Hoofdstuk 41

(124)

Mattias keek Malchus met een ongelovige blik scheef aan, alsof hij probeerde te peilen wie er de waarheid sprak. De openhartige Maria had alles op tafel gegooid wat Malchus verborgen wilde houden. Daarom had Malchus geprobeerd haar weg te zetten als fantast. Maar hij had daarbij buiten Matilda gerekend, die direct uitriep:

‘Nee hoor, het is allemaal waar wat Maria zegt. Ik ben ook getuige en op de verklaring van twee getuigen staat de zaak vast.’

De zuinige manier waarop Malchus vervolgens naar de kleinste in het gezelschap keek, ontlokte opnieuw een luide bulderlach aan Mattias.

‘Dat kind weet waar ze het over heeft. Die heeft tenminste iets opgestoken van de schriftlezing.’

En met die woorden keek hij uitdagend in de ogen van Malchus en hij schoot opnieuw in een uitgelaten lachstuip.

‘En we hebben de stille getuigen’, voegde Maria eraan toe. ‘De balsemgeur en de titula, die Vitellius naast zich neer heeft gelegd.’

‘Titula?’, vroeg Mattias verwonderd. En hij rekte zich uit om achter Vitellius langs de titula te kunnen zien liggen. Verrast riep hij uit:

‘Inderdaad. De romein heeft titula bij zich. Zou ik die mogen zien, Vitellius?’

‘Natuurlijk’, zei Vitellius, terwijl hij met de rug van zijn hand langs zijn mond ging om de overtollige geitenmelk van zijn bovenlip te vegen. En hij reikte naar de grond om de twee titula te pakken en gaf ze aan Matthias. Met grote ogen pakte Mattias de houten bordjes aan en meteen las hij een opschrift:

‘Kijk eens wat we hier hebben: Abner, zoon van Terach, uit Jericho, roofoverval’.

Hij keek zwijgend op naar Malchus en legde daarna het tweede bordje bovenop. Daarna las hij:

‘Jabez, zoon van Hiram, uit Jericho, roofoverval.’

Opnieuw keek hij in de ogen van Malchus. Deze keer was zijn blik staalhard en hij zei:

‘Deze bordjes heb ik zien hangen. Afgelopen sabbatsvoorbereiding. Aan kruisen die links en rechts stonden van het kruis van de Rabbi van Nazareth. Dus vertel me maar waar de geheime missie van deze Romein uit bestaat.’

Malchus liet een minachtend lachje horen en zei:

‘Een geheime missie kan ik natuurlijk niet prijsgeven. En zeker niet in een wijk met Essenen.’

Mattias keek met een afkeurende blik naar Malchus, terwijl hij bromde:

‘Essenen hebben de geheimen van hun volk tenminste niet in de uitverkoop gedaan, zoals de Sadduceeën, die er flink aan verdienen door onder één hoedje te spelen met Rome.’

‘Kijk uit wat je zegt, Esseen! Jullie hebben geen enkele macht.’

‘Onze hulp is van Adonai, die hemel en aarde gemaakt heeft. Hoeveel meer macht wil je hebben?’

‘Politieke macht, bedoel ik. De macht van Adonai onderhoudt de schepping.’

Mattias keek Malchus met een onverschillige blik aan en zei:

‘Hij zet koningen af en stelt koningen aan.’

‘O, en waarom erkennen jullie dan het huidige gezag dan niet?’

‘Onrechtmatig gezag hoeven wij niet te dulden. Gij zult de meerderheid in het kwade niet volgen.’

‘Wanneer leggen jullie je toch eens neer bij de macht die over jullie is gesteld.’

Terwijl Mattias theatraal zijn beide handen ten hemel hief, riep hij uit:

‘Eindelijk…. Eindelijk was er Iemand opgestaan, die een vuist maakte tegen alle misstanden in de tempeldienst en die de elite vertelde hoe God erover dacht. En wat doen jullie? Jullie laten Hem door Romeins gezag kruisigen tussen twee misdadigers. Schande! En waar is de titulus van Hem? Wat is daarmee gebeurd? Of hoort dat ook bij die zogenaamde geheime missie?’

Voordat Malchus kon reageren, kwam Vitellius met een schokkend antwoord.

- 9 oktober 2021 -


(125)

Omringd door twee contubernia soldaten, betrad Saraf het smalle pad dat van de graftuin naar de hoofdweg liep. Met luide stem vertelde hij zijn avontuur van het wijrankenpad. Het voorstel van Aulus, om hem mee te nemen naar het fort, was gestuit op bezwaren van Saraf in verband met zijn nachtelijke taak in de tempel. In plaats daarvan deed hij zijn verhaal meteen uit de doeken. Na wat inleidende uitleg, beschreef hij de situatie dat hij samen met Maria en Matilda in de verte Malchus en de vijf soldaten aan zagen komen lopen en dat ze daarna voor hen aan de kant gingen:

‘Toen we opzij gingen om de soldaten te laten passeren, zei die man ineens: ‘Grijp ze’. Even stond ik oog in oog met die grote soldaat….’

