Hoofstuk 62

(187)

Nadat hij de trap naar de hoofdweg was afgedaald, sloeg Vitellius vastberaden rechtsaf, in Zuidelijke richting. De weg waarlangs hij samen met zijn kameraad gevlucht was voor eigen legioensoldaten, hulde zich in het schemerduister. Ondanks de invallende duisternis, waagde zich nog redelijk veel publiek op straat. De meesten liepen in tegenovergestelde richting.

Bij het enorme paleis van Kajafas sloeg hij linksaf. Vitellius verbaasde zich over de hoeveelheid mensen die ook hier nog op de been was. Ineens hoorde hij een stem, die zijn naam riep. Een man met een donker uiterlijk maakte zich los uit een groepje mensen en kwam naar hem toe.

‘Vitellius! Ik dacht dat jij al ergens opgesloten zat in het fort! En nu loop je hier!’

Ineens herkende Vitellius de man. Het was Mattias, van het huis van de Essenen, waarlangs ze de daken van de bovenstad hadden verlaten en bij wie hij door zijn eigen maat was ingerekend. Vitellius reageerde blij verrast en zei:

‘Ha, Mattias. Nu zie ik het. Nee, ik werd helemaal niet gearresteerd. Heeft Malchus je daar niets van verteld?’

‘Nee. Jij was net meegenomen toen hij kwam voor die twee Joodse meisjes die bij jullie waren. Hij vertelde alleen dat hij erg veel haast had vanwege een belangrijke zitting van het Sanhedrin van die avond, waarvoor hij nog voorbereidingen moest treffen. Hij stond erop dat de meisjes direct met hem meegingen -Maar hoe kan het dat je niet bent gearresteerd? Het zag er naar uit dat je dagen waren geteld.’

Vitellius knikte en zei:

‘Dat dacht ik zelf ook. Maar het was een streek van Malchus om mij zo snel mogelijk bij de overpriesters te krijgen. De soldaat die mij zogenaamd arresteerde, was zelf ook een deserteur. Het was één van mijn maten die vanmorgen samen met mij op wacht stond bij het graf van de Rabbi van Nazareth.’

Mattias lachte en gaf Vitellius een vriendschappelijke tik op zijn schouder, waar hij nog net bij kon. Hij zei:

‘Geweldig. Wat een verhaal. Maar het is een pak van mijn hart dat je weer vrij rond loopt. Het zag er slecht voor je uit, toen het zwaard zo wreed in je rug werd gezet. Maar...kun je nu dan wel weer vrij over straat? Ik bedoel...na die vlucht van het graf, deze ochtend?’

Vitellius knikte en zei:

‘Ja. Ik heb een speciale opdracht gekregen om de andere soldaten van de wacht, die op weg zijn gegaan naar Syrië, terug te halen.’

Mattias vroeg:

‘Maar zijn die niet al veel te ver? Kun je die dan nog wel inhalen?’

‘Een decanus wist bij de hogepriester te melden dat ze bij Jericho waren gesignaleerd. Als ik opschiet, kan ik ze daar misschien nog vinden.’

‘En waarom denk je, dat ze met jou mee terug zouden gaan naar Jeruzalem?’

‘Ik heb een geschreven verklaring bij me van Annas, dat we onder bepaalde voorwaarden niet voor onze desertie zullen worden gestraft.’

Mattias keek Vitellius indringend aan en vroeg:

‘En wat zijn dat voor voorwaarden?’

Vitellius merkte dat de houding van Mattias afstandelijker werd en besloot zijn vraag te ontwijken door te zeggen:

‘Die kan ik niet noemen. Ze hangen samen met een geheime missie die ze mogelijk voor ons hebben.’

Mattias lachte smadelijk en zei:

‘Mij hou je niet voor de gek hoor. Ik weet al precies wat voor ‘missie’ ze ‘mogelijk’ voor jullie hebben.’

Vitellius ontweek de priemende ogen van Mattias en keek naar de groepjes mensen die langs de straat passeerden. Hij had geen zin in een discussie en sneed een ander onderwerp aan:

‘Valt het jou ook niet op, hoeveel mensen er zo laat op de avond nog op de been zijn? Jij zelf ook. Waar ben jij naar op weg?’

