hoofdstuk 22

(67)

Het had weinig gescheeld of Vitellius had zitten genieten van enkele stille momenten op het wijnrankenpad, tussen de twee Joodse meisjes, die hij stevig bij hun kleding vasthad, zodat ze geen kant op konden. Hoewel er vanuit hun zittende houding weinig zichtbaar was van het heuvelachtige panorama, was de pastorale setting van het pad, de ranken en de bomen die zich op wisselende afstanden aftekenden tegen de blauwe lucht voor Vitellius een lust voor het oog. Mijmerend bedacht hij dat hij na zijn diensttijd als wijnboer zou beginnen en dan de kunst zou afkijken van de boeren die hier in de buurt van Jeruzalem hun bedrijf hadden. Maar ineens werd hij opgeschrikt uit zijn overpeinzingen.

‘Vitellius, de grafsteen van de Rabbi waarvan jullie het graf moesten bewaken, hoe ver was die volgens jou van het graf weggerold?’

De vraag bracht Vitellius weer helemaal terug in de grimmige realiteit van zijn leven. Een leven, dat gezien zijn staat van dienst bij dat graf, mogelijk niet lang meer zou duren. De ogen van Vitellius maakten zich met weerzin los van een vijgenboom die zich statig verhief boven de wijnranken en gleed langzaam richting de twee donkere kijkers naast hem. Daaronder schitterde een ondeugende lach. Ze wist dat ze het hem moeilijk maakte met haar vragen en toch ging ze ermee door. Vitellius besloot haar vraag voorlopig nog even naast zich neer te leggen en keek weer boven de wijnranken uit. Hij vroeg zich af hoe dit kind kon weten van de grafsteen. Hij ging na hoelang het allemaal geleden was.

Het leek hem wel een jaar terug, zoveel was er inmiddels gebeurd. Maar de wonderlijke gebeurtenissen waren nog geen dag oud. En hier zat een Joods kind er vragen over te stellen. Het was volgens Vitellius bijna onmogelijk dat zij al bij het graf was geweest. Hij overwoog dat ze het mogelijk van iemand anders had gehoord. Ineens begreep Vitellius waarom Malchus zijn buitenissige commando had gegeven de kinderen te grijpen. Deze kinderen wisten te veel. Het was voor Vitellius alleen een groot raadsel hoe Malchus kon weten dat ze zoveel wisten. Vitellius ging terug in zijn geheugen. Zij waren als soldaten van de wacht de herkomst van alle berichtgeving over het graf. Voorzover hij kon nagaan was hij de hele ochtend bij Malchus geweest. Hij zocht in zijn herinnering naar een moment waarop Malchus en hij even gescheiden waren. Ineens herinnerde hij het zich. Het was kort nadat hij op inspectie was geweest in het graf. Malchus had toen gelegenheid gehad de volgelingen van de Rabbi af te luisteren, toen die het graf bezochten. Zelf had hij keihard zijn hoofd gestoten en was richting de uitgang van de tuin gelopen om de volgelingen niet achterdochtig te maken.

‘Nou, Vitellius? Hoe ver denk je dat de steen gerold was?’

Maria bleef aandringen, terwijl ze hem met haar donkere vragende ogen bleef aankijken. Het was een strikvraag want ze ging er al vanuit dat hij getuige was geweest van een steen die zou zijn weggerold. Elk antwoord dat uitging van die premisse, pinde hem vast als getuige. Enige tijd dacht Vitellius na, hoe hij op de vraag zou reageren. Zou hij die negeren? Maar hij had haar vorige vragen ook vrijwel allemaal genegeerd. Maria leek te beschikken over een engelengeduld want enige tijd zei ze niets meer. Toen klonk het ineens:

‘Als je de vraag ontwijkt, wek je de indruk dat je er alles van weet, Vitellius.’

‘Dan is dat maar zo’, antwoordde hij wrevelig.

‘Was het ongeveer twintig el?’

