hoofdstuk 74

(223)

Vier pijlen hoorde Vitellius nog door takken en gebladerte flitsen. Allemaal waren ze hopeloos uit koers. Vanwege de duisternis van de weg, die vanaf de Romeinse post bij Bethanië een bos inleidde, hadden de schutters geen schijn van kans om hem te raken. Om het laatste beetje risico te vermijden, bleef Vitellius uit de buurt van de weg en begaf hij zich tussen het geboomte. Achter zich hoorde hij een paar luide verwensingen schreeuwen uit de buurt van de toren. Er leek ook ruzie te ontstaan tussen de soldaten.

Vitellius wilde er zeker van zijn dat hij niet gevolgd zou worden en met een omtrekkende beweging kroop hij terug richting de post. Van tussen het gebladerte sloeg hij de soldaten gade. Hij hoorde er één de torentrap op stampen, waar nog steeds gebonk en gekerm vandaan kwam van de vier soldaten van de aflossing, die hij daar had opgesloten. Even later kwamen vijf soldaten uit de toren zetten, luid scheldend en tierend. Even leek het erop dat twee van hen het pad richting Jericho wilde oplopen. Maar de soldaat die de leiding had, riep hen terug. Het was de soldaat die op hardhandige wijze kennis had gemaakt met de balk waarmee hij zich had afgeschermd, toen hij de toren uit stapte. De man had de balk bovenop zich gekregen. Vitellius concludeerde dat dit de aanvoerde was van het contubernium. Die wist dat met hem niet te spotten viel en wilde niet dat zijn soldaten onnodige risico’s liepen. Met veel misbaar gehoorzaamden de twee soldaten. Het duurde even of Vitellius zag het viertal van de aflossing weer in de toren verdwijnen. De anderen positioneerden zich weer op hun post.

Vitellius had genoeg gezien. Hij draaide zich om en kwam na enkele minuten weer op de weg naar Jericho. De weg maakte een flauwe bocht naar links. Langzamerhand werd de vegetatie minder. De lucht was half bewolkt en Vitellius liep afwisselend in het donker en in het maanlicht. Hoewel hij er zeker van was, dat hij niet werd gevolgd, voelde hij zich onveilig in het maanlicht. Hij was een vrij gemakkelijke schietschijf voor rovers die over pijl en boog beschikten. Om die reden keek Vitelliius voortdurend speurend naar alle richels van de heuvels, die links en rechts boven hem uitstaken. Het zou evenwel niet gemakkelijk zijn om hem neer te schieten. De weg liep tamelijk stijl naar beneden en hij liep zeer stevig door.

Nadat hij ongeveer een uur gelopen had, voelde Vitellius de vermoeidheid toeslaan. In de verte zag hij een grote vijg staan en hij besloot daaronder even uit te rusten. Toen hij zich tegen de boom had geïnstalleerd, pakte hij zijn veldfles en hij nam een paar flinke teugen. Daarna inspecteerde hij zijn loculus op zoek naar het stuk kaas, dat hij van de soldaten bij de Essenenpoort had gekregen. Hij hoefde niet te zoeken want de soldaten waren niet zuinig geweest. Vitellius tilde het stuk kaas uit zijn loculus en hield het lachend voor zich. Hij dacht terug aan het moment van die middag, waaraan hij het stuk kaas te danken had.

Terwijl hij het stuk kaas met zijn zwaard in een paar flinke eetbare stukken verdeelde, schoot alles van die middag hem weer te binnen. Hij stond op het dak van een pakhuis en onder hem wilden soldaten hem via een ladder achtervolgen. Hij trok de ladder uit de handen van achtervolgende soldaten. Ze tuimelden achterover en vielen met hun rug tegen de stellages met kazen, die als dominostenen tegen elkaar omvielen. Met een groot brok overjarige kaas in zijn mond genoot Vitellius van het tafereel dat hij had veroorzaakt: een vloer, bezaaid met gebroken kazen en twee spinnijdige soldaten, die hem te grazen wilden nemen. Het was ze niet gelukt. Hij had ze één voor één buiten westen geslagen met… Vitellius moest even nadenken waarmee ook al weer. Het schoot hem weer te binnen. Hij moest opnieuw lachen. Het waren de titula van twee gekruisigden, die hij daarvoor had gebruikt. De derde titula had hij teruggelegd in het graf van de Rabbi waar zijn avontuur vanmorgen mee was begonnen.