Mattias' mond verbreedde zich tot een stralende glimlach en hij vroeg:

‘Nou, Vitellius, raad eens. Waar denk je dat al deze mensen, inclusief ik zelf op dit moment naar op weg zijn?’

Ineens wist Vitellius het en hij reageerde verrast:

‘Je gaat me toch niet vertellen dat al die mensen op weg zijn naar het graf van de Rabbi van Nazareth?’

‘Wis en waarachtig. De Rabbi van Nazareth was bijzonder populair en velen begrepen niets van zijn dood en begrafenis. Maar jullie bezoek van vanmiddag heeft veel opgehelderd. Het bericht van de gebeurtenissen bij zijn graf gaat sindsdien als een lopend vuurtje door de wijk van de Essenen. De verwachtingen zijn hooggespannen. Iedereen voelt dat er een totaal nieuwe tijd aan zit te komen. En iedereen wil getuige zijn van de weggerolde steen, die daar het onomstotelijke bewijs van is.’

Vitellius keek in de vurige ogen van Mattias en zag dat de nieuwe tijd wat hem betreft die middag was begonnen. Hij wist niet goed hoe hij hierop moest reageren en had het gevoel dat hij met zijn missie voor de priesters aan de andere kant stond. Diep in zijn hart wist Vitellius welke kant de goede kant was maar hij durfde dat voor zichzelf niet toe te geven. Mattias merkte zijn tweestrijd en zei:

‘Ik wens je veel wijsheid, Vitellius. Als je erover wil praten, dan weet je waar je me kunt vinden. De deur staat altijd voor je open.’

Met nog een tik tegen zijn ellenboog, voegde Mattias zich bij een passerend groepje dat in de richting van de hoofdweg naar het Noorden liep. Enkele momenten later was hij verdwenen in het duister.

- 19 januari 2022 –


(188)

In afwachting van zijn tempeldienst was Saraf aangeschoven bij een discussie tussen twee priesters. Saraf keek in het gezicht van de toezichthouder op de wacht, waar hij die nacht mee te maken had. In het licht van het flakkerende vuur zag hij de trekken van de man verstrakken tot een minachtende grimas. Saraf hoorde hem zeggen:

‘Ha. Jij bent er dus zo één. Daar zal het Sanhedrin niet blij mee zijn.’

De priester aan de andere kant van het vuur schrok en vroeg:

‘Het Sanhedrin? Wat heeft dat ermee te maken?’

‘Is het je soms ontgaan waarom het Sanhedrin Hem heeft veroordeeld?’

‘Eerlijk gezegd begreep ik weinig van de actie van het Sanhedrin.’

‘Dan zal ik je bijpraten. Hij maakte Messiaanse aanspraken. Dat kan echt niet in de huidige tijd waarin wij leven. Het is politiek veel te beladen.’

‘Politiek, politiek. Altijd weer politiek. Sinds wanneer laten de oversten van het volk zich leiden door politiek?’

‘Je hebt je ogen goed dichtzitten als je dat niet weet. Sinds...ik weet niet hoe lang. In ieder geval sinds de familie van Annas de baas is in de tempel maar ik denk al langer. Misschien wel sinds Herodes of sinds Rome hier de macht heeft overgenomen.’

‘Dat bedoel ik niet met ‘sinds wanneer’ en dat begrijp jij heel goed. Het gaat er niet om wanneer de politieke spelletjes zijn begonnen. Het gaat erom of het volk zich daardoor mag laten leiden.’

‘Wen er maar aan dan, want iets anders is er tegenwoordig niet. Alles is politiek en politiek is alles. Daarna komt het geld dat in de zakken van de priesters en van Tiberius Caesar stroomt.‘

‘Dat zou niet zo moeten zijn. Maar even terug op het Sanhedrin. Wat heeft het Sanhedrin te maken met mijn opvatting over Jezus van Nazareth?’

Weer zag Saraf een grijns verschijnen op het gezicht van zijn toezichthouder en hij voelde direct een mengeling van weerzin en angst voor de man. Hij hoorde hem zeggen:

‘Je hebt toch zeker wel gemerkt hoe Annas vanmiddag in de tempel is opgetreden? Dat voorspelt niet veel goeds voor priesters die de verhalen over Jezus van Nazareth serieus nemen.’

