hoofdstuk 71

(214)

In een oogwenk overzag Vitellius de situatie. Tegenover hem stond nog steeds de soldaat met het vrijgeleidedocument achter zijn rug. Met zijn hand hield Vitellius de arm van de andere soldaat klemvast. Op de grond lagen zijn speer en de fakkel, die hij de soldaat met zijn zwaard uit handen had geslagen. Twee andere soldaten hadden de wachttoren verlaten en renden naar hem toe. Vitellius wist dat hij tegenover een overmacht stond. Hij besefte tevens dat hij elke vorm van bloedvergieten moest voorkomen.

Bliksemsnel verplaatste hij zijn hand naar de borst van de man en gaf hem een harde duw, zodat hij achterwaarts tuimelde. De armen van de man raakten de twee soldaten die net kwamen aanrennen. Vitellius stak zijn zwaard weer bij zich, pakte de speer en de fakkel en rende naar de wachttoren, die geheel onbewaakt was. Voordat de soldaten door hadden wat hij van plan was, rende hij de toren binnen en sloeg de deur achter zich dicht. Van de andere kant hoorde hij een luidkeels gescheld. De soldaten waren woest en maakten elkaar verwijten. Vitellius wist dat hij de juiste actie had ondernomen. Hij sloot de deur hermetisch door een balk in de steunen aan weerszijden van de deur te plaatsen. Hij pakte zijn speer en toorts en beklom een smalle stenen trap die naar boven leidde.

Vitellius vloog langs de treden omhoog. Hij sloeg telkens een trede over om nog meer vaart te maken. Buiten adem bereikte hij de top van de trap. Daar zag hij enkele deuren open staan van vertrekken die dienst deden als slaapruimte of als gevangenis. Ze konden van buitenaf worden afgesloten met een balk. Door de deuropening zag Vitellius dat er enkele soldaten in twee van de kamers lagen. Het waren vier soldaten van de aflossing. Ze waren bezig te ontwaken en overeind te komen vanwege het luide geschreeuw van de soldaten buiten de toren. Vitellius wachtte niet totdat ze allemaal overeind stonden maar klapte één van de deuren dicht en schoof direct de dikke balk ervoor. Eén van de soldaten in de andere ruimte probeerde op zijn knieën zo snel hij kon naar buiten de kruipen maar Vitellius trapte hem terug met de hak van zijn sandaal en sloot ook de tweede deur af.

Hij pakte zijn speer en de fakkel en kwam door een geopende deur op de omloop rond de toren, die aan alle kanten was voorzien van een houten ballustrade. Vitellius liep de omloop helemaal rond en kwam weer uit bij de deuropening. Hij ging die weer binnen en onderzocht het inwendige van de toren om te zien of er mogelijk nog meer soldaten aanwezig waren. Er was niemand meer te bekennen. Dat klopte want de wachttorens werden bewaakt door contubernia van acht soldaten. Vier waren er buitengesloten en vier had hij binnen opgesloten.

Er was intussen een aanzienlijk gebeuk en geschreeuw hoorbaar. Vanachter twee deuren boven werden de meest verschrikkelijke dreigementen geuit en van beneden klonken krachttermen die niet veel beters voorspelden. Er verscheen een brede grijns op het gezicht van Vitellius. Hij had in zijn eentje een complete wachttoren overmeesterd en de soldaten wisten niet hoe ze het hadden. Hij liep weer door de deur naar de omloop en zocht even naar het punt dat zich vrijwel recht boven de deur, beneden in de toren, bevond. Hij keek neer op de vier soldaten die met zwaarden en speren op de deur stonden te rammen, zonder enig resultaat. Ze hadden niet door dat hij hen stond de observeren en dat liet hij even zo. Met leedvermaak sloeg hij hun vergeefse pogingen gade om in hun eigen toren in te breken.

Na enkele momenten had hij er genoeg van en besloot hij actie te ondernemen. Hij had nog een lange tocht te gaan en dit was al het tweede oponthoud van die avond. Op deze manier kwam hij niet in Jericho en kreeg hij de maten van zijn wacht nooit te pakken. Hij keek in de verte richting de stad. Daar zag hij het enorme tempelcomplex en de torens van de burcht Antonia. Hij wist dat de torens door middel van lichtsignalen met elkaar communiceerden en hij kende enkele van de signalen. De belangrijkste was het noodsignaal. Als dat werd gegeven, moesten andere posten direct te hulp komen. Hij keek naar zijn fakkel en overwoog dat die goed genoeg brandde voor het geven van een signaal. Hij haalde een touw uit zijn loculus en bevestigde behendig de fakkel aan de bovenkant van zijn speer. Daarna hief hij zijn speer omhoog en bewoog die een aantal malen heen en weer om de aandacht te trekken van soldaten in het fort. Het duurde even voor hij succes had maar toen zag hij dat in de verte dezelfde slingerbeweging met een fakkel werd gemaakt. Ze hadden hem gezien. Het was tijd voor een onderhandeling met de vier daar beneden. Vitellius keek omlaag en zag dat ze nog steeds pogingen ondernamen de deur te forceren. Hij zette een stem op en riep:

‘Hé, jullie daar beneden!’

