hoofdstuk 29

(88)

Vanaf een afstand zag Vitellius ze al staan: de soldaten van een contubernium, dat toezicht hield op de poort. Een wee gevoel schoot door zijn onderbuik en hij voelde zich ineens heel onzeker over zijn opzichtige vermomming. Hij tikte Maria, die voor hem liep, op haar schouder. Direct draaide ze zich om en hij keek in haar donkere ogen.

'Wil jij deze voor mij dragen', vroeg hij, terwijl hij de twee titula onder zijn bovenarm vandaan haalde.

'O ja, geef maar hoor', zei ze, terwijl ze haar handen uitgestrekt hield.

Voorzichtig legde hij de twee houten plankjes in haar handen en direct draaide Maria zich weer naar Matilda, met wie ze doorlopend aan het kletsen was. Vitellius verschoof de tallit, die hij al die tijd over zijn schouder had gedragen, naar zijn hoofd en drapeerde hem zodanig dat zijn gezicht alleen recht van voren zichtbaar was. Bij het naderen van de poort stroopte het publiek steeds meer op. De meeste pelgrims kwamen door de poort de stad uitgelopen en de toegang tot de stad was smal en moeizaam. Maar ook de tafel waar de poortbelasting moest worden afgedragen, die langs de weg op enige afstand van de poort stond, zorgde voor oponthoud.

Langzaam zag Vitellius de soldaten bij de poort van steeds dichterbij. Van onder zijn tallit zag hij tot zijn geruststelling dat ze meer met elkaar stonden te praten dan dat ze op de passerende menigte letten. Vitellius deed net of hij ze niet zag en hield zijn blik zoveel mogelijk gevestigd op de twee meisjes, die voor hem liepen. Malchus stond al bijna bij de tafel van de tollenaar voor het betalen van de poortbelasting. Vitellius lette op de man achter de tafel. Onder een vaal kleed ontwaarde hij een prachtige zijden tuniek, afgezet met schitterend brokaat. De man had ondanks zijn prachtige kleding een norse blik en keek iedereen bijzonder achterdochtig aan. Bij iedere groep passanten, telde hij het aantal en nam hij de penningen in ontvangst. Daarna doopte hij zijn rieten pen in een pot met inkt en maakte hij een aantekening op papyrus.

Aan weerszijden van de tollenaar zaten jonge helpers. Eén van hen had een zwaard aan de heup en zijn ogen gleden heen en weer over de passerende menigte. De dagopbrengsten waren op die manier veilig gesteld. Aan de andere kant zat de andere helper verdiept in het tellen van de penningen, met onder zijn ellenboog een stuk papyrus, waarmee die tellingen waarschijnlijk moesten kloppen. Het tollenaarstrio zag er bijzonder argwanend uit en Vitellius vroeg zich af of ze de opdracht konden hebben gekregen uit te zien naar zich verdacht gedragende Romeinse soldaten.

Malchus was al aan de beurt en wees de tollenaar op de twee meisjes en op Vitellius. Toen de achterdochtige ogen zijn kant op gingen, keek Vitellius snel om zich heen, zodat de man zijn gezicht niet kon zien. Maar toen Vitellius weer richting Malchus keek, bleek dat de man nog steeds naar hem staarde. Hij zag de wenkbrauwen van de man omhoog gaan en tegelijk zijn aantekening op het papyrus maken. Hij hoopte maar dat de man of zijn jonge helpers niet zouden opstaan om de Romeinse soldaten in te lichten. Maar de tijd verstreek en ze bleven alle drie zitten terwijl zij vieren langs de tafel voorbij liepen. Malchus zag dat ze hun aandacht alweer bij de volgende groep voorbijgangers hadden.

De tijd op het korte stukje weg tussen de tollenaars en de poort, duurde voor het gevoel van Vitellius een eeuwigheid. De meisjes voor hem waren zeer ontspannen en keuvelden er lustig op los. Hij hoorde ze praten maar volgde totaal niet waar ze het over hadden. Inwendig was hij volledig geconcentreerd op de soldaten. Af en toe kreeg hij de aanvechting om zich langs alle wachtenden door de poort te worstelen en de stad in te rennen. Zijn zelfbeheersing won het echter van zijn angst en langzaam schuifelde hij verder.

