje, dat zich uit alle macht verzette. Vitellius pakte met beide handen de bos met krullen van Gajus en trok hem met zoveel kracht naar zich toe, dat die meteen op zijn knieën kwam te zitten. Daarna stapte Vitellius achteruit en trok Gajus mee, zodat die ruggelings achterover op het pad viel, waarna hij voor de tweede keer de sandaal van Vitellius op zijn keel gedrukt kreeg. Daarop begon Vitellius hem woedend de les te lezen:

‘Was het je nog niet genoeg, je wachtpost te verlaten vanmorgen? Wilde je ook nog beschuldigd worden van moord en aanranding? Wil je zo graag naar het circus in Rome om daar je krachten te meten met de meest brute gladiatoren van het rijk en vervolgens te worden gekruisigd?’

De andere soldaten stonden verbouwereerd toe te kijken. Claudius was degene die reageerde:

‘Vitellius stop. Hij heeft het nu wel gehoord.’

Maar Vitellius hield zijn sandaal op de keel van Gajus gedrukt en ging door met het brengen van zijn boodschap.’

‘O, heeft hij het gehoord? Dat was kort geleden ook al het geval. En kijk eens wat hij nu allemaal uithaalt. Sommige mensen zijn zo hardleers dat ze pas tot inkeer komen voor de poorten van de hades.’

‘Vitellius, hij stikt. Stop ermee!’, riep Claudius uit.

Langzaam verminderde Vitellius de druk op de keel van Gajus en even leek het er inderdaad op dat die het licht nooit weer zou zien. Maar toen kwam er een reutelende kuch, diep uit zijn keel, en hij begon weer te ademen.

Malchus had zich al die tijd afzijdig gehouden omdat hij was geschrokken van al die plotselinge acties. Het flitsende Romeinse optreden herinnerde hem aan de hof van Gethsemané, enkele dagen eerder, toen de Rabbi van Nazareth hem en zijn medeslaven met één opmerking achterover had laten tuimelen, waarna de volgelingen met een zwaard stonden te zwaaien. Ook toen waren het de meegekomen Romeinen die op eigen houtje de arrestatie overnamen. Malchus begreep dat hij de regie weer snel naar zich toe moest trekken om het overwicht over deze geoefende vechtersbazen te behouden en hij riep geërgerd:

‘Zijn jullie gedisciplineerde Romeinse soldaten? Jullie hebben geen enkele controle over jezelf! Jullie luisteren naar primaire instincten en denken nergens over na. Als het zo moet, dan zoeken jullie het zelf maar uit en dan doen wij wel verslag bij het pretorium.’

De term ‘pretorium’ deed bij de soldaten alle bellen rinkelen en de weerstand die zich in tussentijd tegen het merkwaardige bevel van Malchus had opgebouwd, was als sneeuw voor de zon verdwenen. Vitellius had op het punt gestaan Malchus voor zijn idiote bevel, de kinderen te grijpen, ter verantwoording te roepen. Maar dat durfde hij ineens niet meer te uiten. Ze waren nog steeds klemgezet door hun eigen plichtsverzuim van die ochtend en daar kon niets meer aan veranderd worden. Gedwee stonden vier soldaten op het pad in afwachting van de bevelen die zouden volgen. Gajus lag nog steeds op adem te komen van de aanvaring met zijn kameraad. Vitellius zag dat het oudste meisje uit zichzelf weer was opgestaan. Ze strompelde moeizaam richting het andere meisje, dat luid snikkend door een van de anderen werd vastgehouden. Malchus merkte dat zijn woorden waren aangekomen en dat vulde hem met zelfvertrouwen. Hij was ze weer de baas en hij zei:

‘Zo, en na deze ongecontroleerde en chaotische acties, wil ik dat jullie je gedragen en ordelijk gaan zoeken naar die jongen. Het is van het grootste belang dat we hem vinden.’

Geen van de soldaten waagde het er iets tegenin te brengen. Om het vuur van de angst nog wat extra op te stoken, dreinde Malchus:

‘Jullie leven staat op het spel. Als hij ontkomt en gaat praten met de priesters over wat er gebeurd is, zal er rapport worden uitgebracht bij het fort. Dan zijn jullie kansen volledig verkeken.’

