hoofdstuk 86

(259)

Tegenover elkaar zaten de Romeinse soldaat en de waard van de herberg aan een tafel tegen de muur. De tafel was beladen een groot stuk ham, diverse kazen en een karaf wijn. Vitellius had zojuist een vraag gesteld over de voorgeschiedenis van Esther, de jonge vrouw die hij in het holst van de nacht langs de eenzame weg naar Jericho had gevonden. Ehud keek Vitellius met ernstige ogen aan en zei:

‘Dat is een heel verhaal en je zei dat je maar een half uur had.’

Vitellius keek Ehud nadenkend in de ogen. Razendsnel overwoog hij zijn mogelijkheden. Toen knikte hij kort, stond op en zei:

‘Je hebt gelijk. Ik moet voortmaken. Ik dank je voor je gastvrijheid. Is het goed als ik op de terugweg langskom om te zien hoe Esther het maakt en om ons gesprek af te maken?’

Ehud was eveneens opgestaan en antwoordde niet direct en staarde hem alleen maar aan. Vitellius zag een mengeling van argwaan en humor in zijn blik. Daarna zei hij:

‘Je wil wel erg graag weer terugkomen hier. Je hebt toch niet een oogje op Esther?’

Even voelde Vitellius zich betrapt en zijn eerste neiging was direct in de ontkenning te schieten. Maar toen overviel hem een plotselinge rust en met een vastberaden blik antwoordde hij Ehud:

‘Ik kan niet ontkennen dat mijn korte ontmoeting met Esther gevoelens in mij hebben wakker gemaakt die ik nauwelijks kende.’

Ehud bleef hem een ogenblik nadenkend aankijken en zei toen:

‘Ik begrijp het. Maar realiseer je dat een relatie met een Jodin voor jou als Romeinse soldaat heel wat voeten in de aarde heeft.’

Vitellius knikte en zei:

‘Ik begrijp dat ik misschien voor lastige keuzes zal komen te staan.’

Direct antwoordde Ehud met:

‘Precies en daar zou ik me eerst maar eens in verdiepen voordat ik dit doorzette.’

Vitellius merkte dat Ehud met zijn woorden beter overweg kon dat met een speer en reageerde lachend:

‘Dat zal ik zeker doen. Maak je daar maar geen zorgen over.’

Met die woorden pakte hij zijn speer, die hij tegen de wand had gezet, hing daar met één beweging zijn schild en zijn loculus aan en zwaaide de speer over zijn schouder. Met zijn hand voelde hij dat het zwaard op zijn plaats zat. Ehud griste een stuk kaas van tafel en wurmde dat in de loculus die achter de schouder van Vitellius bungelde. Daarna liep hij voor Vitellius de keuken uit. Bij de deur van de keuken lag Hadar. Vitellius ging op zijn hurken zitten om de hond een goedkeurend klopje op zijn schouder te geven en hij zei:

‘Braaf beest. Zul je goed op Esther passen nu ze moet herstellen?’

Meteen reageerde Ehud met:

‘Daar hoef jij je geen zorgen over te maken. Niemand die zo aan haar is gehecht als Hadar.’

De hond liet een gemoedelijk gebrom horen maar blafte niet. In de gang richting de voorhal kwamen ze Ehuds vrouw tegen, die een kan water droeg. Vitellius bleef staan en vroeg:

‘Hoe is het met haar?’

De vrouw keek hem aann en antwoordde direct:

‘Ik denk dat het wel goed komt. De wond ziet er akelig uit. Die heb ik helemaal verzorgd met olie en verband. Toen ik net even ging kijken, sliep ze. Dat is een goed teken. O, en we zijn je zo ontzettend dankbaar dat je haar hier hebt gebracht!’

Ehud zei:

‘Ja, daar zit nog een heel verhaal aan vast. Maar dat vertel ik je zometeen wel.’

Meteen keek de vrouw naar haar man en daarna weer naar Vitellius. Toen zei ze:

‘O, wat is er nog meer gebeurd dan?’

Daarop zei Ehud:

‘Dat zeg ik. Dat vertel ik je zometeen.’ Daarna richtte hij zicht tot Vitellius en zei: ‘Trouwens, ik had je mijn vrouw nog niet voorgesteld: Marianne, met haar vrouwelijke nieuwsgierigheid.’

Meteen zei Vitellius:

‘En ik ben Vitellius, soldaat van Legio-X-Fretensis.’

De vrouw knikte vriendelijk en zei:

‘Je moet na je missie maar snel weer langskomen om te zien hoe het met Esther gaat.’

Vitellius keek lachend naar Ehud en antwoordde:

‘Dat aanbod zal ik zeker niet afslaan.’