Op dat moment werd Saraf even onderbroken door Aulus, die met de decanus vlak achter hem liep:

‘Vitellius jongens. Hij bedoelt Vitellius. Noem hem maar gewoon Vitellius hoor. Ik weet het zeker.’

‘Prima. Even stond ik oog in oog met Vitellius. Onder zijn arm had hij twee houten plankjes…’

Opnieuw viel Aulus hem in de rede:

‘Dat waren twee titula. Wij zagen immers dat ze al van de kruisen waren afgehaald.’

Saraf schrok van de barse stem van Publius die plotseling brulde:

‘Als jij nou je mond eens houdt, dan kan die jongen zijn verhaal vertellen!’

Even liep iedereen stil tussen de boomgaarden. Saraf vertelde weer verder:

‘Nou, goed. Om mij te kunnen grijpen, liet Vitellius de plankjes vallen. Dat was voor mij het signaal om snel de wijngaarden in te vluchten. Hij kwam direct achter me aan. Maar ik kroop direct tussen enkele rijen ranken door om me op die manier voor hem te verstoppen. Even later zag ik hem op een veilige afstand door de wijngaard teruglopen naar zijn kameraden op het pad.’

‘Ha, typisch Vitellius, groot en iets te traag’, riep Quartus.

Toen klonk weer de brulstem van Publius:

‘Wat voor Aulus geldt, geldt ook voor jou. Mond dicht!’

Na een korte stilte ging Saraf verder met zijn verhaal:

‘Nadat ik op een muurtje van een hoger gelegen wijngaard was gekropen, klonk ineens de roep van Maria. Terwijl ik me voorover wierp zoefde er een pijl vlak over mijn hoofd.’

‘Wie zou dat geweest kunnen zijn?’, vroeg Quartus.

Direct werden allerlei namen door elkaar geschreeuwd. Saraf maakte eruit op dat er flink wat boogschutters in het legioen waren.

‘Zwijg allemaal!, bulderde Publius weer. ‘Alleen boogschutters die vanmorgen vroeg op wacht stonden, wil ik horen!’

Enige tijd werd er zwijgend doorgelopen. Toen riep één van de mannen:

‘Het zou Atticus geweest kunnen zijn.’

‘Welnee, die zou nooit op een jongen als hij hebben geschoten.’

‘Misschien Gajus’, riep een ander.

Meteen reageerden diverse soldaten met instemmend gebrom. Na een korte stilte sprak Saraf weer verder:

‘Toen ik mijn Torah-rol van het stenen muurtje pakte (want die was ik bijna vergeten), zag ik dat er nog maar één enkele soldaat bij de meisjes op het wijnrankenpad stond. Ik concludeerde dat de anderen allemaal achter mij aankwamen en lange tijd probeerde ik ze voor te blijven. Maar ik was langzamer omdat ik voortdurend gebukt moest lopen en op mijn knieën moest kruipen.’

Even zweeg Saraf. Hij ging terug in zijn herinnering om exact te vertellen wat er gebeurde. De soldaten waren razend benieuwd naar het vervolg en Aulus riep:

‘Ja, èn? Wat gebeurde er toen?’

Meteen reageerden een stuk of drie anderen:

‘Ja, hoe is het mogelijk dat ze hem met hun vieren niet te pakken konden krijgen!’

‘Stilte! Laat die jongen even nadenken’, schreeuwde Publius.

Enkele momenten was het weer stil. Toen vervolgde Saraf:

‘Ja, ik was ineens omringd door de soldaten en ik vond het vreemd dat ze leken te weten dat ik op weg was naar het graf van de Rabbi. Ik besloot toen precies de andere kant op te gaan, richting de stad. De drie torens van Herodes waren een prachtig oriëntatiepunt. Plotseling hoorde ik geluid vlak achter mij en ik dacht dat ze mij te pakken hadden. Maar het bleek een geit te zijn. Ik heb toen mijn priesterkleed over de geit gegooid en mijn tallit over zijn kop, zodat ze zouden denken dat ik dat was. Kort daarna hoorde ik een schreeuw omdat ze dachten dat ze me te pakken hadden en ik zag één van de soldaten die kant op rennen….’

Achter zich hoorde Saraf plotseling de bulderende lach van Quartus en daarna begon de hele groep mee te lachen. Dat vier van hun kompanen zich met een verklede geit in het ootje hadden laten nemen, was duidelijk kostelijke humor voor de Romeinen. De lach van de soldaten werkte zo aanstekelijk dat Saraf zelfs bij Publius en de andere decanus de tranen over de wangen zag stromen en hij kon niet verhinderen dat hij met hen mee lachte. Brullend van de lach kwam de groep soldaten aan bij de hoofdweg naar de stad.