Vitellius voelde met zijn hand op zijn hoofd, waar nog steeds een behoorlijke buil zat vanwege het feit dat hij zich bij het verlaten van het graf gevoelig had gestoten tegen de rotsachtige opening. Met de tintelende smaak van de kaas in zijn mond verbaasde Vitellius zich opnieuw over de gebeurtenissen. Hij vroeg zich af het allemaal wel echt was gebeurd. Het was zo extreem ver verwijderd van de gewone alledaagse dingen van het leven, dat hij twijfelde aan zijn eigen waarnemingen van de vroege ochtend. Maar als er niets was gebeurd, waarom waren twee contubernia van geoefende en geharde legioensoldaten dan op de vlucht geslagen?

Vitellius liet de vraag liggen voor een later moment, stond weer op en hees de speer met toebehoren op zijn schouder. Hij voelde zich stijf vanwege een zeer lange dag van onafgebroken lichamelijke inspanningen. Meerdere keren had hij moeten vluchten, eerst voor het lichtende spook bij het graf of wat het ook geweest was. Daarna voor zijn eigen kameraden van het legioen. En uiteindelijk was het ook nog tot een treffen gekomen op het dak van de pakhuizen. En nu net weer, bij die toren. En nu had hij ook nog een stevige wandeling van acht uur voor de boeg. Vitellius schatte de tijd die hij al had gelopen en hij zei hardop tegen zichzelf:

‘Zes uur, dat moet lukken. Over zes uur in Jericho.’

Het water en het stuk kaas hadden Vitellius nieuwe krachten gegeven en na enkele minuten lopen, was de stijfheid in zijn benen weer verdwenen. Met zijn lange benen en almaar heuvelafwaarts kon hij behoorlijk vaart maken. De weg was goed begaanbaar en maakte af en toe een flauwe bocht. Twee uur lang zette Vitellius er de vaart in. Toen merkte hij dat de afdaling stopte en de weg min of meer waterpas begon te lopen. Ineens bleef Vitellius stokstijf staan. Het leek of hij verderop iets hoorde. Vitellius spitste zijn oren om te luisteren wat het was. Het leek op gekreun.

- 6 juli 2022 -


(224)

Met een flinke horde priesters achter zich aan, liep Saraf met kloppend hart en op blote voeten door de gang naar zijn uitkijkpost. Hij was er niet gerust op dat er nog een spoor van de Romeinse soldaat te bekennen viel. Hij telde de deuren aan zijn rechterhand en keek naar de fakkels aan zijn linkerhand. De achtste deur, die zich bevond tegenover een flakkerende fakkel, die moets hij hebben. Dat was de deur waarachter de soldaat had liggen slapen. Ter hoogte van de betreffende deur zag Saraf de fakkel weer heftig flakkeren. Het was geen vraag of dit de juiste deur was. Saraf legde zijn hand op de knop van de deur en wilde hem open duwen maar bedacht zich. Hij draaide zich om naar Jefta, die hem op de voet was gevolgd. Direct daarachter stond meer dan een dozijn andere priesters. Jefta merkte op:

‘Als die soldaat zich achter deze deur bevindt, gaat hij zich misschien met geweld verdedigen. Ik heb geen zin om een pijl in mijn lijf te krijgen. Ik laat het openen van de deur graag aan één van de priesters over.’

Jefta keek om zich heen om te zien hoe de anderen reageerden. Saraf zag ze allemaal angstig kijken. Een enkeling droop af en ging terug naar de slaapvertrekken. Niemand zei wat. Saraf wist dat er voor Jefta niets anders op zat dan zelf de deur te openen. Jefta legde zijn hand op de knop van de deur. Hij twijfelde. Plotseling duwde Jefta de deur ruw aan de kant en terwijl de andere priesters weg sprongen voor de deuropening. Zelf sprong Jefta ook aan de kant. Met een krakend geluid zwaaide de deur open. De knop kwam met een luide bons tegen een muur aan de binnenkant van het duistere vertrek. Verder gebeurde er niets. Het bleef stil. Maar Saraf zag dat de priesters er niet gerust op waren. Daaruit bleek dat ze geloof hechtten aan zijn verhaal over de soldaat.

Geen van de priesters waagde zich voor de deuropening. Ze durfden zelfs niet naar binnen te kijken. Saraf merkte dat ze allemaal beseften hoe gevaarlijk Romeinse schutters waren. Eén fragment het hoofd te ver in de deuropening kon eindigen met een fatale pijl in de schedel. Als zich daar in het donker een Romeinse boogschutter bevond, dan zou die zich tot de dood toe verdedigen en al zijn pijlen afschieten. Velen van hen zouden het er niet levend afbrengen. Saraf vroeg zich af hoe ze er achter kwamen, of die Romein zich daar in die kamer bevond. Ineens schoot hem het idee te binnen dat hij die nacht al eerder had toegepast. Zijn schoenen kon hij niet meer werpen. Die lagen daar ergens in die donkere kamer. Maar hij had nog zijn leren gordel, die om zijn priesterkleed zat. Die maakt hij los. Hij zwaaide zijn gordel een paar keer heen en weer en liet hem toen los.