Vitellius zag dat de soldaten direct ophielden met hun gebeuk. Vier paar ogen keek naar hem omhoog. Eén van hen begon te schreeuwen:

‘Maak direct die toren open of anders…’

Vitellius lachte en zei:

‘Ik maak de toren alleen open op mijn voorwaarden.

Even was het stil. Toen riep er één:

‘En dat is?’

‘Dat ik direct mijn vrijgeleidedocument terug krijg.’

Direct kwam er van beneden weer een verhitte reactie:

‘Geen denken aan. We slepen jou vanavond nog voor de krijgsraad.’

Opnieuw begon één van vieren op de deur in de slaan.

- 8 juni 2022 –


(215)

Saraf voelde zijn hart in zijn keel kloppen terwijl hij bovenaan de trap onder de vloer van de eerste verdieping doorkeek. Hij zocht met zijn ogen waar het aanhoudende luide gejammer vandaan kwam. Hij had een prachtig overzicht over het enorme haardgebouw met boven hem de enorme koepel en onder hem de vuurkorven, de wachtruimte met de vuurpotten en de enorme wand met slaapplaatsen voor priesters. Hij telde vier verdiepingen van balustrades boven elkaar. Hij zag diverse priesters uit hun slapende houding half overeind komen om te zien waar het galmende kabaal in de enorme ruimte vandaan kwam. Zij konden waarschijnlijk niet zien wat Saraf vanuit zijn positie wel zag.

Saraf keek in de richting van de poort, waar het geschreeuw vandaan kwam. Bij de poort stond Jefta, de toezichthouder op de wacht, in een ietwat gebogen houding. Onder zijn oksel hield het hoofd van een jongen klemvast. Het was de jongen die daar de wacht moest houden, met wie Saraf eerder die avond even had staan praten. De jongen kermde het uit van de pijn. De situatie was in één oogopslag duidelijk. De jongen maakte op een gevoelige manier kennis met Jefta’s stok. Die telde hardop en liet bij elke tel zijn stok met al zijn kracht neerkomen op het achterwerk van de jongen. Zijn bulderstem schalde door het tempelcomplex:

‘Veertien!’

Om het tweetal heen stond een aantal priesters met de armen over elkaar toe te zien op de afranseling. Gedurende de kastijding kwamen er steeds meer priesters omheen staan. Saraf zag zelfs priesters langs wenteltrappen vanaf hun slaapvertrekken naar beneden snellen om nog een aantal slagen op het achterste van de ongelukkige jongen mee te maken. Omdat de jongen uit alle macht spartelde om los te komen, zaten er behoorlijke tussenpozen tussen de slagen. Dat maakte de marteling alleen maar langduriger en pijnlijker. Saraf lette weer op de telling en hoorde:

‘Negentien!’

Saraf had genoeg gezien en klom de paar treden, die hij was afgedaald, weer terug naar boven. Hij wist precies tot welk aantal de telling van slagen door zou gaan. Veertig stokslagen min één, dat was de straf. Veertig was eigenlijk het maximum maar ter voorkoming van de overschrijding daarvan vanwege een telfout, werd altijd één slag minder toegediend. Saraf concludeerde dat hij zojuist zijn eigen lot had gezien, wanneer Jefta erachter zou komen dat hij zijn post had verlaten. Met rasse schreden liep Saraf weer langs alle deuren richting zijn plek boven de kamer van de vlam. Achter zich hoorde hij het gekrijs van de jongen met daartussendoor de bulderstem van Jefta langzaam wegebben. Door de commotie vergat hij te tellen en op goed geluk probeerde hij een deur aan zijn rechterhand.

De deur bleek op slot te zitten. Hij probeerde de volgende. Die zat ook op slot. De daaropvolgende opende maar leidde hem weer in de donkere ruimte. Terwijl hij de donkere ruimte binnen kwam hoorde hij in de verte de stem van Jefta galmen:

'Vierentwintig!'

