hoofdstuk 72

(217)

Nadat Vitellius acht soldaten had overmeesterd en de wachttoren van Bethanië had ingenomen, leek zich een patstelling af te tekenen. De soldaten wilden hem zijn vrijgeleidedocument niet geven en hij wilde hen de toren niet openen. De soldaten probeerden de patstelling te doorbreken door voor de zoveelste keer loeihard met de gevesten van hun zwaarden en hun dolken op de deur te beuken. Van binnenuit de toren klonk tegelijkertijd het gebeuk op deuren waarachter vier soldaten van de aflossing zaten opgesloten. Het resultaat bleef echter uit want de deuren waren zeer stevig en gaven niet mee. Na enkele minuten werd het weer stil.

Vier paar ogen vol verwijt keken vanaf de deur onderin de toren naar boven. Opnieuw klonk een dreigement:

‘Ik zou die deur maar snel open doen. Elke minuut dat je daarmee wacht, maakt het vonnis van de krijgsraad alleen maar erger.’

Maar in plaats van naar beneden te lopen en de deur van de toren te openen, richtte Vitellius zich in zijn volle lengte op en voor de ogen van de soldaten beneden hem, wendde hij zijn speer met daarbovenin een fel brandende fakkel heen en weer door het luchtruim, terwijl hij zei:

‘Prima, dan zit er niets anders op dan een noodsignaal richting het fort.’

Vitellius lette op de reactie bij de deur onder hem. Hij zag dat de soldaten stokstijf bleven staan terwijl ze elkaar aankeken. Dat duurde slechts een seconde. Meteen daarna zette één van hen weer een barse stem tegen hem op, degene die hem zijn vrijgeleidedocument had afgenomen:

‘Mooi zo. Dan komen ze van het fort hierheen en dan kunnen ze je meteen inrekenen voor de krijgsraad.’

Maar Vitellius liet zich niet in woorden vangen en antwoordde:

‘We zullen zien wie er voor de krijgsraad komt…’

Door de zwaarte van het heen en weer bewegen van de speer met de fakkel, kon hij de zin niet in één keer afmaken. Maar toen ging hij verder:

‘...Eén: ongehoorzaamheid aan een uitdrukkelijk bevel van de hoogste officier in het legioen: het doorgang verlenen van een soldaat op een belangrijke geheime missie…’

Weer onderbrak Vitellius zijn woordenstroom voor een moment, terwijl de soldaten onder hem zwijgend toekeken, hoe de tekenen van het noodsignaal zich aaneen regen.

‘...Twee: het veroorzaken van een totaal onnodig noodsignaal, waardoor hulp vanuit het fort onnodig moet uitrukken.’

Vitellius keek naar de reactie van de soldaten en merkte dat de twijfel begon toe te slaan. Van binnenuit de toren klonk nog steeds het geroffel op deuren maar de soldaten bij de buitendeur waren door de overtuigende argumenten van Vitellius danig van hun stuk gebracht. Ze stonden elkaar voor enige momenten aan te staren en op fluistertonen begonnen ze te overleggen. Ondertussen ging Vitellius in een zeer traag tempo door met het geven van de tekenen van het noodsignaal. Hij voegde er nog enkele woorden aan toe om de zaak te bespoedigen:

‘Ik ben blij dat ik niet in jullie schoenen sta, als er zo meteen hulp uit het fort komt opdagen.’

Die woorden gaven de doorslag want meteen klonk de stem van degene die hem zijn document afhandig had gemaakt:

‘Goed. Je hebt gewonnen. Je krijgt je document terug en je mag vertrekken naar Jericho’.

Vitellius hield even zijn speer stil en keek naar beneden. Daarop zei hij:

‘Ik weet niet of ik dat nog wel wil. Misschien is het beter deze actie gewoon voort te zetten.’

Met die opmerking zette hij de speer weer in beweging. De soldaten onder hem kregen het te kwaad en met een bijna smekende stem zei de kwelgeest:

‘Nee, doe dat alsjeblieft niet. Echt, we menen het. Je mag zo gaan. Met je document. We zullen je op geen enkele manier meer tegenhouden.’