Daarna liep hij achter Ehud aan naar de kleine hal waar zich de deur bevond. De deur zwaaide open en Vitellius stapte de koude nachtlucht in. Even huiverde hij.

Ehud merkte het en zei:

‘Ja, het kan hier in het voorjaar nog behoorlijk koud zijn, zo diep in de nacht. Je kunt er nog voor kiezen je tocht uit te stellen tot morgenochtend.’

Direct schudde Vitellius het hoofd en zei:

‘Nee, er is haast bij deze klus. Ik heb misschien al te veel tijd verloren. Als ik even loop ben ik wel weer warm.’

‘Zoals je wilt. Kijk goed uit want er zijn in de buurt van Jericho de laatste tijd veel overvallen gepleegd.’

Vitellius drukte met zijn hand tegen het gevest van zijn zwaard en zei:

‘Als ze me lastig vallen rijg ik ze aan één van mijn wapens, net zoals de bandiet van eerder deze nacht.’

Ehud antwoordde lachend:

‘Met Romeinse kanjers als jij wordt de route naar Jericho ooit misschien nog eens veilig.’

Vitellius lachte verlegen en Ehud adviseerde:

‘De weg gaat van hier af alleen maar bergafwaarts. Als je stevig doorloopt en geen gewonde vrouwen meer tegenkomt, ben je over een dikke twee uur in Jericho.’

Vitellius stak zijn hand op en zei:

‘Ik zal mijn best doen. Ik zie je over een paar dagen.’

‘Voor jou staat de deur altijd open.’

‘Dank je Ehud. Ik zal eraan denken.’

Met die woorden liep Vitellius de duisternis in.

- 6 februari 2023 -


(260)

Saraf keek de jongen weer in de ogen en zag dat die zich samenknepen tot spleetjes terwijl hij vroeg:

‘En waarom zou ik dat niet willen weten?’

Saraf zuchtte, zette demonstratief zijn handen in zijn zij. Daarna antwoordde hij:

‘Ja, dan zou ik moeten zeggen wat er zojuist allemaal is gebeurd.’

De jongen zetten grote ogen op en vroeg nieuwsgierig:

‘Wat gebeurde er dan, dat ik niet zou willen weten?’

Saraf merkte dat zijn techniek werkte en liet de nieuwsgierigheid van de jongen nog even groeien. Hij keek de jongen zwijgend in diens wijd geopende ogen. Die begon zijn geduld te verliezen en vroeg opnieuw:

‘Nou, zeg op. Wat is er gebeurd?’

Nog steeds gaf Saraf geen antwoord. Hij keek de jongen recht in de ogen en wist met succes de opkomende gevoelens van triomf terug te duwen. Hij zag de jongen inwendig zoeken naar argumenten. Na enige tijd kwamen die uit de mond van de jongen:

‘Hoor eens, we hebben toch zeker beiden de wacht over de tempel? Dan moeten we elkaar toch zeker vertellen wat er aan de hand is.? Vertel op! Is er iets aan de hand bij de poort van het haardgebouw?’

Goedkeurend stelde Saraf vast dat de jongen hem als wachter had geaccepteerd en hij antwoordde:

‘Als ik je vertel wat er is gebeurd, laat je me er dan langs, zodat ik weer op mijn post kan gaan staan?’

De jongen knikte gretig en Saraf vertelde:

‘Er vloog een pijl vlak langs de wacht bij het haardgebouw.’

De ogen van de jongen werden nog groter en hij vroeg:

‘Waar kwam die pijl dan vandaan?’

‘Wat dacht je, niet uit de koker van de tempelpolitie want die hebben geen pijlen.’

‘Beweer je nu dat Romeinen hier pijlen afschieten. Hier bij de tempel?’

‘Ja, dat is het geval. En mag ik er nu langs?’

‘Nee, wacht. Je hebt me nog niet alles verteld. Waar kwam die Romein vandaan?’

Saraf keek de jongen weer enkele momenten aan en zei:

‘Je zei dat ik erlangs mocht als ik had verteld wat er aan de hand was en dat heb ik gedaan.’

‘Nog niet helemaal. Heb jij die Romein gezien?’

Saraf was bang dat hij te veel tijd zou verspillen als hij de jongen informatie zou geven die de draad was naar het enorme avontuur waarin hij die dag verzeild was geraakt. Hij dacht even na hoe hij het zo kort mogelijk kon houden. Toen antwoordde hij:

‘Ja, ik heb hem gezien. Ik ben een wacht. Ik zag hem vanaf mijn plaats op het balkon boven de kamer van de vlam.’

‘En waarom zou ik dat allemaal niet willen weten?’

‘Je bent nu op de hoogte van een loslopende Romein, die met pijlen schiet. Je zou geraakt kunnen worden.’