- 3 augustus 2021 -


(59)

Met de luide roep van Maria in zijn oren dook Saraf zonder na te denken voorover op de grond. Vlak boven hem hoorde hij een zwiepend geluid en daarna hoorde hij in de wijnranken voor hem het geluid van versplinterend hout en ritselend gebladerte. Saraf, die de kruisbogen in de uitrusting van de soldaten had gezien, wist direct waar hij mee te maken had. Een pijl uit één van de kruisbogen had hem op een haar na gemist. En Saraf realiseerde zich op dat moment nog veel meer. Dit waren niet de Romeinse soldaten die hij gewend was. Hij wist dat geen enkele soldaat dit ooit zou riskeren. Hij vermoedde dat ze te maken hadden met een losgeslagen bende, die niet langer in contact stond met het legioen in het fort. Hij vroeg zich af of ze daarom zover verwijderd waren van de stad. Hij kreeg de indruk dat die man in zijn blauwe tuniek voor zichzelf een leger huurlingen geronseld had uit het Romeinse leger en amok maakte in de omgeving. Saraf vroeg zich af wie die man was en waarom ze de titula van de kruisen bij zich hadden. Eén ding wist hij zeker: Maria had zijn leven gered. Door haar stem had de pijl hem gemist maar die stem doorboorde zijn hart met een scherp verlangen naar haar aanwezigheid. Zoals Saraf had geleerd, bracht hij hun situatie direct bij de Heer van de hemelse machten en hij bad Hem of Hij zijn beschermende vleugels over Maria wilde uitspreiden.

Saraf hoorde tumult vanaf het pad komen. Het leek de stem van Maria. Hij schrok van een luide mannenstem, die het uitschreeuwde van pijn. Daarna zag hij vanuit zijn liggende positie een pijl langs het hemelgewelf gaan en ergens ver weg in het gebladerte van een lager gelegen wijngaard belanden. Toen kromp zijn hart samen. Hij hoorde gesmoorde kreten van Maria, die erop wezen dat ze in grote nood was. Alsof ze zich ergens hevig tegen verzette. Het waren verschrikkelijke momenten. Hij wist niet wat die soldaten allemaal uitspookten maar omdat hij onder schot kon worden gehouden durfde hij niet te kijken. Nogmaals zond hij zijn gebeden op naar de Almachtige. Plotseling hielden de angstwekkende geluiden van Maria’s weerstand op. Vlak daarna hoorde hij boze mannenstemmen. Hij kon niet horen wat er werd gezegd maar het had er alle schijn van dat de soldaten elkaar in de haren vlogen. Enige tijd lag hij te luisteren naar de heibel. De stem van Maria hoorde hij niet meer.

Languit voorover op de grond liggend, zocht Saraf naar een plek tussen de wijnranken voor hem, waarachter hij zich kon verschuilen. Hij moest zo snel mogelijk zicht krijgen op de situatie van Maria en Matilda zonder zelf zichtbaar te zijn. Als een trage hagedis kroop hij over de grond en zo passeerde hij drie rijen wijnranken. Voorzichtig draaide hij zich liggend om zijn as, zodat zijn blik op de soldaten gericht was en behoedzaam richtte hij zich op en ging op zijn knieën zitten. Hij moest even zoeken naar een positie van waaraf hij het pad weer tussen de wijnranken zag liggen. Daarna speurde hij de landweg af, op zoek naar de soldaten met de twee meisjes. Toen schrok hij. Hij zag nog maar één enkele soldaat staan met Maria en Matilda elk aan een hand. Dat kon alleen maar betekenen dat de rest naar hem op zoek was. En aangezien ze een pijl op hem hadden afgevuurd, wisten ze precies in welke richting ze moesten zoeken.