- 10 oktober 2021 –


(126)

Met grote ogen keek Annas naar een overhangende tak over de trap naar zijn paleis. Daar zag hij opnieuw de sneeuwwitte duif, die hem in de zuilengalerij van de tempel met een kwak duivendrek had belaagd. Annas bleef stokstijf staan. Mattanja volgde de blik van Annas naar omhoog en zag de duif ook zitten. Samen stonden ze enige tijd met verbazing omhoog te staren. De duif keek fier om zich heen en liet af en toe een tevreden gekir horen. Met de ervaring eerder die middag durfde Annas niet onder de vogel door te lopen. Hij keek Mattanja aan en met een korte hoofdbeweging gaf hij aan dat die de duif moest wegjagen. Gehoorzaam liep Mattanja de eerste tien treden van de trap omhoog en begon daar wild te zwaaien met beide armen. De tak bevond zich tamelijk hoog boven de trap en de duif trok zich er niets van aan. Ze bleef gewoon zitten. Annas zag dat Mattanja zich omdraaide terwijl hij beide armen vragend ophief. Annas keek om zich heen en wees Mattanja op een grote dorre tak, die op de grond lag. Mattanja begreep de bedoeling. Hij raapte de tak van de grond en mikte zo goed hij kon richting de duif. De tak kwam echter lang niet hoog genoeg en viel terug op de stenen van de trap. Enkele pogingen later verdween de tak vanwege een mislukte worp achter de haag die langs de trap liep. De duif zat nog onaangeroerd op de tak. Annas wenkte Mattanja, die direct naar hem toe kwam. Annas sloeg zijn tallit voor zijn gezicht en liet zich door Mattanja de trap op leiden. De duif had echter niets kwaads in de zin en ongedeerd bereikten ze de poort van het paleis. De portierster liet hen binnen. Terwijl ze naar binnen stapten vroeg Annas:

‘Weet je ook waar Malchus op dit moment is?’

‘Die heb ik nog niet gezien. Volgens mij is die nog niet teruggekeerd.’

‘Wat? Hoe kan dat. Ik ben de hele middag weggeweest. Hij had al lang terug moeten zijn!’

De portierster begon direct aan zichzelf te twijfelen en zei:

‘Ik zal wel even navragen in het paleis. Gaat u alvast naar uw kamer, dan laat ik iets te drinken brengen.’

‘Zet voor ons beiden maar wat neer in één van de gastenkamers’, antwoordde Annas, terwijl hij Mattjanja kort aankeek. ‘Hoe maken de andere vier gasten het?’

‘De vier Romeinse soldaten bedoelt u? Die zijn er plotseling vandoor gegaan.’

‘Wat vertel je me daar? Hoe kan dat met een portierster als jij?’

‘Toen ik door de voorhof liep, zag ik dat ze met een trap alle vier al op de muur geklommen waren. Omdat ik geen speciale instructies had om ze tegen te houden, heb ik ze laten gaan.’

‘Je had toch minstens kunnen vragen waar ze mee bezig waren?’

‘Dat had gekund. Maar ik denk dat ik hoongelach als antwoord had gekregen.’

Annas balde zijn beide vuisten en kneep ze zo hard samen, dat zijn armen begonnen te trillen. Het vertrek van de soldaten was duidelijk een zware tegenvaller. In zijn hoofd was steeds duidelijker een plan gaan groeien om de soldaten in te zetten voor het beheersen van de opvattingen over het lege graf. Dat lege graf kon inmiddels onmogelijk meer worden ontkend. Maar de gedachten over de oorzaak waardoor het leeg was, konden nog wel worden gestuurd. En daar kon hij de soldaten goed bij gebruiken. En dat was bovendien keihard nodig gezien de laatste berichten die hij die middag van de duivenverkoper en van Ezra had gehoord. Hij was bang dat de geruchten over bovennatuurlijke gebeurtenissen heel gemakkelijk een eigen leven konden gaan leiden. Dat moest zo snel mogelijk door de nuchtere club van Sadduceeën in de knop worden gesmoord. En daarbij kwam de ondersteuning met aannemelijke ooggetuigenverslagen van de dienstdoende wacht prachtig van pas. Maar dan moest die wacht er natuurlijk wel zijn. En nu was het maar de vraag of ze ooit nog zouden terugkeren. Annas hield nog steeds zijn knuisten strak gebald en zijn armen trilden nog steeds. Mattanja en de portierster waren bang dat de oude man aan zijn woedeaanval zou bezwijken. Mattanja legde zijn hand op Annas’ schouder en merkte dat het hele lichaam van de man trilde. Door het vriendschappelijke gebaar kwam de man weer enigszins tot rust en hij beval:

‘Dina, jij gaat direct het hele paleis doorzoeken naar Malchus. En jij Mattanja, jij neemt alvast plaats in één van de gastenvertrekken. Daar wordt je zo spoedig mogelijk iets te drinken gebracht. Ik ga even naar mijn kamer om mij op te frissen en de agenda voor vanavond op te stellen.’

Plotseling klonk er een oorverdovend gebonk op de deur van het poortgebouw.

- 11 oktober 2021 -

paasroman

De Heer is werkelijk opgestaan

Hoofdstuk 42