Vitellius keek haar weer van opzij aan en kon het niet helpen dat hij in de lach schoot. Hij ervoer dat kinderen ontwapenend direct kunnen zijn. Maar het klopte precies met de afstand die hijzelf had geschat. Niemand had vanochtend vroeg kunnen denken dat hij dezelfde dag nog vragen uit een kindermond op zich afgevuurd zou krijgen over de schrikwekkende gebeurtenis die alle levenskracht uit hem leek te zuigen. Maar zijn lach had hem verraden.

‘Ja dus. Alles wat Saraf vanmorgen vertelde, klopt precies’, concludeerde Maria.

‘Wacht even’, protesteerde Vitellius, ‘van mij heb je niets gehoord.’

‘Ik heb genoeg aan je reactie’, zei ze, terwijl ze voor zich keek.

‘En wie is Saraf?’, vroeg Vitellius.

‘Dat is de jongen, waar jij plotseling jacht op maakte’, antwoordde Maria beschuldigend. Ze keek hem boos aan, wat haar bijzonder goed stond.

‘En hoe wist Saraf dat allemaal, van het graf en zo?’

‘Ha, je geeft dus toe dat het klopt!’, antwoordde Maria triomfantelijk.

Geïrriteerd keek Vitellius weer richting de prachtige vijg tussen de ranken. Hij vroeg zich af of hij zichzelf had verraden.

‘Ik geef niks toe. Ik vraag alleen hoe hij aan die verhalen komt.’

‘Zo vroeg je het net niet. Je eerste vraag was, hoe Saraf het allemaal wist, van het graf en zo. En nu maak je daar ineens ‘die verhalen’ van. Dat is niet eerlijk, Vitellius!’

Haar vasthoudendheid begon hem tegen te staan. Vitellius wist niet anders te doen, dan een diepe zucht te slaken en weer terug te keren tot zwijgzaamheid. En toen kwam de volgende vraag, die hem van zijn stuk bracht.

- 12 augustus 2021 -


(68)

Met zijn ellebogen op de middenrand van het tweedelige bad, overwoog Pilatus dat hij in ieder geval nog minstens één duik zou nemen alvorens zich af te drogen en de werkzaamheden van de middag op te pakken. Het kristalheldere water, dat afkomstig was uit de bronnen van Salomo en via een aquaduct en een ingenieus leidingenstelsel naar het Paleis van Herodes stroomde, was bijna geheel tot stilstand gekomen, zodat de mozaïekstructuren op de grote marmeren tegels van de vloer en de wanden van het bad gestaag en ritmisch deinden op de nog nauwelijks aanwezige golfslag. Pilatus staarde ernaar. Hij werd er enigszins door gehypnotiseerd.

Hij was de enige in de enorme ruimte, waarin zich diverse baden bevonden van wisselende temperaturen. Het badwater waar hij zich bevond, was dermate behaaglijk, dat er behoorlijk wat inwendige weerstand moest worden overwonnen om eruit te gaan. Die weerstand was voor Pilatus die middag nog veel groter dan anders vanwege de recente gebeurtenissen. Gebiologeerd door het zacht wiebelende water somde hij voor zichzelf de problemen en de raadsels op waarvoor hij zich als prefect van het onberekenbare Judea gesteld zag. Een reusachtige aardbeving gevolgd door ontelbare scheuren en breuken in talloze gebouwen, waaronder het fort, de paleizen en de tempel. Een aanzienlijke naschok in de vroege ochtend, die de eerste herstelwerkzaamheden had verijdeld. Een ontzaglijke drukte vanwege een niet-aflatende stroom pelgrims, met een complete verstopping van al Jeruzalems verkeersaders. En tot overmaat van ramp een complete wacht van twee contubernia legionairs, die in rook leek te zijn opgegaan en waarnaar al de hele ochtend zonder enig resultaat was gezocht. Het enige lichtpuntje waren de enorme belastingopbrengsten vanwege de influx van Joodse pelgrims met hun offeranden. Door slimme afspraken met de priesterklasse van de tempel kon hij daar als magistraat behoorlijk van profiteren.