Hij stond bijna naast de soldaten en wenste op dat moment dat hij een kleiner postuur had, dat minder opviel. Vitellius wist dat hij voor een Jood veel te groot was. Elk moment verwachtte hij een kritische vraag en een bevel om zijn tallit af te doen. Hij schrok van de schallende lach van één van de soldaten. Hij herkende de humor, die een compensatie betekende voor de verveling van de lange diensttijden. Zo had hij die ochtend ook gestaan bij het graf. Hij hunkerde naar de onbezorgdheid van dat moment, dat misschien nooit meer terug kwam. Weer dreunden lachsalvo’s van de soldaten in zijn oren. De tallit hing langs zijn ogen. Daardoor zag Vitellius ze niet maar hun gebulder ging hem door merg en been. Aan alle kanten waren ze omringd door pelgrims, handelaren en enkele priesters. Daardoor vielen ze misschien minder op en werden ze niet aangesproken. Direct achter Vitellius stond een groepje vrouwen, dat net als de meisjes in een druk gesprek verwikkeld was.

Eindelijk bereikten ze de poort. Het was er donker en ze moesten allemaal op een rij achter elkaar lopen om erdoor te kunnen. Aan de andere kant van de poort zag Vitellius de helmen van de andere vier soldaten van het contubernium blinken in de zon. Hij kreeg het opnieuw benauwd en gespannen worstelde hij zich langs de pelgrims die de poort uitstroomden. Ineens stapte hij weer in het licht en losten de drommen zich op doordat ze zich over de stad konden verspreiden. Ze liepen de soldaten voorbij. De spanning gleed weg en hij zag Malchus zich omdraaien om iets tegen hem te zeggen. Op dat moment hoorde hij achter zich een bevel schreeuwen te bijven staan.

- 2 september 2021 –


(89)

‘Gideon, kun je je lippen op elkaar houden? Die jonge priester wil iets vertellen over het verhaal van Jozef!’

Twee jonge pelgrims, die nog stonden te praten, keken verschrikt in het gezicht van wat volgens Saraf hun vader was. Toen verhief Saraf zijn heldere jongensstem en hij herhaalde nog een keer zijn vraag, om er zeker van te zijn dat iedereen hem had gehoord.

‘Weten jullie waaraan het verhaal van Jozef mij doet denken?’

De pelgrims reageerden niet en er viel een diepe stilte. Niemand had enig idee waar de priesterjongen het over wilde hebben. Saraf voerde de spanning op door nog enkele vragen.

‘Wat is hier eind vorige week op de Sabbat gebeurd?’

Saraf lette goed op de gezichtsuitdrukkingen en hij zag hier en daar een glimlach van herkenning. Maar de meesten stonden hem nog steeds schaapachtig aan te staren.

‘Wie werd precies een week geleden met veel gejuich in Jeruzalem onthaald?’

Deze vraag leidde tot een luid geroezemoes want niemand in de wijde omgeving van Jeruzalem was ontgaan wat zich zo onlangs nog had voltrokken. Hier en daar klonk een kreet:

‘Hosanna!’

‘Hosanna in de hoogste hemelen.’

Saraf knikte blij bij zoveel herkenning. Hij merkte dat de gewone burgers van Israël het nog niet waren vergeten, het moment dat hij zelf voor eeuwig in zijn hart gesloten had. Maar hij had nog niet genoeg gehoord en hij stelde nog een vraag:

‘Dat werd inderdaad geroepen, ja. Maar er werd nog iets geroepen en dat heb ik jullie nog niet horen zeggen.’

Toen viel het stil. Saraf vroeg zich af wat de situatie was. Waren ze het vergeten? Of wisten ze het wel en durfden ze het niet meer te zeggen? Of wisten ze het wel en wilden ze het niet meer zeggen? Het antwoord op die vraag was allesbepalend voor het vervolg van zijn onderwijs aan de pelgrims. Ineens riep iemand achter uit de kleine menigte met een bescheiden stem:

‘Hosanna voor de Zoon van David!’

Een beklemmende stilte viel over de groep. Sommigen begonnen onrustig om zich heen te kijken om te zien of er al iemand wegliep. Iedereen bleef staan. Alle aandacht was op Saraf gericht. Heel even keek hij op naar de blauwe lucht. Alle spanningen vloeide weg en met heldere stem sprak hij zijn gehoor toe:

‘Jozef werd overgeleverd aan de Midianieten omdat zijn broers jaloers op hem waren. Toch is hij het geweest door wie God uiteindelijk een groot volk in het leven heeft gehouden, van wie wij allemaal de afstammelingen zijn.’

