hoofdstuk 63

(190)

Vlak nadat Mattias afscheid van hem had genomen sloeg Vitellius op de hoofdweg rechtsaf naar de poort van de Essenen. Na een flauwe bocht in de weg, zag hij in de verte de poort liggen. Iets verderop passeerde hij de zijweg waarlangs hij eerder op de dag, samen met Malchus en de kinderen, was gevlucht voor achtervolgende soldaten. Heel even bleef hij staan. In de inzettende duisternis kon hij weinig meer onderscheiden van de route die ze hadden gekozen. Hij zag twee oude mannen elk met een zak over hun schouder de straat inlopen.

Vitellius liep verder. Voor de poort zag hij vier soldaten de wacht houden. Het duurde even voor ze hem in de gaten hadden. Het moment waarop dat gebeurde was onmiskenbaar. Vitellius grinnikte toen ze ineens een stuk minder onderuitgezakt gingen staan en voelde een vreemd soort spanning in zichzelf naar boven komen. Nu zou blijken of de documenten die hij had meegekregen de toets van echtheid konden doorstaan. Terwijl hij naderde zette één van de soldaten een paar passen naar voren. Hij stak zijn hand op, ten teken dat hij moest blijven staan. Vitellius liep door totdat hij vlak voor hem stond. De man was een kop kleiner dan hij en moest omhoog kijken om hem aan te spreken:

‘Wat doe jij hier als soldaat alleen bij de poort?’

Vitellius keek de man recht in het gezicht en antwoordde:

‘Ik ben op pad gestuurd met een speciale missie.’

‘Mag ik dan je papieren zien?’

Vitellius haalde de rol papier met het schrijven namens de legaat uit zijn loculus en gaf die aan de man.

Die rolde het af en bekeek het even. Daarna rolde hij het op en gaf het terug. Terwijl Vitellius het in zijn loculus terug deed, zei de man:

‘In het duister naar Jericho. Dat is geen missie zonder gevaren. Je mag wel oppassen. Het is daar ‘s nachts niet pluis.’

Vitellius knikte en zei:

‘Klopt. Daar weet ik alles van. Ik zal op mijn hoede zijn.’

De andere soldaat, die in de poort stond zei:

‘Het is een behoorlijk stuk lopen. Heb je zin in een stuk kaas voor onderweg?’

Vitellius keek verbaasd en vroeg:

‘Kaas? Waar hebben jullie die vandaan?’

De man die zijn papier had gecontroleerd nam ook weer plaats in de poort en zei:

‘Dat is een heel verhaal. Twee wachters van vanmiddag zaten een Romeins soldaat achterna, die gekleed was als Joodse priester. Het was een forse vent. Een beetje jouw postuur. Ze hebben hem niet te pakken gekregen en kwamen pas uren later terug met een fikse hoofdpijn en met elk twee kazen. Het is hier in de poort al de hele dag kaas eten. Ons komt het intussen de neus uit maar misschien krijg jij nog trek, onderweg naar Jericho.’

Vitellius stond heel even met stomheid geslagen maar vroeg toen:

‘Hebben die soldaten nog verteld wat er was gebeurd?’

‘Nou, ik vraag me af of ze de waarheid hebben verteld. Ze zeiden dat ze langs een trap omhoog liepen naar een dak en dat ineens een luik werd dichtgeslagen, terwijl zij net met hun hoofd boven het dak uitkwamen. Ze hebben een tijd lang bewusteloos in een pakhuis tussen de kazen gelegen.’

‘En die Romein, die verkleed was als Jood? Hebben anderen die nog te pakken gekregen?’

‘Nee. Er is nog wel naar gezocht maar er was geen spoor meer van hem te bekennen. Hij was trouwens in gezelschap van een Joodse man en van twee kinderen.’

‘Nou, mooi is dat. Hebben we enig idee wie die Romein was?’

‘In het fort vermoeden ze dat het één van de deserteurs is, die vanmorgen is verdwenen bij het graf van de Joodse Rabbi.’

‘Wat vertel je me daar? Waarom zou een Romeins soldaat het graf van een Jood in de steek laten? Een gemakkelijkere opdracht bestaat bijna niet.’

De man keek Vitellius met verbazing aan en vroeg:

‘Heb je dat verhaal nog niet gehoord dan? Iedereen in het fort heeft het erover. Het is zo snel bekend geworden omdat het gaat om de Rabbi die afgelopen Pascha, na een zeer zware geseling, door het volledige cohort in het pretorium is bespot als koning van de Joden. Dat nu juist de wacht bij díe Rabbi verdwenen is, maakt enorme indruk. Temeer daar ook het lichaam van die Rabbi nog een keer zoek is.’

‘Wat? Is zijn lichaam zoek? Hoe kan dat?’