Een zwakke inwendige stem van het geweten, dat nog ergens in de magistraat aanwezig was, bracht hij tot zwijgen door weer in beweging te komen voor de éne duik die hij nog minstens zou nemen en door de gedachte dat de enorme ambtelijke hoofdbrekens van de drukte ergens door moesten worden gecompenseerd. Op het moment dat Pilatus uit het water omhoogkwam, zag hij door het wijkende water de wazige gestalte van een centurio tussen twee pilaren van de zuilengalerij rond de badruimte en hij wist dat het bij die éne duik zou moeten blijven.

‘Avé, prefect!’, groette de centurio met zijn vuist op de borst.

‘Avé, Maximus’, antwoordde Pilatus, terwijl hij via de zwembad-brede trap omhoog steeg en het water van zijn lichaam droop.

‘Zo, dus het waren jouw mannen, die vanochtend bij het graf ontbraken?’, vroeg Pilatus, terwijl hij een grote handdoek van zijn slaaf aanpakte en het gesprek meteen in de juiste richting stuurde.

‘Ja, ik moet het nog steeds stellen met vierenzestig man in plaats van tachtig.’

‘Lukt het dan wel om het toezicht op jouw deel van de omgeving te realiseren?’

‘Na het koelbloedige optreden van vanmorgen, lijken bandieten zich in mijn regio vandaag gedeisd te houden. Op dit moment zijn er geen problemen.’

‘Mooi, maar jij zou informatie ontvangen hebben van de aflossende wacht over de toestand die zij bij het graf aantroffen, klopt dat?’

‘Ja, het waren de mannen van centurio Quartus. Maar hij heeft momenteel heel wat meer te stellen met zijn mannen. In zijn regio vonden wat opstootjes plaats en het bezoek van zijn legionairs aan het graf heeft hen behoorlijk aangegrepen.’

‘Wat zagen ze daar dan?’

‘Er was sprake van enkele merkwaardige feiten. Allereerst natuurlijk het volledige ontbreken van de wacht van mijn mannen, die ze moesten aflossen. Ten tweede vonden ze de grafsteen op circa twintig el afstand van het graf, plat op zijn kant met daarop de verbroken Romeinse zegels, corresponderend met zegelrestanten op de grafopening. Maar de aller vreemdste ontdekking deden ze toen ze het graf binnengingen.’

‘En, wat zagen ze daar dan?’, vroeg Pilatus nieuwsgierig, terwijl zijn slaaf hem de Toga aantrok.

‘Wel, hoe zal ik het zeggen. Hm. Ze vonden de grafdoeken op een manier die je niet zou verwachten.’

‘Wat? Hadden zijn volgelingen het lichaam ontdaan van de grafdoeken?’

‘Nee, dat is het hem nu juist.’

‘Hoe kunnen de grafdoeken in het graf liggen als de volgelingen het lichaam er niet uit gewikkeld hebben?’

‘Dat weten we niet.’

‘Ja, wat is dit voor mistig verhaal, centurio. Verklaar je nader. Wat was er aan de hand met die grafdoeken?’

‘Wel, ze lagen onaangeroerd. Alsof het lichaam er op mysterieuze wijze uit verdwenen was.’

‘Maar hoe kan dat?’

‘Ja, dat weten we niet. Het is een mysterie.’

‘Ik neem aan dat jullie de grafdoeken hebben meegenomen?’

‘Nee, de soldaten waren dermate van slag dat ze alles bij het graf hebben achtergelaten.’

‘Dan ga direct je mannen opdracht geven die grafdoeken alsnog uit het graf te halen, voordat een ander het doet. Ik wil weten wat de toestand van de grafdoeken is.’

‘Maar prefect, ik moet het al doen met twee contubernia minder.’