‘Dat moet ik juist wel weten. Dan kan ik beter uitkijken en alarm slaan als ik hem zie.’

‘Prima. Dan heb je mij de juiste vragen gesteld. Mag ik er nu langs?’

Gevleid door het plotseling en onverwachte compliment stapte de jongen opzij.

‘Dank je’, zei Saraf terwijl hij passeerde.

Hij liep door de poort, die zich achter de jongen bevond. Aan het andere eind van het poortgebouw bevond zich aan zijn linkerhand een deur. Hij duwde ertegen en de deur ging open. Saraf stapte een schaars verlichte ruimte binnen. Aan de muren van een kolossale ruimte brandden slechts enkele olielampen. In de schemerige flikkering van de olielampen zag hij in het midden van de ruimte een enorm kleed liggen vol met prachtige afbeeldingen. Nieuwsgierig bukte Saraf zich en met zijn handen streelde hij over het enorme dikke kleed. Hij ging weer staan en onderscheidde grote afbeeldingen van diverse engelfiguren. Het was het prachtigste kleed dat hij ooit had gezien. Vol bewondering liet hij zijn ogen over het schitterende borduurwerk gaan.

Ineens zag hij in het midden van het kleed een onregelmatigheid. Het leek alsof het magistrale kleed uit twee delen bestond. Of was het een enorme scheur? Saraf liep om het kleed heen naar de andere kant van de ruimte en zag toen dat het een scheur was. Hij knielde bij het kleed op de grond en ging met zijn handen langs de tegen elkaar overliggende randen van beide helften. Hij voelde allemaal rafels. En het viel hem nu ook op dat de scheur dwars door diverse vormen en patronen ging, die aanvankelijk aan elkaar moesten hebben gezeten. Hij kroop voorzichtig tussen de twee delen van het enorme kleed door en vroeg zich af waar dit thuis hoorde.

Halverwege de scheur kon hij ineens niet verder. Hij zag dat de scheur weliswaar doorliep maar dat beide zijden door deskundige handen aan elkaar waren gezet. Saraf keek nauwlettend naar de scheur en zag dat die aan het begin van het stelwerk nog goed zichtbaar was maar hoe verder hij keek, hoe moeilijker hij kon onderscheiden dat het kleed ooit gescheurd was geweest. Saraf concludeerder dat een aantal zeer deskundige handen aan het werk waren om de enorme scheur ter herstellen. Plotseling schrok hij van een boze en stem, die ergens achter hem vandaan kwam en die hem toeschreeuwde:

‘Wie ben jij? Wat heb jij hier te zoeken? Wil jij wel eens heel gauw maken dat je daar wegkomt?’

- 7 februari 2023 -


(261)

Laatste 4 zinnen aangepast op 16-02-2022

In het door olielampen verlichte en door vuurpotten verwarmde vertrek van het lager Sanhedrin, zocht Annas zich een weg, achter de kring van oudsten en priesters langs. Na diverse leden van het Sanhedrin gemoedelijk op de schouder te hebben getikt en na diverse korte begroetingen en vooral opmerkingen over het late uur, bereikte Annas eindelijk zijn zetel in het centrum, naast die van Kajafas, de hogepriester. Die startte de bijeenkomst met een kort gebed en heette alle aanwezigen welkom. Daarna zei hij:

‘Wij van het hogepriesterlijk geslacht, zijn alle aanwezigen zeer erkentelijk dat u dit late uur nog ter zitting hebt willen verschijnen om enkele belangrijke kwesties te bespreken. Met het oog daarop geef ik nu het woord aan mijn schoonvader.’

Direct daarop nam Annas het woord. Dit was het moment waarnaar hij had uitgezien en waarop het aankwam. Hij opende met:

‘Wat bij ons allen in het geheugen gegrift staat, is de zitting van vier dagen geleden, waarbij de Nazarener vrijwel unaniem door ons werd veroordeeld. Vandaag zijn sommigen van ons opgeschrikt door bepaalde berichten over deze Veroordeelde. Wie van jullie heeft iets van deze berichten vernomen?’

Tot ongenoegen van Annas gingen alle handen de lucht in. Allemaal hadden de aanwezigen iets vernomen van het gerucht dat zo snel mogelijk de kop moest worden ingedrukt. Dat viel hem tegen. Aan de andere kant hoefde hij dan geen enkele uitleg te geven en konden ze meteen overgaan tot de te nemen maatregelen. Daarom was de reactie van Annas:

‘Mooi. Dan weten we allemaal waar dit over gaat en waarmee we als Sanhedrin te stellen hebben’

Terwijl hij dit zei, gingen zijn ogen de kring rond om de reacties te peilen. Alle ogen waren vol verwachting op hem gericht en Annas voelde dat de volgende stap kon worden gezet. Hij vervolgde met de vraag:

‘Wat doen wij als Sanhedrin met deze geruchten?’

