hoofdstuk 60

(181)

Terwijl hij ging zitten, overzag Annas met één blik de hal van zijn paleis. De soldaat was hem gehoorzaam gevolgd en stond al bij de tafel. Vlak daarachter kwam Malchus aanlopen met de twaalfjarige direct naast hem. De brave knecht wist altijd direct wat van hem werd verlangd. In de kamer aan de andere kant van de hal zag hij dat Mattanja weer achter zijn tafel met eten kroop om zijn diner af te ronden. Direct toen hij zat, gaf Annas zijn commando:

‘Malchus, mijn papyrus en schrijfgerij!’

Gedwee opende Malchus de deuren van een massieve kast, die tegen de muur van het vertrek stond. Hij haalde er een stapel papier en een kistje uit en zette dat voor Annas op de tafel. Annas opende het kistje, nam er een pen uit, opende de deksel van een bakje, doopte de pen in de inkt en begon direct te schrijven, terwijl hij hardop voorlas wat hij schreef:

‘Hogepriester Annas aan de lezer van dit document. Hierbij verklaar en bevestig ik, namens het voltallige Sanhedrin te Jeruzalem, dat Vitellius…’

Hier stopte hij met schrijven, keek op van zijn papier naar de soldaat en vroeg:

‘Zeg, soldaat, heb jij nog andere namen die ertoe doen?’

De soldaat reageerde meteen en zei:

‘Vitellius Aurelius Celsus.’

Annas kneep één ook dicht terwijl hij langs het grote lichaam van de soldaat omhoog keek en vroeg:

‘Klopt het dat die laatste naam een specifiek kenmerk van de drager weergeeft?’

De soldaat knikte lachend en antwoordde:

‘Klopt. In mijn geval slaat het op mijn lengte.’

De wenkbrauwen van Annas gingen omhoog. Hij wist dat de laatste Romeinse naam, de ‘Cognomen’, in de meeste gevallen niet complimenteus was en hij zei:

‘Er zijn nog wel enkele andere kenmerkende namen te bedenken. Maar deze is inderdaad passend. Dat kan ik niet ontkennen. Zijn ogen gingen weer naar het papier. Annas schreef hardop voorlezend verder, terwijl de pen kraste over het papier en zo nu en dan in de inkt werd gedoopt:

‘...dat Vitellius Aurelius Celsus - hierna te noemen ‘uitvoerende’ - door ondergetekende met een speciale solitaire missie - op pad is gestuurd in Judea - tot aan de grens met Syrië. - Tevens is dit document een verzoek van ondergetekende, - gericht aan de lezer - om uitvoerende doorgang te verlenen - en waar nodig uitvoerende voort te helpen - met elk middel dat daartoe geschikt is. - Vervolgens is dit document een voorwaardelijke toezegging van ondergetekende - die door uitvoerende zal worden gecommuniceerd - aan alle soldaten van de wacht, - die de ochtend van de 16e Nissan - in het 18e regeringsjaar van Tiberius - wacht hadden bij het graf van de Galileër. - De voorwaarden voor de nog te omschrijven toezegging - bestaan in ieder geval uit het zonder dralen - alle medewerking te verlenen - met alle beschikbare middelen - om de gevolgen van het plichtsverzuim - volledig ongedaan te maken…’

Terwijl Annas zijn pen weer in de inkt doopte, keek hij vanuit zijn ooghoeken Vitellius aan om te zien hoe die op de eisen reageerde. Die zweeg echter en Annas schreef verder:

‘...en eventuele aanvullende eisen - waarover hedenavond, de 17e Nissan - nog door het Sanhedrin zal worden besloten. - De voorwaardelijk toezegging - bestaat eruit dat zal worden afgezien - van represailles voor het - zeer ernstige plichtsverzuim - in de ochtend van de 16e Nissan. - Is getekend met paraaf en stempel…’

Hierbij doopte Annas de pen diep in de inkt en noteerde hij de datum. Daarna zette hij met enkele enorme uithalen zijn handtekening. Ondertussen klonk weer de stem van Vitellius:

'Maar, moet er niet iets bij van een verzoek vanuit het Sanhedrin aan de legerleiding, dat bij hen...'

Met een heftig armgebaar legde Annas de soldaat het zwijgen op. De soldaat had nog onvoldoende door hoe de verhoudingen lagen en het was beter dat zo te laten. Om die reden gaf Annas geen enkele uitleg en hij zei alleen:

'Wat ik geschreven heb, heb ik geschreven.'