Razendsnel overwoog Saraf de alternatieve vluchtroutes. Daarbij schoot ineens zijn torahrol hem weer te binnen. Die had hij laten liggen! Voor Saraf was de Torahrol zijn kostbaarste bezit. Hij ervoer het bijna als doodzonde die in handen van Romeinse soldaten te laten vallen. Om niet in paniek te raken keek hij weer naar boven. Een strakblauwe lucht hulde het landschap in een milde voorjaarszon. 'Mijn hulp is van de Heer, Die hemel en aarde gemaakt heeft', schoot door hem heen. Daarna keek hij opnieuw over de wijnranken uit om te zien of hij de soldaten ergens kon ontdekken. Hij zag er drie zijn kant op komen. Iets verder weg zag hij de man met de blauwe tuniek. Dat betekende dat één van hen zich ergens schuil hield, mogelijk om hem ergens de pas af te snijden. Er zat niets anders op dan hogerop te vluchten, in de richting van de vijgenbomen, die hij had zien staan.

Maar Saraf was in tweestrijd over zijn torahrol op het muurtje. Nog één blik wierp hij op de soldaten. In de verte zag hij Maria. Ze waren al halverwege. Maar die muur was een aanzienlijke hindernis. Toen keek hij omhoog, naar de hemel en vroeg aan zijn God om bescherming. Het volgende moment vloog Saraf tussen de drie rijen wijnranken door, die hem scheidde van de muur met de kostbare torah. Al snel zag hij hem liggen, in de stralende zon. Om te voorkomen dat hij weer een gemakkelijk doelwit voor de soldaten zou zijn, kroop hij er op zijn buik naartoe en greep met een zucht van verlichting de tas met zijn bezit. Voorover liggend zag hij dat twee van de soldaten al vlakbij de muur waren. Saraf kroop achteruit, weer tussen de wijnranken door en kroop daarna op zijn knieën verder omhoog.

Even bleef hij hijgend zitten en inspecteerde zijn toestand. Direct na zijn vlucht vanaf het pad had hij in de haast zijn priesterkleed opgetrokken en zich omgord, zodat zijn benen vrij waren. Toch zat het kleed intussen onder de vegen van de modder en de struiken. Zijn knieën waren zwart en zaten vol schrammen. Eén schram was zo diep dat er een dun straaltje bloed uit sijpelde. Maar Saraf gunde zich geen tijd voor zelfmedelijden. Hij verhief zich beheerst op zijn voeten en in gebukte houding bewoog hij zich zo zachtjes mogelijk tussen de rijen wijnranken door. Telkens als hij weer tien passen had gezet kroop hij op zijn knieën tussen de stammen van twee wijnranken van een volgende rij door. Op die manier zagen de soldaten geen ranken bewegen en konden ze niet zien waar hij was. Zo naderde hij langzaam maar zeker de vijgenbomen.

- 4 augustus 2021 -


(60)

De verschijning van Annas te midden van het uitbundige gewoel op het tempelplein bracht direct verandering teweeg. De ene na de andere priester die zijn afkeurende blik op zich gericht zag, verstijfde in zijn dansbeweging, probeerde zich een houding te geven en liep vervolgens met afgemeten passen in de richting van één van de poortgebouwen. Korte tijd later waren alleen pelgrims nog aan het dansen. Met Matthias in zijn kielzog, liep Annas naar het koor van levieten op de drie treden van de dukan. Daar aangekomen, nam hij wijdbeens, met de beide vuisten in zijn zijde, plaats achter de dirigent. Meteen ging het volume van de zang drastisch omlaag. De dirigent zag dat de blikken van zijn koor op iets achter hem waren gevestigd en voorzichtig keek hij om. Hij keek recht in de ogen van Annas, die gevuld waren met hartgrondige afkeer. De dirigent versteende. Het koor zweeg. Alleen vanuit de voorhof der vrouwen, aan de andere kant van de poort van Nicanor, steeg het gezang nog luidkeels op. Met het gezang werd ook de begeleiding met fluit en handgeklap gereduceerd. De tactiek van Annas deed enkele ogenblikken later zijn werk bij het koor op de cirkelvormige trappen van de Nicanorpoort. Een serene stilte daalde neer in alle voorhoven van de tempel. Een enkele pelgrim, die nog doorging met dansen, werd door anderen met een blik op de koren op de schouders getikt.