‘Prioriteiten, centurio! Prioriteiten! Dit is nu even veel belangrijker. De Joodse autoriteiten hebben hemel en aarde bewogen om deze Rabbi gekruisigd en begraven te krijgen en ze zijn er als de dood voor dat Hij over zijn eigen graf heen gaat regeren. Ze hebben het graf niet voor niets laten bewaken. Het is onze plicht om dit mysterie, zoals jij het noemt, tot op de bodem uit te zoeken.’

‘Hm, goed. Ik zal proberen vanmiddag wat mannen vrij te maken voor het ophalen van de grafdoeken.’

‘Niet proberen. Jij stuurt linea recta enkele soldaten naar het graf.’

‘In orde. Ik kijk wat ik kan doen.’

‘Nee, jij doet! En wel direct, voordat die doeken zijn verdwenen.’

‘Goed! Ik regel het.’

‘Zo mag ik het horen.’

Even keken de mannen elkaar zwijgend aan.

‘Nog iets gehoord over je verdwenen contubernia?’

‘Niets. Geen spoor. Het lijkt of de mannen, net als het lichaam, in rook zijn opgegaan.’

‘Er moet een rationele verklaring voor zijn. Zowel voor jouw mannen als voor het lichaam.’

‘Ik hoop het.’

‘Ik weet het. Wat doen we met de mannen als ze weer boven water komen?’

‘U weet wat op desertie staat.’

Pilatus keek de centurio ernstig aan en zei:

‘Daar zal een militaire rechtbank over moeten beslissen.’

En om de urgentie van het gegeven bevel nog eens te onderstrepen, voegde Pilatus daaraan toe: ‘Veel zal afhangen van de grafdoeken. Des te belangrijker is het ze te vinden.’

Op dat moment kwam een infanterist de badruimte binnenstormen, die buiten adem uitbracht:

‘Avé, Prefect. Er is belangrijk nieuws voor u.’

- 13 augustus 2021 -


(69)

‘Je hebt toch net het verhaal van de pelgrims gehoord?’, vroeg Kajafas verbaasd aan Annas. De hogepriesterlijke elite stond te overleggen op de drempel van de poort van Nicanor, die de binnenste voorhof scheidde van de vrouwenvoorhof.

‘Ik weet niet waar je het over hebt’, antwoordde Annas opnieuw.

Verbaasd richtte Kajafas zich over de schouder van Annas heen tot diens zoon en vroeg:

‘Matthias, jij zou toch je vader meenemen naar de pelgrims om hem het verhaal…?’

Hij kon zijn zin niet afmaken want Annas viel hem in de rede:

‘Wil je die jongen erbuiten laten? Nogmaals, ik weet niet waar je het over hebt.’

Jonathan had de onafgemaakte vraag van de Hogepriester begrepen en stond op het punt die te beantwoorden:

‘Vader werd plotseling onwel toen…’

Maar Annas kapte hem af:

‘Matthias!’, zei hij met stemverheffing, terwijl hij met zijn hoofd heftig schuin naar de grond knikte. Matthias herkende het gebaar van opperste opwinding en hield zich stil. Voor een moment was het helemaal stil tussen de priesters. Annas keek Kajafas strak aan en terwijl hij zijn ogen samenkneep tot spleetjes zei hij:

‘Ik werd onwel toen de pelgrims begonnen hun verhaal uiteen te zetten. Laat ik dus nooit weer iets horen over dat verhaal.’

‘Maar Annas, het gaat over…’

‘Gaat het erover dat ze Hem hebben gezien? Als je dat gelooft mag je je lidmaatschap van de sekte der Sadduceeën verruilen voor één van de sekte der Farizeeën en mag je je hogepriesterlijke kleed voorgoed uittrekken.’

‘Nee, Annas, dat was het niet.’

‘Mooi. Dan kunnen we nu overgaan tot de orde van de dag.’