Maar Saraf was met zijn aandacht bij de kamer met de slapende boogschutter. Hij gaf zijn oren goed de kost en deze keer hoorde hij geen gesnurk. Hij liep naar binnen om te voelen of de soldaat er nog lag. Voorzichtig stak hij zijn arm uit en op de tast sloop hij richting de hoek achter de deur. Plotseling voelde hij dat zijn arm werd vastgepakt door een grote sterke hand. Saraf schrok. Er klonk een fluisterstem die hem in het Latijn aansprak. Het enige Latijnse woord dat Saraf kon thuisbrengen was ‘verrader’. Een tomeloze paniek maakte zich van Saraf meester. In een reflex deelde Saraf een fikse schop uit in de richting van de arm, die hem vasthield. Kennelijk trof hij doel want direct klonk er een luide kreet en voelde Saraf dat de grip op zijn arm verslapte. Hij kon zich losrukken. Hij strompelde enkele passen achteruit en zette het op een lopen richting de deur.

Vlak voor zijn neus kwakte de deur dicht. De man was hem te snel af. Hij was gevangen in een aardedonkere ruimte. Saraf besefte direct dat de duisternis in zijn voordeel was en hield zich zo stil mogelijk. De man wist mogelijk niet of hij was ontsnapt. Op zijn tenen sloop hij naar de verste uithoek van de kamer en maakte zich klein. Hij hoorde dat de man zijn boog en zijn pijlkoker pakte en voor de deur ging staan. Daarna hoorde hij de man hardop fluisteren in het Latijn. Saraf verstond er niets van en wist dat hij zich zo stil mogelijk moest houden. Hij hoorde de man afwisselend fluisteren en stil zijn, waarschijnlijk om te horen of hij reageerde. Maar Saraf reageerde niet. Hij maakte geen geluid en geen beweging. Hij ademde heel zachtjes en vrijwel onhoorbaar door zijn neus.

Saraf merkte aan het drukke gefluister van de man, dat hij ongeduldig begon te worden. Hij hoorde dat de man zich verplaatste. Het geluid kwam langzaam in zijn richting. Dat betekende dat Saraf onhoorbaar een andere plek moest opzoeken. Op handen en knieën bewoog Saraf zich langs de achterste muur van de kamer naar de andere kant. Hij vatte het plan op om langs die kant naar de deur te kruipen en dan te ontsnappen. Terwijl de man de kamer aftastte, bewoog Saraf zich op zijn knieën naar de deur. Hij was er bijna. Hij zag zichzelf de deur al openen en de gang oprennen. Maar ineens hoorde hij de dreunende voetstappen van de man weer richting de deur gaan. Voor Saraf de deur had bereikt hoorde hij de rug en schouders van de man tegen de deur aan bonken.

Het volgende moment kwamen de voetstappen van de man zijn kant op. Het was een val. De man had vermoed dat hij zou proberen langs de andere kant bij de deur te komen om te ontsnappen en nu kwam de man recht op hem af. Bliksemsnel maar uiterst behoedzaam sloop Saraf naar het midden van de kamer. Hij hoorde de handen van de man langs de muur gaan waar hij zojuist had gekropen. Opnieuw deed Saraf een uitval naar de deur. De man verliet de deur echter slechts voor een kort moment en Saraf moest opnieuw wegduiken om te voorkomen dat de man hem in zijn klauwen kreeg. Saraf kroop weer naar één van de uithoeken van de kamer. Vanaf de deur klonk het gehijg van de man. Saraf moest zijn best doen om onhoorbaar te blijven ademen, wat nog maar net lukte. Ineens dacht hij terug aan die middag in de wijngaard en meteen schoot hem een idee te binnen.

- 9 juni 2022 -


(216)

Op een rij liepen Annas, Maria, Mattanja en Malchus vanuit de zijkamer, waar ze het diner hadden genoten, naar de centrale hal van het hogepriesterlijk paleis. De hal baadde in het flakkerend licht van een dozijn of meer toortsen, die rondom aan de muren hingen. Via de brede deur naar de tuinen kwamen ze op het terras voor het paleis en van daaraf volgden ze het brede pad naar het poortgebouw, dat zich tegen de omringende muren bevond.

Dina de poortierster zag haar meester al van een afstand naderen en ging door haar hurken om de onderste grendels weg te schuiven. Toen Annas en zijn gevolg de poort betraden, schoof ze net de bovenste grendels open en opende ze de enorme deur. In de deuropening bleef Annas plotseling staan. Hij keek Dina aan en zei:

‘Dank je, Dina. Heel attent van je om de deur alvast voor ons te openen. Maar zeg eens, zijn er nog belangrijke personen in- of uitgegaan vanavond?’

Dina dacht even na en antwoordde:

‘De laatste die door deze deur naar buiten ging was die grote Romeinse soldaat, nadat hij eerst nog een tijdje buiten gehoorafstand van mij met Malchus had staan praten.’

Direct draaide Annas zich om en keek achter zich om de ogen van Malchus te vinden. Hij keek in twee angstogen, die bijna achter de rug van Mattanja schuilgingen en zei:

‘Jij vertelt me vanavond nog wat jullie tweeën allemaal besproken hebben, begrepen?’

