hoofdstuk 57

(172)

Terwijl hij het vertrek binnenliep, lette Annas goed op de gezichten van de twee deserteurs. Ze zaten tegenover elkaar en hoewel hij een zekere schrikreactie in hun ogen bespeurde, zagen ze er minder hopeloos uit dan hij had verwacht. De knie van de kreupele soldaat was zowaar verbonden. Beide soldaten gingen weer staan. Een moment later stonden alle vier weer in dezelfde opstelling, Annas en Publius tegenover de twee soldaten. De grote soldaat stond met de handen in zijn nek en de andere had de armen over elkaar geslagen. Annas viel direct met de deur in huis toen hij zei:

‘Na een kort overleg met de decanus hier, is besloten dat we jullie nog enige tijd in mijn paleis houden, in afwachting van een overleg dat ik vanavond heb belegd met het Sanhedrin.’

Annas wachtte even om de uitwerking van zijn woorden te kunnen opmerken. Maar geen van beide mannen vertrok een spier. Daarop ging hij verder:

‘Wij gaan ervan uit dat jullie deze keer dankbaar van mijn gastvrijheid gebruik zullen maken. Het moment dat jullie het terrein van mijn paleis verlaten, wacht jullie hetzelfde lot als de deserteurs die naar Jericho zijn gevlucht.’

Dit keer hoefde Annas niet te wachten op een reactie want direct gingen de armen van de grote soldaat naar beneden en hij vroeg:

‘Het lot van de deserteurs naar Jericho? Wat? Zijn die al opgepakt dan?’

‘Nog niet. Maar ik denk dat je decanus daar meer over kan vertellen.’

Annas zag de vragende ogen van Vitellius richting Publius gaan en die antwoordde:

‘Ja, dat klopt. Ze zijn gesignaleerd op de weg naar Jericho en we sturen daar vanavond nog drie of vier contubernia heen om ze te achterhalen. Ze zullen hun terechte straf niet ontlopen. En dat zou met jullie ook het geval moeten zijn.’

Meteen vroeg Vitellius:

‘En is al duidelijk waaruit die terechte straf zal bestaan?’

Annas merkte aan Publius dat hij even wachtte en daarmee de spanning opvoerde.

‘In een geval van dit fatale plichtsverzuim, dat zelfs de potentie heeft het politieke evenwicht in de regio te verstoren, kan dat uiteraard niet anders dan de doodstraf zijn. Op basis van mijn ervaring in Legio X Fretensis kan ik melden dat het vonnis zal worden voltrokken middels bastinado.’

Annas zag aan het gezicht van Vitellius dat hij hevig schrok. Met wijd open ogen keek hij naar zijn maat die met dezelfde gezichtsuitdrukking terug keek. Het was duidelijk dat de soldaten zwaar aangeslagen waren door dit bericht over hun kameraden. Uit de mond van Publius had Annas kort daarvoor vernomen dat 'bastinado' eruit bestond doodgeknuppeld te worden door een volledig cohort van een paar honderd soldaten. Even was het stil in het vertrek. De gewonde soldaat was de eerste die zijn mond weer open deed. Hij vroeg:

‘En wat is de kans dat ons hetzelfde lot te wachten staat?’

Annas zag angst op het gezicht van de soldaat. Hij merkte dat Publius opnieuw even wachtte met het antwoord. Die speelde het politieke spel aardig mee.

‘Dat zal sterk afhangen van de besluitvorming door het Sanhedrin over deze kwestie.’

Claudius vroeg, met zijn ogen nog steeds strak op Publius gericht:

‘En kunnen wij daar op de één of andere manier nog invloed op uitoefenen?’

Tot zijn tevredenheid zag Annas de blik van Publius zijn kant op gaan en hij hoorde hem zeggen:

‘Daar ga ik niet over. Daarvoor moet je bij de baas van het Sanhedrin zijn en die staat hier tegenover je.’

Annas wachtte geduldig tot de soldaat hem smekend aankeek en zei toen met een zuinig gezicht:

‘Feitelijk hebben jullie daar geen enkele invloed op. Naar ik aanneem zijn jullie bereid om volledige medewerking te verlenen aan alle plannen van het Sanhedrin om de schade van jullie plichtsverzuim ongedaan te maken.’

Annas zag de soldaat tegenover zich heftig knikken. De grote soldaat bij het raam verroerde zich echter niet. Daarom keek hij hem recht in het gezicht, terwijl hij vroeg:

‘Ik neem aan dat jij daar ook zo in staat? Je hebt bij de poort al één en ander toegezegd.’