‘En hoe zou het Sanhedrin erachter moeten komen, hoe ik over Jezus van Nazareth denk?’

Het gezicht van de toezichthouder bleef in de grijns staan en terwijl hij in het vuur keek, antwoordde hij:

‘Ik zou als ik jou was een beetje oppassen met mijn opvatting over die Rabbi. De muren hebben hier oren.’

‘Die opvattingen houden ze niet in toom. Ik neem aan dat je gehoord hebt van het lege graf? En dan de verhalen van de pelgrims, waar we het net over hadden? Er zijn al veel te veel getuigen. Het schijnt dat een jonge priester vandaag bij het graf is geweest en een hele groep pelgrims heeft toegesproken over Jezus van Nazareth.’

Er viel een stilte. Dat was voor Saraf aanleiding om te laten merken dat hij klaar was voor zijn dienst van die nacht. Ineens klonk zijn heldere jongensstem:

‘Dat klopt. Die priesterjongen, dat ben ik. En nu zou ik graag op wacht willen staan.’

De hoofden van de priesters draaiden zich verschrikt met een ruk naar hem toe en de toezichthouder vroeg:

‘Zeg, jij luistervink, hoe lang zit jij ons hier al af te luisteren?’

‘Ik luister niet af. Ik luister mee. Ik probeer te begrijpen hoe jullie erover denken.’

‘Nou, dat heb je dan denk ik wel begrepen. Voor Messiassen is in het huidige tijdgewricht geen plaats. Of het klootjesvolk nu denkt dat hij is opgestaan of niet. Dat maakt niet uit. En nu. Meekomen jij. Ik zal wel even laten zien waar jouw plek voor de nacht is.’

Saraf liet zich echter niet uit het veld slaan en vroeg:

‘Hebt u nog een priesterkleed voor mijn kunnen vinden?’

De mond van de man ging meteen dicht terwijl zijn ogen horizontaal door de kassen gingen. Het was duidelijk dat de man geen moment meer aan zijn belofte had gedacht en hij mompelde:

‘Da’s waar ook. Blijf maar even zitten, dan haal ik een kleed voor je op.’

De man liep tussen Saraf en de vuurpot door en verdween in het enorme haardgebouw, zodat Saraf even alleen zat met de twee andere priesters. Die hadden door Sarafs opmerking over zichzelf bijzonder veel aandacht voor hem. Meteen begon de priester die het dichtst bij zat, hem vragen te stellen:

‘Zo, dus jij bent vanmorgen bij het graf van Jezus van Nazareth geweest?’

Saraf knikte bevestigend en meteen kwam de volgende vraag:

‘Nou, vertel ons dan maar eens wat je daar allemaal hebt gezien.’

- 21 januari 2022 –


(189)

Annas keek met een zo ernstig mogelijke blik in de donkere ogen van het meisje dat rechts van hem aan tafel zat en hij vroeg met een mengeling van verbazing en verontwaardiging:

‘Je gaat mij toch niet vertellen dat het priesterjong ongevraagd het perceel van een belangrijk raadslid heeft betreden?’

Maria keek hem met vragende ogen aan. Annas kon in die ogen geen zweem van angst of onderdanigheid in ontdekken. Alleen vastberadenheid. Het leek hem alsof ze wist dat er een strijd aan zat komen, waar ze al helemaal klaar voor was. Die strijd kon ze wat hem betreft krijgen en hij zei:

‘Hm… Een perceel betreden waarop zojuist de meest doortrapte diefstal van de eeuw heeft plaatsgevonden onder verbreking van een Romeins zegel. Dat ziet er niet best voor die jongen uit!’

Annas bleef het meisje aankijken in de hoop dat ze in de verdediging zou schieten. Daar zou hij met zijn verbaal geweld dan weer op in kunnen hakken. Maar dat gebeurde niet. Ze bleef hem vragend aankijken. Dit was Annas niet gewend. Zijn blik ging richting Malchus en hij vroeg:

‘Nou, mooi is dat. Breng je een kind mee dat boeh noch bah zegt als haar vragen worden gesteld.’