Weer hield Vitellius de speer stil. Dat moest ook wel want nog één teken en hij had het volledige signaal gegeven. Nu moest hij alles afblazen met een nieuw signaal. Maar voordat hij dat deed zei hij:

‘Akkoord. Ik zal het noodsignaal afblazen. Maar onder één voorwaarde.

‘Wat wil je dan?’

‘Eén, dat mijn document met een pijl hierheen wordt geschoten, zodat ik beneden niet voor verrassingen kom te staan’.

‘Ja, prima. Wat nog meer?’

‘Twee, dat één van jullie het eerste uur met me meeloopt richting Jericho.’

Direct werd er druk gefluisterd tussen de soldaten. Toen zei één van hen:

‘Ik ken de weg vrij goed. Ik loop wel een eind met je mee.’

- 15 juni 2022 -


(218)

Saraf zat gevangen in een donkere kamer. Door de duisternis was alles onzichtbaar maar de ademstoten van de man bij de deur, getuigden van de tamelijk hopeloze situatie. Saraf vroeg zich af of hij de kamer ooit levend zou verlaten. Maar net wilde hij op zijn hurken in elkaar zakken of hem schoot de situatie van die middag weer te binnen. Hij had toen zijn priesterkleed over een geit gegooid en het beest de wijngaard ingestuurd, zodat de soldaten erdoor werden afgeleid en hij kon ontsnappen. Die truc kon hij met deze soldaat opnieuw uithalen, al helemaal omdat het aardedonker was.

Langzaam en onhoorbaar ontdeed Saraf zich van zijn beide sandalen. Hij schatte de afstand naar de muur aan de andere kant van de donkere kamer. Daarna wierp hij zijn sandalen behoedzaam naar de overkant. Met een plof hoorde hij ze op de stenen vloer belanden. Saraf spitste zijn oren om de reactie van de soldaat bij de deur op te vangen. Hij werd niet teleurgesteld. Zwaar ademend hoorde hij de soldaat richting zijn schoenen aan de andere kant van de kamer lopen. De deur van de kamer was onbewaakt. Meteen richtte Saraf zich op en op zijn blote voeten sloop hij zijn vrijheid tegemoet. In het donker tastte hij voorzichtig naar de knop van de deur. Achter zich hoorde hij een gesmoorde kreet. De soldaat wist al dat hij opnieuw misleid was. Op hetzelfde moment vond Saraf de knop. Hij rukte de deur open en vloog de gang op. Achter zich hoorde hij de klepperende voetstappen van de soldaat en een van woede overslaande bulderstem:

‘Blijf staan, jij!’

De angst gaf Saraf echter vleugels en hij maakte met blote voeten een grotere vaart dan hij voor mogelijk hield. Vanuit zijn ooghoeken zag hij de muurfakkels links en rechts van hem voorbijschieten. Achter zich hoorde hij het dreunende gedraaf van de soldaat. Met grote snelheid zag Saraf de bovenkant van de wenteltrap op zich afkomen. Het was zijn ontsnapping naar het reusachtige haardgebouw met slapende priesters. Hij moest afremmen en de kracht waarmee hij zijn voeten tegen het steen van de vloer liet neerkomen, was behoorlijk pijnlijk. De soldaat zat hem zeer dicht op de hielen toen hij bij de trap aan kwam. Het afdalen van de trap vroeg om een wijziging van spiercoördinatie en het duurde even voordat Saraf het ritme van de opeenvolgende treden te pakken had.

Toen voelde hij een zeer pijnlijke ruk aan zijn haar. De soldaat was voorover gedoken naar het trapgat en had hem op het allerlaatste moment bij zijn haren gegrepen. Saraf probeerde zijn hoofd los te rukken. Maar de soldaat hield zijn haren stevig tussen zijn sterke handen. Met de grootst mogelijke inspanning van zijn nek- en schouderspieren wist Saraf onder de vloer van de verdieping door de kijken en een overzicht te krijgen van het haardgebouw. Tot zijn teleurstelling zag hij dat er vrijwel geen enkele priester was. Terwijl hij het idee had dat zijn hoofdhuid eraf werd getrokken, draaide hij zijn hoofd richting de slaapvertrekken, waar tientallen priesters lagen te slapen en hij zette het op een schreeuwen:

‘Help! Help! Hier is een Romeinse soldaat. Hij wil me vermoorden! Help!’