Direct bedacht hij bij zichzelf, dat iemand anders dat onlangs nog tegen hem had gezegd. En ineens schoot hem weer de situatie te binnen van titulus boven het kruis van de Rabbi en hun verzoek aan de stadhouder daarover. Annas schudde zijn hoofd om die gedachte weer kwijt te raken. Die sloot niet aan bij het beeld van de verhoudingen waar hij op steunde.

Annas schoof het papier over de tafel richting Malchus. Die haalde uit het kistje een stempel, die hij in een bakje met een rood inktkussen drukte. Daarna zette hij het stempel op het papier over de handtekening van Annas, waar het stempel een ferme afdruk achterliet. Direct vroeg Vitellius, die over de schouder van Malchus meekeek en een prachtige ronde cirkel van natte inkt zag blinken:

‘Maar hoe moet het nu met de verklaring van Publius? Hij zou toch ook…?’

Annas hief bezwerend zijn handen omhoog om te beduiden dat hij moest zwijgen. Diep van binnen had hij wel enige achting voor deze soldaat. Gezien de opmerkingen die hij maakte en de vragen die hij stelde en zijn voortvarend optreden, had hij meer pit in zijn lijf dan alle anderen van zijn wacht bij elkaar. Annas verzuimde zich af te vragen waarom zelfs deze soldaat in de ochtend dan nochtans zijn post had verlaten. In plaats daarvan pakte hij een tweede blanco vel van de stapel. En hardop voorlezend begon hij weer te schrijven:

‘Legaat Lecinius Valerius Aquila aan de lezer van dit document. - Hierbij verklaar en bevestig ik - namens het voltallige Legio X-Fretensis te Jeruzalem, - dat Vitellius Aurelius Celsus, - hierna te noemen ‘uitvoerende’ - door ondergetekende…’

Op dit punt werd het schrijf- en voorleeswerk van Annas onderbroken door een opmerking van Vitellius, die zei:

‘Maar wacht even, gaat u nu een brief schrijven in naam van Legaat Lecinius? Maar dat kan toch niet? Dat is toch…?’

Enigszins verstoord en met een blik die het midden had tussen minachting en onverschilligheid keek Annas Vitellius aan en zei:

‘Ja, hoor eens. Je wilt toch zeker een passe-partout van Legio-X-Fretensis? Of niet soms?’

- 6 januari 2021 –


(182)

Een gevoel van grote opluchting en blijdschap doorstroomde Saraf terwijl hij richting de doorgang naar de Mikvoth liep, vlakbij de poort. Hij keek door de poort naar buiten en zag daarachter de buitenste voorhof, de buitenste muur met haar poorten en daarboven een lucht, die diep donkerblauw kleurde. Ineens zag hij een leeftijdgenoot in de poort staan. De jongen stond met zijn rug naar hem toe. Saraf tikte hem op de schouder. Van schrik draaide de jongen zich om. Saraf keek in een gespannen gezicht en vroeg:

‘Sta jij vannacht ook op wacht?’

Even keek de jongen hem aan met een achterdochtige blik. Toen antwoordde hij:

‘Ja, hoezo?’

‘Nou ik heb vannacht ook dienst als wachter in het huis van de Heer.’

De jongen reageerde bot en zei:

‘Het lijkt wel of je er zin in hebt.’

‘Dat heb ik ook. Jij niet dan?’

‘Nee, natuurlijk niet. De hele nacht hier staan blauwbekken zonder slaap.’

Saraf keek de jongen even aan en citeerde een Psalm:

‘Kom, prijs de Heer, alle gij knechten van de Heer, die staan des nachts in het huis van de Heer…’

De jongen reageerde minachtend en zei:

‘Ja, hoor. We gaan hier ook nog een beetje vroom staan doen?’

‘Maar natuurlijk. Wij zijn priesters. Wij dienen de Heer in zijn heiligdom.’

‘Nou ga jij vannacht maar lekker met je handen omhoog staan dan. Ik houd ze liever warm tegen mij aan. Trouwens waar is je priesterkleed?’