Saraf wachtte even om de reactie van de pelgrims te peilen maar die bleven hem roerloos aankijken, nieuwsgierig naar meer.

‘En waarom denken jullie dat de Rabbi van Nazareth door onze oudsten en overpriesters en schriftgeleerden is overgeleverd aan Pilatus?’

Een gegrinnik ging door de groep. De meesten hadden voldoende inzicht in politieke achtergronden van hun dagen om de motieven van de religieuze elite door te hebben.

‘Een groot gevaar voor de gevestigde orde, dat was Hij’, klonk luid uit een van de kelen uit de richting van de boomstammen. Saraf herkende het groepje dat hem had gevraagd iets voor te lezen en stak even zijn hand op.

‘Daar begrijpen ze het’, zei hij. ‘En zo was het ook bij Jozefs broers. Het was niet alleen jaloezie. Hij was ook een bedreiging omdat hij zijn vader sprak over wat ze allemaal deden. Hij bracht hun positie in gevaar.’

Een diepte stilte daalde neer op de groep. Ze waren getroffen door de gelijkenis tussen Jezus en Jozef. En Saraf ging nog verder met zijn betoog.

‘Maar er is meer. Als jullie een rund hebben en dat stoot de slaaf van je buurman, zodat die slaaf sterft, wat is dan de vergoeding die moet worden betaald?’

‘Dertig zilverlingen’, riep iemand direct. ‘Het is me een keer overkomen.’

‘Precies, dertig zilverlingen’, herhaalde Saraf. ‘De prijs van een slaaf. Jozef is als slaaf voor twintig zilverlingen verkocht omdat hij nog maar een jongen van 17 jaar oud was. En weten jullie hoeveel zilverlingen ze in het tempelhuis vonden, toen de verrader van Jezus zijn geld van de overpriesters daarin had gesmeten?’

‘Toch geen dertig?’, werd hem vanuit diverse kanten gevraagd.

Maar Saraf knikte veelzeggend en zei:

‘Dertig zilverlingen. Het loon van een slaaf. Daarvoor is Jezus van Nazareth verkocht. Net als Jozef.’

Tijdens het betoog van Saraf waren steeds meer langstrekkende pelgrims blijven staan. Er stond al zo’n grote groep dat Saraf zich afvroeg of degenen die achteraan stonden hem wel konden verstaan. Hij was met steeds meer met stemverheffing gaan spreken. Maar er stonden niet alleen pelgrims. Beklemd had Saraf vastgesteld dat er ook enkele mannen met tefilin op hun voorhoofd en om hun armen tussen waren komen staan.

Terwijl hij vertelde over de dertig zilverlingen werd hij nog benauwder, vanwege enkele witte priestergewaden, die hij achteraan zag opduiken. En hij schrok hevig toen hij één van de priesters plotseling herkende.

- 3 september 2021 –


(90)

Even was Annas het zicht op Priester Zacharia kwijt. Groepjes pelgrims daalden over de gehele breedte van de voorhof via de drie treden van de dukan, de trap voor het levietenkoor, af naar de poort van Nicanor. Daarbij liepen zij door het gezichtsveld van Annas. Op het moment dat hij priester Zacharia weer zag, was die bij de Noordelijke poortgebouwen linksaf geslagen, de zuilengalerij in, die langs alle kamers en poorten liep. Het had er alle schijn van dat Zacharia bezig was hem te ontlopen. Dat kon Annas onmogelijk laten passeren en hij zette opnieuw de achtervolging in.

Zonder erover na te denken liep Annas tegen de pelgrims in, de drie treden van de ducan omhoog. Op die manier kon hij een fikse hoek van de voorhof afsnijden. De treden waren hoog en Annas moest tussen de pelgrims door grote stappen zetten. Bijna verloor hij zijn evenwicht en hij moest zich aan één van de pelgrims vastgrijpen om niet te vallen. Beleefd en bezorgd bleef de groep pelgrims op de trap rond de oude priester staan en samen zorgden ze ervoor dat hij zijn evenwicht hervond.