Terwijl hij begon te schreeuwen, trok de soldaat nog harder aan zijn haren. Langzaam voelde hij dat hij aan zijn haren omhoog werd getild. Saraf sloeg een laatste wanhopige blik op de slaapvertrekken en zag tot zijn ontsteltenis vrijwel geen beweging. Een enkele priester leek zich om te draaien en verder te slapen. Er zat niets anders op dan nogmaals iets te roepen. Het werd de laatste wanhoopskreet die hij kon bedenken en zo hard als hij kon schreeuwde hij:

‘Ikabod!’

Het effect van die kreet was voor Saraf onzichtbaar omdat de soldaat hem bijna naar de bovenste traptree had gehesen en hij de priesterslaapplaatsen niet meer kon zien. Maar de kreet had een immense uitwerking. Het was de kreet die geslaakt werd toen de Filistijnen in het strijdgewoel de ark van het verbond op de Israëlieten hadden buitgemaakt: ‘Ikabod, de eer is weg’. Die kreet stond zeer diep gekerfd in het collectieve bewustzijn van het volk en telkens als die werd geslaakt, riep de krachtterm diepe emoties op. Zo ook nu. Zonder dat hij iets kon zien, hoorde Saraf het gedreun van tientallen blote priestervoeten op de wenteltrappen bij de slaapplaatsen. Kort daarna verschenen er rennende priesters onderaan de trap in zijn gezichtsveld. Tegelijk voelde Saraf dat de grip op zijn haar verslapte. De soldaat zag dat er een overmacht onderweg was, waar hij niet tegenop kon en besloot weer op de vlucht te slaan. Saraf wist dat dit hem voor nieuwe problemen zou stellen en dacht weer aan de afranseling van de jongen, waar hij kort daarvoor getuige van was geweest. De rondrennende priesters onder hem hadden nog niet door waar het ‘gevaar voor de heiligheid van ‘s HEEREN huis’ precies dreigde en liepen allemaal richting de voorhof. Met een schreeuw trok Saraf hun aandacht:

‘Hierheen! Er loopt hier een onbesneden Romein door de tempel!’

Saraf zag direct enkele priesters omhoog kijken. Een moment later klom vrijwel de volledige priestercolonne, die in de tempel overnachtte, de wenteltrap op. Saraf wachtte niet tot ze boven waren maar keek vliegensvlug om zich heen om te zien waar de soldaat was gebleven. Die soldaat was nu zijn alibi om zijn post te verlaten en alle priesters te alarmeren. Als die soldaat verdween, hing hem een pak slaag van veertig min één stokslagen boven het hoofd.

- 17 juni 2022 –


(219)

Mattanja keek afwachtend naar Malchus, nadat Annas hen had gevraagd het touw los te rukken dat vanaf een boom aan de andere kant over de muur van de paleistuin hing. Maar Malchus reageerde niet. Het leek alsof Malchus het geestelijk pak slaag van die avond nog niet te boven was. Daarom pakte Mattanja het touw en gaf het uiteinde aan Malchus. Zelf pakte hij het iets dichter bij de muur stevig vast en begon als een bezetene te trekken. Ondanks het zware ademen en de binnensmonds geuite krachttermen kreeg hij er geen beweging in. Aangespoord door de pogingen van de jonge priester ging Malchus ook maar aan het touw hangen. Onder toeziend oog van de oude priester, Maria, het priestermeisje uit de stad, en Dina, de portierster hing het tweetal ver achterover aan het touw dat ergens in de grote cipres leek vast te zitten. Maar hoe ze ook kreunden en steunden, er zat geen beweging in. Dat bracht bij Annas een schampere opmerking naar boven:

‘Ik denk dat jullie de hulp van deze beide dames goed kunnen gebruiken.’

Even stonden Mattanja en Malchus uit te hijgen. Toen knikten ze naar de twee vrouwen, die direct plaatsnamen aan het touw om mee te helpen trekken.

Met zijn vieren hingen ze aan het touw. Het duurde even maar toen schoot plotseling het touw los en lagen ze allemaal op de grond.