Saraf had geen zin de jongen uitleg te geven. Hij keek de jongen even aan maar die keek weg. Het leek alsof hij geen enkel belang had bij een gesprek over hun dienst van die nacht. Saraf zuchtte en keek naar de donkerblauwe lucht boven de stad. Hij zocht naar een ander onderwerp en vroeg toen:

‘Heb je de berichten van vandaag vernomen?’

De jongen keek hem weer aan en vroeg:

‘Nee, wat voor berichten dan?’

‘Nou, wat de pelgrims overal rondbazuinen.’

‘O, je bedoelt die onzinnige verhalen over de heiligen van vroeger? Kom, dat geloof je toch zeker niet?’

‘En waarom zou ik dat niet geloven?’

‘Hallo, moet ik jou dat nog uitleggen? Je weet toch wat de opstelling van het Sanhedrin is?’

Saraf keek omhoog, naar de enorm hoge muren van de poort en vroeg:

‘Moet jij hier vannacht op wacht staan?’

Direct zei de jongen:

‘Ja, waar anders? Ik sta al op mijn plek. Jij dan?’

‘Ik sta vannacht in de kamer van de vlam, boven de poort, daar ergens, helemaal aan de Westkant.’

De jongen zei:

‘Mazzelaar. Dan heb je mooi uitzicht en minder last van de kou. Die stijgt aan het begin van de ochtend altijd op vanaf de grond.’

Saraf keek achter zich naar het enorme vuur waar flink wat warmte vanaf kwam en zei:

‘Jij hebt tenminste nog een beetje warmte van het vuur, hier in het haardgebouw.’

De jongen wierp tegen:

‘Jij staat in de kamer van de vlam. Waarom zou die de kamer van de vlam heten?’

Saraf wist echter hoe het zat en reageerde:

‘Die vlam is het eeuwige vuur, dat brandend wordt gehouden in het poortgebouw onder mijn wachtpost. Daar heb ik geen enkele warmte van hoor.’

‘Nou, dan niet. Maar ik zou maar opschieten als ik jou was. De toezichthouder staat daarginds wild met zijn armen te zwaaien.’

Saraf keek naar de overkant van de enorme ruimte van het haardgebouw en zag inderdaad de toezichthouder wild in zijn richting gebaren. Saraf keek weer naar de jongen en zei:

‘Nou, hou je taai vannacht. Niet in slaap vallen hè, want anders…’

De jongen zuchtte en zei:

‘Hou op, ik weet er alles van.’

Na het gesprek toch op gemeenschappelijke grond te hebben afgesloten, betrad Saraf zo snel hij kon de toegangspoort naar de Mikvoth. Daar vond hij een wenteltrap naar beneden. Onderaan de trap kwam hij opnieuw in een grote ruimte, die eveneens prachtig betegeld was en alleen veel minder hoog was. Overal zag hij toegangsdeuren naar de reinigingsbaden. Het was er rustig en hij had keus te over. Hij koos één van de deuren, zonder te weten dat die toegang gaf tot hetzelfde bad als waar hogepriester Annas die ochtend zijn reinigingsbad had genoten.

Na zijn tas en schamele kleding afgelegd te hebben, liep Saraf langs de stenen trap het water in. Saraf merkte dat het water in de avond niet langer op temperatuur werd gehouden. Het water voelde tamelijk koud aan en hij moest de tijd nemen om door te komen. Maar daarna was het heerlijk. Saraf ging meerdere malen kopje onder. Terwijl hij even onder water was, dacht hij ineens terug aan zijn gesprek met Maria van die middag, dat ze plotseling moesten afbreken vanwege de soldaten, die ze vanuit de verte naderbij zagen komen. Ze hadden het over Johannes de Doper. Drie jaar terug liet hij hele volksstammen uit Israël kopje onder gaan in de Jordaan als teken van bekering en verwachting van Gods koninkrijk. Drie jaar geleden alweer. En nog steeds brak God koninkrijk niet aan. Hoe lang zou dat nog gaan duren?

Saraf kwam weer boven water en schudde met één ferme ruk van zijn hoofd naar rechts al het water uit zijn ogen. Hij wachtte even tot het water weer helemaal tot rust was gekomen en luisterde of hij al een boze stem van de toezichthouder vernam. Het was helemaal stil. Geen geluid. Niets. Hij waande zich helemaal alleen in de tempel en gunde zich nog één keer een duik in het heerlijke water. Met zijn hoofd weer onder water herinnerde hij zich weer de belangrijke uitspraak van Johannes de Doper. Door tussenkomst van de soldaten had hij die niet meer kunnen delen met Maria maar later op de dag had hij met een de doorboorde hand van de Rabbi van Nazareth in zijn handen aan die uitspraak teruggedacht en toen had hij een heel klein beetje gezien van de enorme diepgang van die uitspraak. Saraf kwam weer boven water en smeet het water op dezelfde manier van zich af. Terwijl het water van zijn haar op zijn schouders drupte mompelde hij:

‘Zie het Lam van God.’