Het volgende moment kwam zijn gordel met een doffe plof op de grond van de duistere kamer. Er gebeurde niets. Alle ogen keken plotseling naar Saraf omdat hij de gordel had geworpen. Saraf vermoedde dat de voortvluchtige Romein zo slim was geweest het risico te ontwijken dat hij werd ingesloten. Na de test met zijn gordel wist hij het zeker. De kamer was leeg. Hij stapte voor alle priesterogen naar binnen en liep rond door de duistere kamer. Eén voor één waagden ook enkele priesters zich naar binnen. Korte tijd laten was iedereen ervan overtuigd dat er geen boogschutter aanwezig was en direct trok Jefta zijn conclusie. Terwijl hij Saraf bij zijn arm pakte, haalde hij uit zijn priesterkleed de gevreesde stok tevoorschijn, terwijl hij zei:

‘Je hebt ons niet naar een voortvluchtige soldaat geleid, als die er al was en je weet welke straf er staat op het verlaten van je post.’

Hij liep met Saraf terug naar de gang waar hij hem onder zijn arm wilde nemen om hem stokslagen toe te dienen. Maar Saraf verzette zich hevig. Hij probeerde uit alle macht zich los te wurmen en schreeuwde:

‘Nee, stop! Niet slaan! De soldaat kan nog ergens anders naartoe zijn!’

Jefta hield Saraf stevig vast. Maar omdat die wild met zijn lichaam tekeer ging, kon er nog geen slaag worden uitgedeeld. Dat gaf Saraf hoop en hij bleef zich heftig verzetten. Tevens probeerde hij zijn argumenten nog meer kracht bij te zetten en riep:

‘Alsjeblieft! Sla me niet! Nog niet. Ik denk dat ik weet waar de soldaat heen is.’

Hoewel Jefta moeite had om Saraf onder controle te krijgen, liet hij hem nog niet gaan en zwaar hijgend van inspanning antwoordde hij:

‘Jouw spelletjes hebben intussen lang genoeg geduurd. Eigenlijk heb je voor iedere priester hier, die onterecht uit zijn slaap is gewekt, veertig min één stokslagen verdiend’.

Omdat ze werden betrokken in de discussie antwoordde één van de priesters:

‘Kom, Jefta. Geef die jongen nog één kans. Als hier een Romein rondloopt heeft hij ons allen een grote dienst bewezen.’

Saraf voelde de grip van de sterke arm op zijn hoofd verslappen en rukte zich los. Hevig trillend van inspanning en angst voor de stok, leunde hij achterover tegen de muur, die zich tegenover de deur bevond. Tot zijn opluchting hoorde hij Jefta zeggen:

‘Nou, goed, je krijgt nog één kans. Maar als we dan nog geen spoor van de soldaat te pakken hebben, krijg je je verdiende loon.'

Saraf had nog geen adem om antwoord te geven en knikte dat hij het begrepen had. Toen hij op adem was gekomen, ging hij de priesters voor naar zijn laatste mogelijkheid om de stok te ontlopen.

- 9 juli 2022 -


(225)

Annas zag dat de ogen van het meisje tegenover hem nog steeds trilden. Haar lippen waren samengeknepen in een verbeten poging om hem een antwoord te geven dat haar hart vrij zou maken om te getuigen van wat ze wist. Enkele momenten van gespannen stilzwijgen gingen voorbij. Dat gaf Annas de indruk dat zijn woorden indruk hadden gemaakt en dat deze dame het spreken over de Rabbi voorlopig wel uit haar hoofd zou laten. Om de indruk te wekken, dat hij de kwaadste niet was, doorbrak Annas de stilte met verzachtende woorden:

‘Weet je, Maria. Ik houd er helemaal niet van om te dreigen met allerlei nare maatregelen. Maar er zijn belangen die gewichtiger zijn dan waar jij en ik van houden: het belang van de tempel en het belang van ons volk. Die dwingen mij doorlopend tot impopulaire acties. En nu jij zoveel over de Rabbi hebt vernomen, dingen waar alleen nog maar onduidelijkheid over bestaat, wordt van jou de nodige terughoudendheid verwacht.’

Maria klemde zich vast aan het ene woord dat Annas achteraf beter niet had kunnen zeggen, en zei:

‘Onduidelijkheid? De situatie bij zijn graf laat niets aan duidelijkheid te wensen over. Op de vlucht geslagen soldaten – een enorme steen op 20 el afstand van de opening – lege grafdoeken vol met balsem – een gezichtsdoek van byssos met daarop het gelaat van de Rabbi.’