Verward bereikte Annas het plateau bovenaan de drie treden van de voorhof waarop het enorme altaar stond en waar de offerdieren werden geslacht en geprepareerd. Nadat hij zich opnieuw had georiënteerd, zag hij dat Zacharia al tot halverwege de galerij richting de tempel gevorderd was. Annas liep zo snel zijn oude benen dat toelieten maar kon niet verhinderen dat Zacharia achter de Noordkant van het enorme portaal van de tempel uit zijn zicht verdween. Bij het Noordelijke uiteinde van het portaal gekomen, loerde Annas om de hoek. Hevig hijgend keek hij Zacharia op de rug en hij zag hem langs de Noodzijde van de tempel door de zuilengalerij lopen.

Annas wist dat er geen enkele poort zat in de Westelijke muur van de voorhof, waar Zacharia naartoe liep. Dat betekende dat Zacharia moest doorlopen naar de Zuidelijke poortgebouwen. Daar kon hij een kamer of een poort inschieten. Annas bedacht een manier om daarachter te komen. Hij draaide zich om en liep naar een jonge priester die vlakbij stond met nog enkele pelgrims, die hun Bikkurim-offer kwamen brengen. Hij tikte de priester op de schouder en zei:

‘Zou je iets voor mij willen betekenen?’

De priester schrok toen hij Annas herkende en reageerde:

‘Ja, maar deze pelgrims staan al enige tijd te wachten met hun offerande.’

‘Dit is een zaak van nationaal belang. Die pelgrims kunnen nog wel even wachten.’

Met enige aarzeling stemde de jonge priester toe en vroeg:

‘Wat wilt u dat ik doe?’

‘Loop maar even mee’, antwoordde Annas terwijl hij met een wenkende hand alvast richting de hoek van het tempelportaal stapte. Daar gekomen wees hij de jonge priester op de gestalte van Zacharia, die net weer een hoek om was en begonnen was aan de Westelijke zuilengalerij.

‘Zie je hem daar lopen? Ren hem achterna maar blijf een twintigtal passen achter hem. En let goed op waar hij naar binnen gaat. Ik loop je langs de zuilengalerij aan de andere kant van de tempel tegemoet.’

De jonge priester lachte. Hij leek zin te hebben om deel te nemen in het spel dat leden van het Sanhedrin kennelijk speelden en hij zette het direct op een lopen. Annas keek even kort naar de verbouwereerde pelgrims, die zich ineens in de steek gelaten voelden en geruststellend mompelde hij in hun richting:

‘Maak je geen zorgen. Hij is zo weer terug.’

Daarna liep hij voor het portaal langs, naar het Zuidelijke uiteinde, waar hij opnieuw om de hoek spiedde. De pilaren ontnamen hem het zicht op het achterste deel van de Zuidelijke zuilengalerij maar ter hoogte van de ontstekingspoort, bestemd voor het binnenbrengen van hout, kon hij zien of er wat aan kwam. En er kwam wat aan. De jonge priester was op zijn taak berekend want Annas zag Zacharia met snelle pas naderen terwijl hij af en toe schichtig achterom keek. Annas wachtte het juiste moment nog even af en daalde toen via een trap af naar de zuidelijke zuilengalerij. Ineens stond hij voor de voortvluchtige priester. Zacharia schrok zich wild en keek nog een keer zenuwachtig achterom, waar de jonge priester lachend aan kwam lopen.

‘Maar, ik dacht dat jij achter mij aan zat’, zei hij verbaasd.

‘Ik? Achter jou aanzitten? Maar mijn beste Zacharia, ik heb wel wat anders te doen.’

Annas wenkte even dankbaar naar de jonge priester die weer terugliep naar de pelgrims. Daarna keek hij met een nonchalante blik in het verbaasde gezicht van Zacharia.

‘Maar nu wel elkaar toch treffen. Ik heb jou vanavond nodig voor een incidentele vergadering van het Sanhedrin.’

Zacharia viel stil en keek alle kanten op, behalve in de ogen van Annas.

‘Wel, ben je er vanavond?’, drong Annas aan.

‘Wat gebeurt er als ik voor vanavond afzeg?’

‘Was jij het niet die onlangs, tamelijk laat nog, een verzoek had ingediend voor een vrijstelling van een vergadering ergens komende maand? Was dat niet in verband met de trouwerij van je dochter?’

Zacharia zuchtte en zei:

‘Akkoord. Ik ben erbij vanavond.’

‘Mooi, ik had niet anders verwacht.’

‘Maar waar gaat het over?’, vroeg Zacharia. ‘Toch niet over het verhaal dat de pelgrims rondvertellen?’

- 4 september 2021 –

paasroman

De Heer is werkelijk opgestaan

Hoofdstuk 30