‘Maar Annas, de pelgrims hebben…’

‘Als je nog één opmerking over de pelgrims maakt, besluit ik om de vergadering vanavond alsnog rond de hogepriesterlijke Mikvah te beleggen. Dan kunnen we het meteen hebben over het falen van de Westelijke lamp.’

Kajafas keek Annas verbouwereerd aan.

‘Geen woord over pelgrims, ook vanavond niet – of het moet gaan over de opbrengst voor de tempel.’

Na een kort moment van zwijgzame instemming van Kajafas en de twee zoons van Annas, gaf Annas zijn bevelen voor die avond.

‘Ik wil dat jullie nu direct een lijst van rond de twintig leden van het Hoger Sanhedrin samenstellen, waarmee we vanavond overleggen over de wacht bij het graf. Vertel ze alleen over hun plichtsverzuim, dat ze het graf reeds voor de aflossing hadden verlaten.’

‘Annas, kunnen we het verzuim van de soldaten mogelijk gebruiken richting Pilatus?’, vroeg Kajafas.

Annas wees met zijn wijsvinger naar de borst van Kajafas en zei: ‘Zo ken ik je weer. Een heel goed punt voor de vergadering van vanavond.’

‘Vader, dan kunnen we meteen de aanval op Malchus in de tuin van Gethsémané bespreken’, merkte Jonathan op, aangemoedigd door het compliment dat zijn vader net gaf.

De wijsvinger van Annas draaide van Kajafas naar Jonathan terwijl hij zei:

‘Het is goed dat je me er aan herinnert maar als vergaderonderwerp in het Sanhedrin is het minder geschikt. Het Sanhedrin was namelijk niet bij de arrestatie aanwezig.’

‘Zal ik zo met u teruglopen naar het paleis? Dan zal ik Malchus wel bevragen over de feiten rond de arrestatie’, reageerde Jonathan.

‘Ik waardeer je inzet maar jij bent hier harder nodig. Het zal jullie niet meevallen minimaal twintig raadsleden bereid te vinden vanavond mee te beslissen over het lot van de soldaten.’

‘Maar… beslissen wij dan over het lot van die soldaten?’, vroeg Jonathan zich hardop af.

‘Wat dacht jij? Ze komen natuurlijk voor een militair tribunaal. Maar dat is de officiële buitenkant, het toneelstuk. De soldaten waren immers voor onze zaak ingezet en wij zijn de gedupeerde partij. Wij bepalen waar het toneelstuk voor het militair tribunaal uiteindelijk toe leidt, tot vrijspraak of tot de dood.’

‘Maar … wil Pilatus die beslissing niet voor zichzelf houden?’, vroeg Jonathan opnieuw.

Zijn vader richtte zijn hoofd iets schuin omlaag en keek hem vanonder een fronsende wenkbrauw aan, terwijl hij antwoordde:

‘Je heb nog wel het één en ander te leren op gebied van politiek, beste jongen. Natuurlijk wil Pilatus die beslissing voor zichzelf houden. De vraag is of wij hem dat mogelijk maken. En zoals je hebt kunnen zien in het proces tegen de Rabbi van Nazareth zijn er weinig beslissingen die de stadhouder zelfstandig kan nemen.’

‘Maar dat was een Joodse Rabbi en dit zijn Romeinse soldaten.’

‘Romeinse soldaten die hun plicht verzaakten in het bewaken van de dode Joodse Rabbi in opdracht van Joodse priesters.’

Jonathan lachte kort, terwijl zijn hoofd iets naar achter bewoog en hij keek zijn vader bewonderend aan. Ondertussen borduurde Annas voort op het voorstel van Kajafas:

‘Daarom kunnen we er, zoals Kajafas al zei, misschien nog meer uitslepen dan alleen...’

Middenin de zin hield Annas op met praten. Er klonk een enorm kabaal van vallend gesteente vanaf de priestervoorhof.

- 14 augustus 2021 -

paasroman

De Heer is werkelijk opgestaan

Hoofdstuk 23