De soldaat haalde zijn schouders op en antwoordde:

‘Het vermoeden bestaat dat de discipelen van die Rabbi erachter zitten. Maar gezien de verzegeling van het graf en de bewaking met een volledige wacht kan het niet anders of er is veel meer aan de hand. Maar wat? Wie zal het zeggen?’

Vitellius knikte en zei:

‘Ik vraag me af waar die soldaten zijn gebleven. Die kunnen toch niet ver weg zijn?’

‘Er zijn geruchten dat de meesten richting Syrië zijn gevlucht om zich daar bij het legioen aan te sluiten. De sukkels. Geen enkele kans maken ze daar. Ik vernam dat er allang een bericht richting Syrië is gegaan over hun desertie.’

‘O, wat denk je dan dat er met ze zal gebeuren?’

'Wat dacht je? Bastinado.’

De man keek Vitellius onderzoekend aan en vroeg:

‘Maar jij, wat ga jij eigenlijk doen in Jericho?’

‘Dat is een geheime missie waar ik met niemand over mag spreken.’

De man knikte en zei:

‘Indrukwekkend hoor. Maar pas op hé. De weg stikt van de rovers.’

Net wilde Vitellius doorlopen, toen één van de anderen hem vroeg:

'En, wil je nog kaas mee?'

- 27 januari 2022 –


(191)

Saraf keek heel even over het gloeiende vuur naar de man die hem vroeg iets van zijn belevenissen van die ochtend te vertellen. In de rode gloed zag Saraf dat de man oprecht was en hij begon te vertellen.

‘Nou, ik was met mijn vader en broer naar het Noorden van de stad gelopen om te kijken naar Bikkurim en daar zag ik in de verte de kruisen van Golgotha. Ik weet niet waarom maar ik werd nieuwsgierig en liep ernaartoe en daar las tot mijn grote ontsteltenis op één van de titula ‘Jezus van Nazareth, koning van de Joden’. Ze hadden Messiah Ben David gekruisigd! Ik werd erg boos en verdrietig tegelijk en ik besloot een paadje achter de kruisen te volgen. Ik kwam in een tuin met kruiden en wijnranken. En gras. In het gras zag ik twee mannen staan. Eén van hen was de Rabbi van Nazareth.’

De priesters, die naar Sarafs verhaal luisterden, reageerden verbaasd en zeiden:

‘Zo, en hoe ben je zo zeker dat het de Rabbi van Nazareth was?’

‘Allereerst: hij leek sterk op hem. Zijn hoofd en gezicht straalden op een heel bijzondere manier, die ik nog nooit bij iemand heb gezien. En hij wist wie ik was en waar ik vandaan kwam. En dat ik veel verdriet had gehad bij zijn kruis. En ik werd heel blij van binnen, toen ik bij Hem stond en toen Hij zijn hand op mijn schouder legde.’

‘En die andere man, wie was dat dan?’

‘Dat was een zekere Simon, één van zijn discipelen. Oh ja. En hij vertelde mij ook dat het Jezus van Nazareth was. Ik heb nog even met hem staan praten. En er is nog iets. Ik weet zeker dat ik de Rabbi van Nazareth heb gezien want Hij was plotseling verdwenen, van het ene op het andere moment.’

‘Simon, is dat niet één van die vissers uit Galilea, met wie Hij voortdurend optrok?’

‘Of hij visser is, weet ik niet. Hij was terneergeslagen door alles wat er de dagen daarvoor was gebeurd.’

‘Was hij niet door het dolle heen van blijdschap?’

‘Nee, niet echt. Hij had het denk ik nog te kwaad met zichzelf.’

‘Maar waarom dan? Heb je nog lang met hem staan praten?’

‘We hebben wel even gepraat. Hij wees me eerst op het lege graf en de weggerolde steen.’

‘Weggerolde steen?’

‘Ja, de grote steen, die voor de ingang van het graf lag was wel iets van twintig el weggerold en lag op zijn kant.’

De twee priesters keken elkaar met verbazing aan. Toen keken ze weer naar Saraf en vroegen:

‘Je hebt het graf en de steen toch zeker niet aangeraakt hè?’

‘Welnee. Ik kijk wel uit. Ik moet vanavond op wacht staan in de kamer van de vlam en dat wil ik natuurlijk niet missen.’

‘Grote jongen! Zei die discipel verder nog iets?’

‘Jazeker. Voordat ze mij in de tuin zagen, vertelde de Rabbi hem dat hij mij moest waarschuwen niet te schrikken van iets wat morgenochtend in de tempel gaat gebeuren.’

‘O, wat gaat er morgenochtend in de tempel gebeuren dan?’