Vitelliius keek nog steeds recht voor zich uit en zweeg. Daarop draaide Annas zijn hoofd richting Publius om de soldaat indirect tot een reactie te dwingen. Publius reageerde met de hem inmiddels bekende heftigheid:

‘Soldaat Vitellius. Ik weet niet of de uitzichtloosheid van je positie voldoende tot je doordringt! Je bent een deserteur! Een deserteur, man! Erger kan het niet worden! Zeg eens wat tegen de man die jouw lot in een zijden draad aan zijn vingers heeft!’

Voldaan vanwege deze bijval van de Romeinse superieur keek Annas weer naar Vitellius. Maar er kwam nog steeds geen woord van die op elkaar geknepen lippen. Annas moes concluderen dat de grote soldaat bij het raam behoorlijke lef had. Hij herinnerde zich dat hem dat die dag al meerdere keren was opgevallen. Annas besloot dat het belangrijk was dat deze soldaat zich volledig beschikbaar zou stellen in het plan. De stilte in het vertrek was te snijden. Op het moment dat Publius bijna zou ontploffen in een nieuwe tirade, liet Vitellius eindelijk iets horen:

‘Op de één of andere manier zijn wij, soldaten van de wacht bij het graf, belangrijk voor de vervolgstappen van het Sanhedrin. Maar er is wat dat betreft geen verschil tussen ons vijven of hoeveel er hier nog zijn en de soldaten die besloten naar Jericho te gaan. Tenminste, dat neem ik aan.’

Annas had moeite om zijn opgewektheid over deze opmerking te verbergen en keek snel in het gezicht van Publius, die meteen terug keek. Hij zag met zijn geoefende blik in het gezicht van de decanus dezelfde juichstemming over een plan, dat aan het slagen was. De soldaat bij het raam had niets door en ging verder met zijn betoog:

‘Als het de bedoeling is, dat wij een bericht gaan tegenspreken waarvan het Sanhedrin niet wil dat het de ronde doet, dan heeft u aan zestien man meer dan aan vijf man.’

Annas bleef Publius enige tijd aankijken en voerde daarmee de spanning op. Hij zag aan Publius dat hij het liever aan hem overliet hier de beslissing over te laten vallen. Met een ruk draaide Annas zijn hoofd naar Vitellius en zei:

‘En wat heb jij ervoor over je kameraden een gewisse dood door 'bastinado' te besparen?’

Vitellius reageerde verrast en wist even niet hoe hij moest antwoorden. Maar daarna zei hij wat hem als eerste te binnen viel:

‘Ik zou vanavond nog op pad gaan om ze te zoeken en over te halen naar Jeruzalem terug te keren. Maar dat kan alleen als u ons verzekert dat ons dan geen doodstraf boven het hoofd hangt.’

- 22 december 2021 –


(173)

Lopend tussen de soldaten, in de richting van de tempel, wierp Saraf een blik op de muren van de buitenste voorhof. Hij zag dat de zon alleen de bovenste rijen stenen nog bescheen. Dat was een teken dat hij moest doorlopen om niet te laat te komen voor zijn dienst van die nacht.

De soldaten zwegen en liepen elk met hun eigen gedachten. Hun starende ogen waren op de grond gericht. Saraf merkte dat zijn woorden over de Rabbi van Nazareth indruk hadden gemaakt en vroeg:

‘En wat is eigenlijk jullie aandeel geweest in de bespotting van de Rabbi van Nazareth? Hebben jullie net zo hard meegedaan als de rest?’

Het was Flavius die als eerste weer iets zei. Maar het was geen antwoord op de vraag van Saraf:

‘Misschien was het daarom dat Hij zo’n ongelofelijk incasseringsvermogen had en dat de lictoren, na meer dan honderd slagen op bijna alle delen van zijn lichaam, nog steeds geen geluid uit Hem kregen.’

Weer bleef het korte tijd stil. Toen reageerde Remus.

‘Ik heb wel een flinke tik op die doornenkroon uitgedeeld. Ik zie nog steeds dat gordijn van haren en bloed voor me. Het was onvoorstelbaar dat Hij rechtop kon blijven zitten onder al die folteringen. Ik vergeet nooit de blik waarmee hij me vanonder de dorens aankeek. Het was geen blik van haat of verachting of angst. Meer één van mededogen en verbazing. Met de manier waarop Hij de smaad en het lijden droeg, kan Hij voor Mij inderdaad doorgaan als koning van de kosmos.’

Saraf keek in het gezicht van de derde soldaat, die al die tijd stil was geweest en hij vroeg:

‘En jij dan, wat vind jij nu van de manier waarop jullie Messiah Ben David, hebben behandeld?’