Terwijl Malchus wegkeek en mompelde dat het niet veel bijzonders was zei Dina:

‘Het enige wat ik hoorde was zijn afscheidsgroet, Morituri te salutant.’

Annas keer Dina weer aan en klopt haar op de schouder:

‘Goed onthouden, Dina. En héél toepasselijk voor deze soldaat. Ik ben benieuwd hoe ver hij komt, in de nacht geheel eenzaam op de weg naar Jericho. Maar goed, hij stelde het zelf voor. En wie weet! Maar….verder geen bijzonderheden?’

Even was het stil. Toen wenkte Dina terwijl ze de trap langs de tuinmuur afdaalde en zei:

‘Willen jullie even meelopen?’

Met grote ogen van verbazing keek Annas naar Malchus, die niet begrijpend zijn schouders ophaalde. Op een rij liepen ze achter Dina aan langs de buitenmuur van de paleistuin. Na korte tijd lopen bleef Dina staan. Ze wees op een touw, dat over de muur hing en legde uit:

‘Ik denk dat het een uur geleden is dat Demas, één van de bedienden, mij bij de poort kwam melden dat dit touw hier hing. Ik ben direct gaan kijken en wist niet wat ik ermee moest. Aan de andere kant van de muur staat een kolossale cipres. Daar verdwijnt het touw in. Het zit muurvast. Ik kan niet zien waardoor het wordt vastgehouden. Het lijkt wel of het touw om de boom zit vastgebonden. Maar hoe het daar komt is een raadsel.’

Annas keek Malchus aan en vroeg:

‘Is er soms weer een soldaat ontsnapt? Hoeveel Romeinse soldaten hadden we vanmorgen bij de poort, Malchus?’

Annas keek Malchus ernstig aan en zag dat de herinnering hem daardoor niet gemakkelijk afging. Maar uiteindelijk kwam het antwoord:

‘Vijf. Vitellius kwam zich als eerste melden. Daarna heeft Jonathan de vier anderen vanaf de straat opgehaald. Ik had ze op het wijnrankenpad weer allemaal bij elkaar maar door de achtervolging van de jonge priester ben ik er weer een aantal kwijtgeraakt.’

‘Een aantal? Je bent ze allemaal kwijtgeraakt! Je moest de grootste moeite doen ze weer bij elkaar te krijgen. Als er vanuit het fort geen jacht op hen zou zijn gemaakt, waren ze voorgoed voortvluchtig geweest.’

Malchus keek zijn meester met een bedremmelde blik aan en wist niet wat hij moest antwoorden. Daarop redeneerde Annas verder:

‘Eens kijken. Die grote soldaat is naar Jericho. Dan moeten zich nog vier soldaten in het paleis bevinden. Er zat er één bij die grote soldaat en twee op een aparte kamer. Dat zijn er drie. Hebben jullie daarnaast nog een soldaat gezien?’

Malchus en Dina keken elkaar eens aan en langzaam schudde elk van hen het hoofd terwijl ze probeerden zich de gebeurtenissen van die dag voor de geest te halen. Annas keek naar zijn twee in gedachten verzonken ondergeschikten. Toen schoot hem iets te binnen en hij zei:

‘Wacht eens even. Volgens mij heb ik zelf nog één soldaat gezien. Toen ik vanmiddag met de decanus in gesprek was, zag ik die soldaat de trap opkomen. De decanus werd om de één of andere reden woest toen hij hem zag. De potige officier liep op hem af om hem een paar fikse klappen te geven. De soldaat vluchtte hals over kop de trap af en de tuin in. Daar moet hij zich de hele middag hebben opgehouden. Waarom is hij door niemand opgespoord?’

Malchus en Dina voelden die laatste vraag als een verwijt. Maar zij durfden er niets tegenin te brengen en haalden alleen hun schouders op. Daarop redeneerde Annas verder:

‘Er zou toch naar hem gezocht worden? Wie had ik dat ook alweer opgedragen? Waarschijnlijk is dat de soldaat die met dit touw ontsnapt is. Dina, wil jij in het paleis nagaan hoeveel soldaten zich daar bevinden, zodat we zekerheid hebben?’

Blij dat ze een opdracht kreeg in plaats van een reprimande knikte Dina en ze zei:

‘Zodra jullie door de poort naar buiten zijn, zal ik direct een onderzoek instellen.’

‘Mooi, dan zullen we nu eens even zien wat er aan dat touw vastzit. Malchus en Mattanja, kunnen jullie daar samen eens een flinke ruk aan geven?’

- 10 juni 2022 -

Paasroman

De Heer is werkelijk opgestaan

Hoofdstuk 72