Tegelijkertijd werd hij weer gegrepen door dat diep emotionele moment. Het was alsof hij weer in directe aanwezigheid van de Rabbi stond. Dat gevoel van diens aanwezigheid bracht weer dezelfde heftige emotie teweeg als eerder, in de graftuin. En even drupte niet alleen het water van zijn haren maar ook vanwege de tranen die uit zijn ogen rolden.

- 8 januari 2022 -


(183)


Vitellius keek met een blik van oprechte vertwijfeling in het uitgestreken gezicht van de oude priester, die bezig was zijn passe-partout op te stellen, en vroeg:

‘Ja maar, u kunt als Joodse priester toch niet schrijven namens de Legaat van het Legioen?’

‘En waarom zou ik dat niet kunnen?’

‘Maar, ik dacht dat Publius dit zou schrijven.’

‘De decanus is al naar het fort. Wilde je hem daar gaan ophalen?’

‘Nee, maar… u kunt toch niet uw handtekening zetten onder een Romeins bevel?’

‘Wie zegt dat ik mijn handtekening zet?’

‘Ja maar dit is….’

‘Valsheid in geschrifte? Wou je dat beweren?’

‘Ja, zoiets, ja.’

‘Ja, als we zo gaan beginnen, schrijf ik toch geen passepartout namens de Legaat. Ook goed.’

En terwijl hij zijn pen neerlegde zei hij tegen Malchus:

‘Jij kunt alles wel weer opruimen. We zijn klaar.’

Even was Vitellius met stomheid geslagen. Hij twijfelde hoe hij moest reageren op de enorme inmenging van Joodse belangen in Romeinse aangelegenheden. Maar uiteindelijk won zijn eigenbelang en hij zei:

‘Nou, prima. Schrijft u dan toch die passe-partout maar.’

‘Heel verstandig. Maar dan geen vragen meer.’

Terwijl Annas hem met een achterdochtige blik bleef aankijken, pakte hij met een langzame beweging weer zijn pen. Daarna richtte hij zich weer op het papier en begon weer met schrijven. Vitellius hoorde hem zeggen:

‘Eens kijken, waar waren we gebleven?

Vitellius zag de ogen van de priester een aantal malen over het papier gaan. Toen hoorde hij weer de monotone stem:

‘...door ondergetekende met een speciale solitaire missie – op pad is gestuurd in Judea tot aan de grens met Syrië. – Tevens is dit document een verzoek van ondergetekende, – gericht aan de lezer om uitvoerende doorgang te verlenen – en waar nodig uitvoerende voort te helpen – met elk middel dat daartoe geschikt is. – De kosten die daarmee zijn gemoeid – zullen door Legio X-Fretensis volledig worden vergoed. Is getekend – ‘

Terwijl de pen van Annas richting de inkt ging, vroeg Vitellius:

‘Maar… moet er niet nog iets bij over de toezegging om af te zien van represailles?’

Vitellius zag dat de mond van Annas zich plooide tot een asymmetrisch spottend lachje. En hij hoorde hem zeggen:

‘En jij wou mij beschuldigen van valsheid in geschrifte? En nu kom je hiermee aanzetten?’

Vitellius voelde de twee ogen vol smaad op hem gericht. En terwijl Annas demonstratief de pen in de inkt doopte en met enkele uithalen weer een grote krabbel zette, zei hij:

‘Nee, meneer de legionair, ik weet heel goed waar de grenzen van mijn autoriteit liggen. Een volledige vrijspraak is zaak van Legio X-Fretensis. Maar wij doen natuurlijk onze uiterste best een uitspraak te bewerkstelligen die overeenstemt met onze politieke doelen.’