De soldaat keer Saraf onderzoekend aan en stelde een wedervraag:

‘Als Hij Messiah Ben David is, Saraf, waarom deed Hij dan niks? En waarom liet Hij alle martelingen over Zich heen komen? Waarom streed Hij niet? Waarom streden zijn volgelingen niet? De echte Koning van de Joden zou het toch nooit zover hebben laten komen?’

Saraf keek de soldaat zwijgend aan. Hij wist niet wat hij terug moest zeggen. Hier had hij geen antwoord op. Zelf had hij het ook niet kunnen begrijpen, dat het zo met de Rabbi van Nazareth was afgelopen. Eén van de andere soldaten nam het voor Saraf op en zei:

‘Hé Manius, sla de hoop van die jongen nou niet met je lastige vragen de bodem in!’

Direct reageerde Saraf:

‘Mijn hoop wordt door zijn vragen echt niet onderuitgehaald hoor. Ik zei toch dat zelfs de aanblik van zijn kruis die hoop vanmorgen niet kon wegnemen. Het zijn terechte vragen. Alleen weet ik ook het antwoord niet. Maar wat is wel weet is dat Hij is opgestaan en leeft. Ik denk dat Hij een veel hoger doel voor ogen had dan alleen Koning van de Joden te worden. En dat doel kon denk ik alleen worden bereikt als Hij stierf en weer opstond uit het graf.’

Intussen waren ze aangekomen bij het viaduct over het kaasmakersdal. Ze klommen langs een trap omhoog, staken het dal over en liepen door de Kiponos poort. Op de enorme voorhof sloeg Saraf direct linksaf. Hij liep met de soldaten langs de schouderhoge ballustrade, die het profane deel scheidden van het gewijde deel van het tempelterrein. Ze kwamen bij een poortje in de ballustrade, met het bord: ‘Geen enkele vreemdeling mag binnen deze balustrade komen. Wie gesnapt wordt heeft de daaropvolgende dood aan zichzelf te wijten.’

Saraf draaide zich om naar de drie soldaten en zei:

‘Hier moeten we afscheid nemen. Jullie mogen hier niet naar binnen. Ik dank jullie voor jullie escorte.’

De soldaten lachten en Remus zei:

‘We weten wel wie hier de dienst uitmaken. Saraf en zijn consorten.’

Manius zei met opgetrokken wenkbrauwen:

‘Nou daar moeten we het dan maar mee doen. Dank voor jullie escorte.’

Flavius vroeg:

‘Zien we je nog een keer terug in het pretorium?’

Saraf knikte en zei:

‘Als het aan mij ligt wel! Ik heb van de stadhouder nog een opdracht gekregen om iets voor hem uit te zoeken. Als ik verslag uitbreng, zoek ik jullie wel weer even op.’

Remus reageerde verbaasd en zei:

‘Toe maar. Een priesterjongen die op inspectie wordt gestuurd door de prefect En wat moet jij onderzoeken? Zeker iets met het graf van de Rabbi van Nazareth?’!

Saraf knikte bevestigend en zei:

‘Hmmm. Het zijn de grafdoeken waar jullie vanmiddag naar hebben lopen zoeken. De stadhouder heeft een vermoeden waar die zouden kunnen zijn en ik ga kijken of dat klopt.’

Remus antwoordde:

‘Dat is een mooie opdracht. Ik ben benieuwd naar de uitslag van je onderzoek.’

Flavius zei:

‘Avé, Saraf. Wij groeten je.’

Alle drie staken ze hun hand omhoog. Saraf groette terug en draaide zich om. Hij schrok. Bovenaan de trap naar de dichtstbijzijnde poort van de binnenste voorhof stond zijn oom. Hij stond hem aan te kijken met de handen in zijn zijde en een zeer norse blik in zijn ogen.

- 25 december 2021 –


(174)

Vitellius keek met een zo onverschillig mogelijke blik in het gezicht van de priester. Hij had zojuist een zeer riskant voorstel gedaan om zijn maten in Jericho te gaan opzoeken en over te halen mee te spelen in het verhaal van het Sanhedrin. Er was niet veel wantrouwen van de kant van de priester voor nodig om hem ervan te verdenken er alsnog op eigen houtje vandoor te gaan. Aan wat er dan zou gebeuren, durfde Vitellius nauwelijks te denken. De oude priester reageerde niet direct maar keek even omhoog, naar de zoldering van hun kamer, alsof hij daar kon aflezen wat zijn volgende zet zou zijn in dit kat-en-muisspel. Met een plotselinge beweging draaide de priester zijn hoofd weer naar Vitellius en zei:

‘Ik zou het om willen draaien. Jullie ontlopen je verdiende doodstraf als jij je maten van de wacht voor morgenavond hebt opgespoord en als jullie meewerken aan een plan dat deze avond door het Sanhedrin zal worden opgesteld.’