Annas keerde zich om naar Matthias en vroeg:

‘Waar heb je die pelgrims gelaten, die mij zo nodig moesten spreken?’

‘In één van de kamers van het lager Sanhedrin’, antwoordde Matthias met schroom in zijn stem.

‘Wat vertel je me daar? Hoe vaak moet ik nog zeggen dat die uitsluitend bestemd zijn voor de priesters en rechters van het Sanhedrin! En jij laat de eerste de beste horde stoffige pelgrims daar binnen?! Ik mag hopen dat je niet tot de kamer naast de houtkamer hebt toegelaten! Daar zullen we tot in de afzienbare toekomst moeten vergaderen met het voltallige Sanhedrin.’

Dat laatste wist Annas nog niet zeker want hij was die ochtend nog op zoek geweest naar een alternatief voor de kamer van de gehouwen stenen. Maar het kon geen kwaad de urgentie van een alternatieve vergaderruimte te gebruiken als extra drukmiddel. De zoon voelde het enorme gewicht van het voltallige Sanhedrin op zijn geweten en zei niets meer. Dat gaf Annas gelegenheid de duimschroeven nog wat verder aan te draaien.

‘Nou? Ze zijn toch niet in de raadskamer naast het hout?’

Matthias keek schuldbewust naar de prachtige marmeren tegels van de vrouwenvoorhof. Daarna ging zijn blik omhoog langs de treden van de trap waar zonet het levietenkoor nog uitbundig de opstandingspsalm had staan zingen. Zijn ogen bleven rusten op Jonathan, zijn broer, die in de Nicanorpoort naast Kajafas de vrouwenvoorhof stond te observeren. Ondertussen trok Annas zijn conclusie:

‘Het is me duidelijk. We gaan ze direct verjagen.’

Met die woorden stak Annas de vrouwenvoorhof over. Matthias volgde hem op eerbiedige afstand. Terwijl hij over de voorhoven schreed, had de oude man een uitgestreken gezicht. Maar van binnen sloegen golven van tomeloze trots door zijn hart. De voorhof was in slechts enkele minuten op zijn wenken veranderd van een luidruchtige warboel in een oase van rust. En dat alleen door de waan van de dag te negeren en aan te dringen op oude structuren. Voor zichzelf zou hij nooit toegeven dat het trots was, die zijn hart vervulde. De twijfel die hij nog geen uur geleden heel even uitte richting zijn oudste zoon, over de besluitvorming van de laatste dagen, was diep weggezakt. En nog dieper weggezakt was de nachtelijke droomwereld, waaruit die twijfel, zonder dat hij het zelf wist, voortkwam. Zelf gooide hij zijn gevoelens op het grote belang van zijn gezag. Hij bedacht dat hij al decennialang de hoeksteen was van de Joodse eredienst en daarmee van de Joodse samenleving. Zijn enorme invloed op de gang van zaken van die dag in de tempel, onderstreepte voor hem die positie van hoeksteen.

Ineens bedacht hij dat de term ‘hoeksteen’ onlangs door iemand anders was gebruikt. Hij dacht diep na. Toen herinnerde hij het zich. ‘De steen die de bouwlieden verworpen hebben, is geworden tot een hoeksteen. Van Adonai is dit gebeurd en het is wonderlijk in onze ogen.’ Dat had de Rabbi uit Nazareth op zichzelf toegepast. Met een schok drong tot hem door dat de Rabbi zichzelf de positie van ‘Adonai’ toe-eigende en hij mompelde in zichzelf:

‘Wat een aanmatigende eigendunk!’

Toch hamerden de woorden van de Rabbi opnieuw op zijn geweten en hij probeerde dat te sussen door tegen zichzelf te fluisteren:

‘En dan zijn wij zeker de bouwlieden die de hoeksteen verwierpen.’

Hoofdschuddend betrad Annas de raadskamer van het lager Sanhedrin maar toen hij opkeek, schrok hij hevig.

- 5 augustus 2021 –

paasroman

De Heer is werkelijke opgestaan

Hoofdstuk 20