Annas schoof het papier weer in de richting van zijn knecht. Het viel Vitellius op dat Malchus deze keer een ander stempel uit het kistje pakte en opnieuw een rode afdruk achterliet over de handtekening. Daarna blied de knecht de inkt droog. Hij rolde elk van de papyri samen en bond om elk een touw. Daarna overhandigde hij ze aan Vitellius. Terwijl hij ze in zijn loculus deed, klonk achter Vitellius een meisjesstem, die zei:

‘Hier, Vitellius, dan kun je deze misschien ook direct wegbrengen.’

Vitellius draaide zich om en zag in de handen van Maria de twee titula, die hij had laten liggen bij de Essenen. Voordat hij iets kon zeggen, reageerde Annas:

‘Wat zijn dat voor houten plankjes, grote meid? Laat me die eens bekijken.’

Zonder aarzeling stapte Maria met de prominente bescheiden langs Vitellius en legde ze op de tafel voor de hogepriester.

‘Zo, zo, en wat mag dit wel niet zijn? O, wat lees ik hier? Abner, zoon van Terach, uit Jericho, roofoverval. En hier? Jabez, zoon van Hiram, uit Jericho, roofoverval.’

Terwijl hij één van de bordjest achteloos tussen duim en wijsvinger heen en weer wendde, keek Annas Vitellius aan en vroeg:

‘Zijn dit niet de aanklachten tegen de rovers die tegelijk met Hem werden gekruisigd?’

Vitellius had het gevoel alsof hij persoonlijk verantwoordelijk werd gehouden voor de gebeurtenissen van drie dagen eerder op Golgotha en reageerde:

‘Ja, ik heb ze vanmorgen van de kruisen verwijderd en de hele dag bij me gehad.’

‘Zo, en waar mag de titulus van de Galileër zijn? Of heb je die soms laten hangen?’

‘Nee, die heb ik in zijn graf gelegd, toen ik daar vanmorgen met Malthus was.’

Vitellius zag de wenkbrauwen van de priester zich samentrekken in een ziedende grimas. De fonkeling in de ogen daaronder getuigden van een explosieve woede. Maar er volgde geen uitbarsting van verbaal geweld. Vitellius merkte dat de oude priester had geleerd dat het soms beter was de woede inwendig zijn werk te laten doen in plaats van die de vrije loop te laten. In plaats van uitzinning geschreeuw kwam er een koude berekenende vraag:

‘Hoe dacht je, dat ik jou nog kon vertrouwen, nu je loyaliteit hebt bewezen aan het lijk dat mede door jouw toedoen spoorloos is?’

Vitellius voelde voor de zoveelste keer die dag dat de grond onder zijn voeten vandaan werd geslagen. Maar hij leerde snel en zette direct de methode van het Sanhedrin in: bluf. Hij pakte de twee opgerolde papyri uit zijn loculus en legde ze op de tafel, terwijl hij zei

‘Als u geen vertrouwen in mij heeft, geef ik u hierbij mijn opdracht terug.’

Met ogen die het midden hadden tussen verrassing en verbolgenheid keek Annas Vitellius vanonder zijn wenkbrauwen aan. Even nam hij de twee papyri in zijn hand, terwijl hij lette op de ogen van Vitellius. Terwijl Vitellius inwendig werd verscheurd door angst, zette hij een zo onverschillig mogelijk gezicht op. De gespannen situatie duurde een kort moment. Tot grote opluchting van Vitellius, legde Annas de papyri weer op tafel, terwijl hij zei:

‘Ik geef je voor deze keer het voordeel van de twijfel. Maar laat ik nooit maar dan ook nooit weer een spoor van loyaliteit aan de zaak van deze Galileër bij je moeten constateren.’

Viitellius kon een slikkende beweging niet tegenhouden en zo verraadde hij de geladenheid van zijn innerlijk. Met een langzame beweging pakte hij de papyri en voor de tweede keer stopte hij ze in zijn loculus. Hij hoorde Annas gebieden:

‘Malchus, leid jij onze soldaat even naar buiten? Dan kan hij zijn missie starten. En ontferm je daarna over deze dappere meid. Het is al over etenstijd. Zij zal wel honger hebben.’

Heel even kruiste de blik van Vitellius die van Maria. Hij las tegelijkertijd respect en mededogen in haar ogen af. Daaruit putte hij opnieuw moed voor de gevaarlijke voettocht. Vastberaden draaide hij zich om en hij volgde Malchus naar de voorhof.

- 11 januari 2022 -

paasroman

De Heer is werkelijk opgestaan

Hoofdstuk 61