Vitellius dacht even na en antwoordde:

‘En als het me niet lukt om ze te vinden? Wat dan?’

Ineens keek de priester weer naar Publius, die direct een antwoord klaar had en bulderde:

‘Dan zorgt Legio X Fretensis er wel voor dat ze worden opgespoord en dan verschijnen jullie alle zestien voor het legertribunaal.’

Even werd het licht in het hoofd van Vitellius. Hij vroeg zich af of hij zichzelf zojuist had klemgezet met zijn voorstel hun maten te gaan opzoeken. Maar hij kon zijn voorstel niet ongedaan maken. Hij keek weer in de bikkelharde ogen van de oude priester en wist dat de weg terug hermetisch was afgesloten. Hij keek naar de decanus maar die stond fier rechtop, en met opgetrokken wenkbrauwen, alsof hij nog een bevestiging verlangde. Vitellius zuchtte diep en keek via de vloer naar zijn maat, die met een trillend been voor zijn stoel stond en bijna bezweek. Zijn maat keek hem met smekende ogen aan en Vitellius wist op dat moment dat er niets anders opzat dan dat hij die avond nog richting Jericho zou vertrekken, op zoek naar de anderen. Het was een missie waar hij erg tegenop zag want hij wist wat er zou gebeuren als hij niet zou slagen. Langzaam knikte Vitellius met zijn hoofd en hij hoorde zichzelf zeggen:

‘In dat geval reis ik vanavond nog af naar Jericho om ze te zoeken.’

Hij hoorde het geluid van schuivende stoelpoten. Vanuit zijn ooghoeken zag hij dat Claudius op zijn stoel zakte en hij meende een blik van dankbaarheid op zich gevestigd te zien. De oude priester reageerde direct en zei:

‘Zo mag ik het horen. Dan zullen we jullie eerst een voedzame maaltijd voor zetten en enkele documenten in orde maken.’

Meteen reageerde Vitellius verrast:

‘Documenten in orde maken? Wat voor documenten?’

Vitellius keek in de ogen van de oude priester en hij zag daar een triomfantelijke twinkeling. Hij hoorde de priester zeggen:

‘Goede vraag. Allereerst een document van Legio X Fretensis. Dat is voor jou een passe-partout. Dan kun je ongehinderd doorlopen tot aan Jericho. Let wel! De vrije doorgang geldt tot aan de buitengrens van Jericho. Dat zal de decanus opstellen.’

Even wisselden de priester en de decanus een blik van onderlinge verstandhouding, waarbij de decanus een korte knik maakte richting de priester. Heel even zag Vitellius hoe de verhoudingen lagen. Hij wist op dat moment dat hij die ochtend de juiste beslissing had genomen om naar de priesters te gaan en dat zijn actie de redding kon betekenen van zestien legionairs. De priester ging verder met zijn verhaal en zei:

‘Dan zal ik een document in orde maken waarmee je kunt laten zien dat volledige medewerking met de plannen van het Sanhedrin jullie ontheft van plichtsverzuim bij het graf. Dat maakt het voor jou gemakkelijker je maten te overtuigen mee terug te gaan naar Jeruzalem.’

Met enige verbazing keek Vitellius de priester aan. Hij kreeg sterk de indruk dat hier van tevoren over was nagedacht en dat hij met dit gesprek in een soort val was gelokt. Een vervelend gevoel viel als een besmeurde mantel over hem heen en tegelijk knaagde de vraag aan zijn ziel hoever de plannen van het Sanhedrin wel konden gaan. Ineens voelde hij zich erg onzeker over zijn opdracht en over de kar vol smerigheid waar hij voor was gespannen. Maar hij voelde dat het onmogelijk was geworden om nog voorwaarden te gaan stellen aan de plannen van het Sanhedrin, waar zij bij zouden worden ingeschakeld. Vitellius keek weer naar Claudius, die hem nog steeds met een zekere bewondering aankeek en plotseling zag hij weer de ogen op de grafdoek voor zich, de ogen die straalden van rust en triomf. De oude priester trok intussen de conclusie uit het gesprek en zei:

‘Dan hebben we denk ik alles wel besproken. Na de passe-partout uitgeschreven te hebben zal de decanus terugkeren naar het pretorium en ik zal jullie een flinke maaltijd laten bezorgen waar je in ieder geval een hele nacht op vooruit kan. Je hebt een fikse wandeling voor de boeg en een pittig gesprek met de weggelopen kornuiten.’

- 26 december 2021 -

paasroman

De Heer is werkelijk opgestaan

Hoofdstuk 58