‘Dat heb ik ook nog gevraagd maar dat wist die Simon ook niet. Er gaat ‘iets’ gebeuren waar ik niet van moet schrikken.’

‘Lekkere vage profetie is dat. Iets waar je niet van moet schrikken. Nou, ik ben benieuwd.’

‘Ik heb nog wel een tijd lang staan vissen of hij niet meer wist maar hij wist het echt niet.’

‘Vissen? Ha. Hij is toch de visser, niet jij.’

Saraf ging niet in op het grapje maar vertelde serieus verder:

‘Die Simon heeft mij nog wel van alles verteld over allerlei andere dingen, die Jezus de afgelopen jaren allemaal had voorspeld en die allemaal waren uitgekomen.’

‘Zoals?’

Saraf moest even diep nadenken om het zich te herinneren. Het eerste wat hem te binnen schoot was dat Simon had beweerd zijn meester niet te kennen. Maar daar wilde hij niet over praten. Gelukkig kwam hem nog wek iets anders in gedachten en hij zei:

‘De Rabbi wist dat aan Simon was gevraagd of hij de tempelbelasting wel had betaald. Toen vertelde de Rabbi hem dat de eerste de beste vis die hij zou vangen een denaar in zijn bek zou hebben, waarmee hij kon betalen voor hen beiden.’

De priesters keken elkaar lachend aan en de één zei:

‘Ze vinden ook de meest onmogelijke trucs om hun belasting te kunnen betalen.’

De ander antwoordde en zei:

‘Het maakt mij niet uit. Als ze maar betalen.’

Ondertussen was Saraf nog een ander verhaal van Simon te binnen geschoten en hij vertelde verder:

‘Al een jaar van tevoren had Jezus Messiah gezegd dat hij overgeleverd en gedood zou worden en dat hij na drie dagen zou opstaan. En…’

‘Wacht even. Jij beweert dat Hij zijn eigen dood en opstanding heeft voorspeld?’

‘Ja, dat vertelde Simon mij. Het is zelfs zo dat de discipelen zijn arrestatie met zwaarden wilden verhinderen maar dat Jezus hen dat had verboden omdat het allemaal in de schriften van de profeten geschreven stond.’

‘Wacht eens even. Klopt dat? Een Messiah die gevangen wordt genomen en wordt gekruisigd? Waar moet ik dat vinden?’

De beide mannen keken elkaar nadenkend in de ogen. Ineens riep de man tegenover Saraf uit:

‘Natuurlijk! Jesaja. Het staat allemaal in Jesaja – Hij was veracht en van mensen verlaten. Een man van smarten en vertrouwd met ziekte. Hij was veracht en wij hebben hem niet geacht.’

De ander reageerde sceptisch:

‘Wacht. Gaat dat niet over Israël, ons volk? Dat ons volk door alle andere volken veracht is?’

De priester die tegenover Saraf zat, dacht even na en zei toen:

‘Hm. Waarom staat er dan wat verderop – Om de overtreding van mijn volk is de plaag op Hem geweest? Als Hij het volk is, wie is dan ‘mijn volk’?’

Ineens schrok Saraf van een kleed dat voor hem op tafel werd gesmeten. Naast hem stond weer de toezichthouder, die hem bevelend toesprak:

‘Direct aantrekken en meekomen. Dan zet ik je op je post voor de nacht.’

- 28 januari 2022 -


(192)

Maria slikte een hap heerlijke Shakshuka door en keek heel even op in de ogen van de oude priester. Die keek naar haar met hoog opgetrokken wenkbrauwen en zei:

‘Smaakt goed, niet? Maar wat vertelde hij allemaal, die vriend van jou?’

Maria keek weer naar haar bord. Ze vulde haar lepel met een volgende hap en zei:

‘Het eerste dat hij vertelde, was dat hij op Golgotha was geweest bij het kruis van de Rabbi van Nazareth.’

‘En wat heeft een priesterjongen te zoeken bij een Rabbi die om zijn waandenkbeelden is terechtgesteld?’

Maria had ondertussen een hap van haar eigen Cholent met Salade in de mond genomen en kauwde die eerst leeg alvorens antwoord te geven.

‘Volgens Saraf is Jezus van Nazareth de Profeet die in de wereld komen zou.’

‘Zo, denkt hij dat? En wat denk jij daarvan?’

Annas wist met zijn politieke spel altijd af te dalen tot het allerlaagste niveau. Hij wist dat hij deze Saraf met zijn overtuigingen zoveel mogelijk moest isoleren. Hij zag dat het meisje even moest nadenken voor ze antwoord gaf. Toen zei ze:

‘Ik denk dat Saraf gelijk heeft.’

Annas keek haar onaangenaam verrast aan en zei:

‘Zo, en waarom denk jij dat?’