Tot zijn ontsteltenis was het de Farizeeër Gamaliël die als eerste reageerde. Hij vroeg:

‘Waarom zouden wij als Sanhedrin iets aan deze geruchten doen? Als de geruchten vals zijn en geen enkele basis hebben, dan bloeden zij vanzelf dood. Er zijn in het verleden diverse Messias-figuren opgestaan en hun bewegingen zijn allemaal uiteen gevallen zonder acties van onze kant. Waarom zouden we dan nu ineens moeite doen voor deze Messias?’

Annas merkte tot zijn ongenoegen dat enkele priesters een instemmend gebrom lieten horen. Even knikte hij begrijpend en hij liet een korte stilte vallen. Daarna verraste hij alle aanwezigen door te zeggen:

‘Oh. Dat was ik helemaal vergeten. Mag ik jullie voorstellen aan een aspirant lid, de jonge priester Mattanja, zoon van priester Atalja. Hij is zeer onderlegd in de Torah en leidt diverse klassen jonge priesters.’

De geschokte reacties uit de kring vertelden Annas, dat zijn plan om iedereen in het gareel te krijgen, grote kans van slagen had. Toen het onderling geroezemoes wegstierf zei Annas:

‘Mattanja, laat ik jou meteen een vraag stellen. Hoe vind jij dat moet worden omgegaan met de geruchtenstroom van vandaag?

Mattanja had die dag lang genoeg met Annas opgetrokken om te weten wat van hem werd verwacht en hij antwoordde:

‘Om u de waarheid te zeggen. Ik denk dat die zo snel mogelijk de kop moet worden ingedrukt.’

‘Meteen reageerde priester Zacharia, die Annas met veel moeite had bewogen op de zitting te verschijnen, met:

‘En waarom zouden we ons daar druk over maken? Wat is er mis met de ontspannen visie, die zojuist door Gamaliël onder woorden is gebracht?’

Annas gaf Mattanja, in wie hij enig vertrouwen had, de gelegenheid te antwoorden en die reageerde:

‘Van die andere Messiasfiguren is nooit beweerd dat die uit het graf zouden zijn opgestaan. Dat is een nooit eerder gehoord gerucht. In combinatie met de populariteit van de Rabbi uit Nazareth heeft dit unieke gerucht de potentie te werken als een splijtzwam in onze gemeenschap.’

Het bleef even stil en Annas liet het antwoord op de aanwezigen inwerken, terwijl hij Mattanja tevreden toeknikte. Daarna zei hij:

‘Dat wij allen reeds hebben vernomen van dit gerucht, laat zien hoe snel zoiets rondzingt, zelfs als het iets is dat tegen alle gezond verstand ingaat.’

Gamaliël, de Farizeeër stak direct in protest zijn hand op en zei:

‘Dit gaat te ver. Dit kun je niet zeggen. Dat jullie, Sadduceeën weigeren te geloven in een opstanding wil niet zeggen dat die tegen ‘gezond verstand’ ingaat. Ik teken bezwaar aan tegen deze opmerking.’

Even was het opnieuw stil. Toen reageerde Annas sluw:

‘Kijk, dat is nu precies wat Mattanja bedoelde. Het gerucht werkt als splijtzwam in onze gemeenschap. Dat is zelfs nu hier al het geval. Er zijn aanwezigen die geneigd zouden zijn het te geloven, terwijl anderen het als absurd van de hand wijzen.’

Annas keek even kort naar Gamaliël. Die wist niets meer te zeggen en keek of hij voelde dat hij ongewild meewerkte aan de agenda voor die avond. Daarom kon Annas de zaak nog iets verder doordrijven en hij zei:

‘De splijtzwam waartoe het gerucht in onze samenleving zou kunnen uitgroeien, zou zelfs het Romeinse gezag kunnen ontstemmen en dan zou alsnog kunnen gebeuren wat we met het proces van enkele dagen terug hebben voorkomen: een volksopstand, die keihard door Rome wordt neergeslagen, zodat we al onze verworvenheden als Joden binnen het wereldrijk zullen verliezen. Dat mag tegen geen enkele prijs ooit gebeuren.’

Een triomfantelijk gezicht keek Annas de kring rond en zijn ogen bleven rusten op Gamaliël om te zien of die nog een weerwoord had. Die keek hem met een duistere blik in de ogen aan en vroeg:

‘Het is mooi dat je in politiek opzicht je zaakjes op orde hebt. Maar de Westelijke lamp, hoe is het daar op dit moment mee gesteld?’

- 8 februari 2023 -

paasroman

De Heer is werkelijk opgestaan

Hoofdstuk 87