Met zijn hoofd schuddend probeerde Annas alle argumentatie van Maria weg te wuiven en hij antwoordde:

‘Die soldaten en die steen zijn verklaarbaar door de aardbeving van vanochtend. Die grafdoeken en die gezichtsdoek wil ik eerst wel eens met eigen ogen zien. Maria, het is zeer onduidelijk wat er precies is gebeurd en ik wil dat je je mond erover houdt, totdat wij van het Sanhedrin een beslissing hebben genomen, begrepen?’

Annas keek het meisje met wijd geopende ogen zeer streng aan. Tot zijn geruststelling zag hij dat ze haar ogen neersloeg en met enige tegenzin een kort knikje maakte met haar hoofd. Meteen reageerde hij:

‘Mooi! Dat hebben we dan samen afgesproken. Jij spreekt tot nader order met geen woord over het graf van de Rabbi en alles wat daarmee te maken heeft.’

Daarna gingen zijn ogen naar Machus en hij zei:

‘Breng jij deze jongedame snel thuis? Dan spreek ik je zo meteen bij de kamer van het Lager Sanhedrin.’

Annas zag dat het tweetal zich gedwee, met het hoofd naar beneden, omdraaide om te doen wat hij had opgedragen. Voor korte tijd keek Annas hen na en al snel waren ze opgeslokt tot de duisternis. Annas keerde zich naar Mattanja, de jonge priester die hem zou begeleiden naar de tempel, en zei:

‘Kom, we hebben een zeer belangrijke avond voor de boeg.’

Samen liepen beide priesters de route die Saraf eerder op de avond, tegen zonsondergang, ook had gelopen. Ze kwamen langs het theater en hoorden vanachter de enorme muren een enorm kabaal. Het uitbundig lachen van een grote mensenmassa en daarna een galmende basstem. Annas keek naar rechts, waar Mattanja liep en zag een lachje om zijn mond verschijnen. Mattanja draaide zijn hoofd lachend naar hem toe en zei:

‘Je hoort de uitvoering van Troades.’

Annas keek verbaasd en vroeg:

‘Troades? Wat mag dat zijn?’

Nog steeds verlegen glimlachend antwoordde Mattanja:

‘Het laatste drama van Seneca.’

‘Seneca? Wie is dat?’

‘Maar weet u dat niet? Een Romeins literator. Hij is de laatste jaren erg populair geworden. Zijn drama wordt in theaters door het hele rijk opgevoerd.’

Annas zweeg even. Hij liet de informatie op zich inwerken. Intussen resoneerde het drama nog steeds vanachter de muren van het enorme theater. De galmende basstem hield enige tijd aan. De woorden werden misvormd door de vele weerkaatsingen en waren daardoor buiten het theater onverstaanbaar. Plotseling klonk een verrast geroep van een mensenmassa. Het was de reactie van het publiek op de ontwikkelingen in het drama. Het volgende moment echode een schelle vrouwenstem uit het kolossale bouwwerk. Annas hernam weer het woord en vroeg:

‘En hoe weet jij dat allemaal?’

‘Ik ben een liefhebber van het Griekse drama. Vorige week zat ik zelf tussen het publiek.’

‘Zo, zo. Het is maar goed dat ik geen Farizeeër ben. Dan had je nu direct huiswaarts kunnen keren.’

Annas zag Mattajna bevestigend met zijn hoofd knikken, terwijl hij zei:

‘De Farizeeën zouden zich eens wat moeten aanpassen aan de moderne cultuur. Je kunt de ontwikkelingen in de wereld toch niet tegenhouden. Waar mogelijk, is het onze plicht er zoveel mogelijk in mee te gaan en van op te steken.’

‘Zo. Onze plicht nog wel. Dus ik verzaak mijn plicht als ik onwetend ben van Romeins theater?’

'Grieks theater', sprak Mattanja belerend. 'Het is weliswaar een Romein die het stuk schreef maar hij schreef het in de traditie van het Grieks theater.'

'Je beantwoord mijn vraag niet. Verzaak ik mijn plicht als onwetende van wat voor theater dan ook?'

Annas merkte tot zijn genoegen dat Mattanja zich haastte om hem te verontschuldigen, terwijl hij zei:

‘Nee, zo bedoel ik dat natuurlijk niet. Er zijn zaken die boven het theater gaan. U bent veel te druk met het in goede banen leiden van de tempeldienst. De gebeurtenissen van de laatste jaren met die Rabbi uit Galilea, moeten wel het uiterste van u hebben gevergd.’

- 16 juli 2022 -

paasroman

De Heer is werkelijk opgestaan

Hoofdstuk 75