Direct klonk rechts van hem de stem van het meisje:

‘Ik wil best uw vragen beantwoorden. Maar stel die dan tenminste. U hebt mij nog geen enkele vraag gesteld.’

Meteen draaide Annas geïrriteerd zijn hoofd naar haar toe en blafte:

‘Zo! Is dat zo? Heb ik jou nog geen vraag gesteld? Nou, vertel jij mij dan maar eens wat jouw priestervriendje bij de schriftlezing allemaal over zijn bezoek aan het graf heeft verteld. Want daar hebben jullie het toch over gehad?’

Annas zag dat de ogen van het meisje probeerden hem te peilen. Het was alsof ze twijfelde aan de oprechtheid van zijn vraag. Annas trok een zo onschuldig mogelijk gezicht en vroeg?

‘Toch? Of niet soms? En was dat een plenair gesprek of alleen in kleiner verband?’

‘Wat bedoelt u met plenair?’

‘Met de hele groep. Iedereen. Allemaal samen.’

‘O, dan was het een plenair gesprek.’

Annas keek even met enige teleurstelling naar de tafel, die nog altijd leeg was. Alsof hij dit even moest verwerken. Daarna ging hij verder:

‘Zo. Maar dan hebben alle kinderen dus zijn verhalen van het graf gehoord?’

Even dacht Annas een twinkeling van triomf in haar ogen te zien, toe ze zei:

‘Ja. We zaten allemaal ademloos te luisteren.’

Annas had moeite zijn frustratie te verbergen en met één zeer hoog opgetrokken wenkbrauw mompelde hij iets over het niveau van de schriftlezingen van zijn dagen. Net wilde hij Maria een vraag stellen toen het eten werd opgediend. Even waren alle aanwezigen afgeleid. Annas zat verlekkerd te kijken naar de schalen en kommen vol dampend voedsel, die rijkelijk werden uitgestald. Een tweede bediende kwam er direct achteraan met een grote kan wijn en enkele bekers. Annas vond de Cholent die Maria had bestel er ineens ook verrukkelijk uit zien en wilde een voorstel doen maar de meid die het opdiende, was hem voor met haar uitleg over de opgediende spijzen:

‘De wijn is van het uitstekende jaar van Tiberius’ troonsbestijging. De Shakshuka zag er niet meer uit. Die hebben we opnieuw bereid. En we hebben er nog een paar verschillende stukken kaas bij geserveerd. Die kunnen heerlijk worden gecombineerd met de salade en met de Falafel.’

Annas knikte dankbaar in haar richting en zag in de blik van de meid dat ze dat min of meer verwachtte. Daarna draaide hij zich naar zijn tafelgenoten om zijn voorstel te doen:

‘We kunnen het ook zo doen, dat we allemaal overal wat van nemen. Dan hebben we des te meer variatie.’

Annas lette op de reactie van Maria en hij zag haar heftig knikkend met grote ogen naar de Shakshuka kijken, die hij had besteld en die vlak voor haar stond. Hij maakte daaruit op dat zijn voorstel in goede aarde viel. Annas hief zijn handen ten hemel en bad:

‘Gezegend bent u G-d, Koning van de Wereld. Alles werd geschapen door zijn woorden.’

Zonder verder nog iets te zeggen viel Annas op het eten aan. Nu pas merkte hij, hoe uitgehongerd hij was na de gehele middag zijn organisatietalent in de strijd te hebben gegooid voor een extra avondzitting van het Sanhedrin. Voor enige tijd werd er weinig gezegd en was iedereen druk met het opscheppen van gerechten uit de schalen. Toen ze allen hun eerste happen hadden weggewerkt, hervatte Annas het gesprek met een vraag aan Maria. Het antwoord op die vraag was voor hem als aanvoerder van het Sanhedrin zowel essentieel als huiveringwekkend.

‘Maria, vertel mij eens haarfijn wat die priestervriend van jou bij de schriftlezing allemaal heeft verteld over zijn bezoek aan het graf.’

- 25 januari 2022 -

paasroman

De Heer is werkelijk opgestaan

Hoofdstuk 63