Tegelijk met het losschieten van het touw, kwam er een spierwitte duif tevoorschijn uit het gebladerte van de cipres. Hij vloog over de muur en maakte een duikvlucht, vlak over het hoofd van Annas, die zeer heftig schrok en als vijfde op de grond viel. Meteen sprong Mattanja op om de belangrijke voorzitter van het Sanhedrin overeind te helpen. Met enige moeite kwam Annas omhoog. Hij zag lijkbleek en vroeg:

‘Waar…. waar is dat beest gebleven?’

De anderen waren intussen ook opgestaan en iedereen keek zoekend in het rond. Maar van de duif was geen spoor meer te bekennen. Mattanja antwoordde:

‘Die beesten zijn erg snel. Hij heeft vast een andere boom gevonden om de nacht door te brengen.’

Annas zag lijkbleek en bleef met wijd opengesperde ogen nog enige tijd angstig rondkijken, terwijl hij zei:

‘Maar...dat was toch dezelfde griezel als van vanmiddag, Mattanja? En vananvond zagen we hem ook al op een tak boven de stenen trap naar het poortgebouw. Het lijkt wel of die hatelijke vogel het op mij heeft gemunt.’

Mattanja keek even naar de anderen om te peilen hoe hij zou antwoorden. Maar ieders blik was nog zoekend omhoog gericht om te zien of ze de duif ergens konden ontdekken. Toen zei hij:

‘Misschien is het dezelfde duif. Maar misschien ook niet en halen we ons alleen iets in ons hoofd wat er niet is. We kunnen beter eens kijken wat er aan dat touw vast zit.’

Met die woorden trok hij met een aantal slagen het andere eind van het touw over de muur. Er kletterde iets van metaal tegen de muur dat met een plof op de grond viel. Allemaal herkenden ze het voorwerp als een pijl. Annas was de eerste die reageerde:

‘Als ik het niet dacht. Die is natuurlijk van de voortvluchtige vijfde soldaat. Die is dus boogschutter. Maar die komt niet ver. Het voltallige Legio X-Fretensis maakt jacht op hem. Ik denk dat hij morgen weer terug is.’

Na nog een keer zoekend naar de duif rondgekeken te hebben, besloot Annas:

‘Het wordt de hoogste tijd voor een wandeling naar de zitting van vanavond. Dina, laat jij ons even uit, dan kun je zometeen dat touw met die pijl opbergen.’

Achter elkaar liepen ze terug naar de poort, waar Dina de deur weer opende en het viertal in het nachtelijk duister liet verdwijnen. Na een korte wandeling naderden ze het punt, waar hun wegen zouden splitsten. Annas en Mattanja moesten linksaf langs het theater richting de tempel. Malchus zou met Maria rechtdoor lopen om haar te begeleiden naar de benedenstad, waar ze woonde. Bij de splitsing gekomen, zei Annas:

‘Malchus, is zie je zometeen bij de zitting. Echter, je weet wat ik gezegd heb. Mondje dicht, behalve over zaken die in ons belang zijn.’

Malchus knikte gedwee en antwoordde:

‘Ja, Annas. Ik zal zo meteen goed op mijn woorden passen.’

‘Mooi. Daar houd ik je aan.’

Net toen Annas zich wilde omdraaien, zei Malchus:

‘Nu we hier staan, denk ik ineens aan een uur of twee terug, laat in de middag. Toen stond ik hier ook en namen we afscheid van de priesterjongen.’

Annas keerde zich met een ruk om en keek Malchus stomverbaasd aan. Toen zei hij:

‘Wat vertel je me daar? Hoezo ‘jullie namen afscheid van de priesterjongen’? Waar ging die priesterjongen dan heen?’

‘Nou, ik zou zijn jongere zusje thuisbrengen want hij moest vannacht voor het eerst op wacht staan in de tempel.’

‘Wat? En dat vertel je me nu pas? We hadden dat joch dan toch al lang en breed te spreken kunnen krijgen? Jij nietswaardige knecht! Sinds je ontmoeting met die Rabbi weet jij totaal niet meer waar je loyaliteit en je prioriteiten liggen!’

- 20 juni 2022 –

paasroman

De Heer is werkelijk opgestaan

Hoofdstuk 73