‘Hij voldoet aan alle kenmerken van een profeet.’

‘O, is dat zo? Noem mij dan eens een kenmerk waaraan Hij volgens jou voldoet.’

‘Hij wordt niet geaccepteerd. Zijn boodschap wordt niet serieus genomen.’

Heel even keek Annas het meisje verbaasd aan. Hij had verwacht allemaal berichten over de graftuin te vernemen maar niet de samenvatting van de politiek van de laatste drie jaar. Maar hij herstelde zich direct en vroeg:

‘En hoe kom jij aan die notie, dat dat een kenmerk is van een profeet?’

Maria keek de oude man enkele momenten met haar donkere ogen recht in het gezicht en zei:

‘Alle schriften laten dat overduidelijk zien. Onze vaderen hebben in bijna geen enkele situatie naar de profeten willen luisteren. Telkens opnieuw werden hun woorden in de wind geslagen.’

‘Kun je daar een voorbeeld van noemen?’

‘Ja, het begon al bij Mozes, toen hij zei dat ze geen ruzie moesten maken. In plaats van hem te gehoorzamen, joegen ze hem weg. En hoe vaak is het volk in de woestijn niet tekeer gegaan tegen Mozes? Dat ze zeiden dat ze beter in Egypte hadden kunnen blijven?’

Nadenkend kauwde Annas zijn mond leeg. Hij concludeerde dat dit kind niet gemakkelijk op andere gedachten te brengen was. De vaderen waren inderdaad geen toonbeeld geweest van gehoorzaamheid en dat kon zo worden doorgetrokken naar zijn tijdgewricht. Annas besloot dat dit een doodlopend spoor was en vroeg verder:

‘Maar als deze Rabbi echt een profeet was geweest, waarom werd Hij dan niet door God beschermd tegen de verschrikkingen die Hem troffen?’

Annas zag Maria weer nadenken. Ze maakte met haar lepel rondjes over haar bord. Ineens zei ze:

‘Eigenlijk zegt u hetzelfde als de oom van Saraf.’

‘O. En wat zei die oom dan?’

‘Hij vroeg ons iets voor te lezen uit de Torah.’

‘Je maakt me nieuwsgierig. Wat moesten jullie dan lezen?’

‘Ik weet niet precies waar het staat. Maar er stond dat iedereen die aan een paal hangt, vervloekt is.’

‘Nou. Daar heb je het. Ik had het niet beter kunnen bedenken. Die oom van Saraf weet precies hoe hij het moet aanpakken. Daar had jouw Saraf vast niet van terug?’

Weer was Maria even stil. Ze nam rustig een hap van haar eten en kauwde er nadenkend op. Toen ze haar mond leeg had, zei ze:

‘Saraf weigerde het woord ‘vervloekt’ te zeggen. En ook het woord ‘overmoed’. Volgens de oom van Saraf had de Rabbi van Nazareth ook in overmoed gesproken.’

Annas viel haar meteen bij en zei:

‘Dat zou ik denken. Je wil niet weten wat Hij er allemaal tegen de schriftgeleerden en de farizeeën heeft uitgekraamd. Om nog maar te zwijgen van zijn activiteiten in de tempel op de belangrijkste handelsdag van het jaar.’

Maria kouwde haar mond leeg en tot de verrassing van Annas, vulde ze hem nog verder aan:

‘Ja, én wat Hij zei toen Hij voor het groot Sanhedrin stond.’

Verschrikt keek Annas Maria aan en hij vroeg:

‘Wat? Hoe weet jij dat, wat Hij daar zei? Dat kun jij helemaal niet weten.’

Annas zag een triomfantelijk lach op de lippen van het meisje verschijnen en ze zei:

‘Dat wist de oom van Saraf en dat heeft hij ons verteld.’

‘En wat zei de Rabbi dan?’

‘Dat Hij zou zitten aan de rechterhand van de kracht en zou komen met de wolken van de hemel.’

Annas moest even flink hoorbaar op zijn Kibbeh kauwen om de domper te verwerken van de snelheid waarmee de berichtgeving over de Rabbi de ronde deed. Met een laconieke opmerking probeerde hij de uitspraak van de Rabbi te bagatelliseren:

‘Die uitspraak heeft, zoals je waarschijnlijk weet, niet erg veel te betekenen.’

‘Toch wel hoor. De Rabbi vatte de waarheid van de gehele Tenach samen in één enkele zin.’

‘Zo. Dat is nogal wat. En bedenk je dat nu zelf? Boven dat bord met eten?’

‘Nee hoor. Dat vertelde de Esseense man, toen we daar vanmiddag te gast waren.’

- 30 januari 2022 –

paasroman

De Heer is werkelijk opgestaan

Hoofdstuk 64