hoofDstuk 35

(106)

Allemaal keken ze in de richting die Maria aanwees. Het was aan de rand van een reeks aaneengesloten daken, bij het laatste gebouw voor een straat of steeg. Daar was een soort opening te zien, een uitsparing uit het dak. Samen liepen ze erheen en het gebouw bleek aan een tamelijk brede straat te grenzen. De opening in het dak was een soort veranda, overkapt door een aantal dikke balken. Er was geen trap tussen de veranda en het dak waar ze stonden. Wel zagen ze dat er vanuit het gebouw een deur uitkwam op de veranda en het was het proberen waard om te kijken of die geopend was. De balken waren op regelmatige afstanden van elkaar geplaatst. De ruimte tussen de balken was te smal om er tussendoor te kunnen. Maar de kant van de straat was volledig open. Direct deed Vitellius een voorstel:

‘Zal ik eens kijken of die deur daar open is?’

Malchus keek bedenkelijk en vroeg:

‘Ja maar, hoe komen wij op die veranda?’

‘Oh. Als ik daar beneden sta, help ik jullie wel.’

Malchus keek nog eens naar de diepte richting de veranda en de straat en zei:

‘Jij bent ook niet snel ergens bang voor, hè Vitellius?’

‘Tot vanmorgen vroeg kende ik geen angst. Maar sindsdien vecht ik voor mijn leven.’

In de blik die Malchus met hem wisselde, zag Vitellius het respect dat hij in de ogen van de knecht verworven had. Toen vroeg Malchus:

‘Let je wel goed op, dat er geen soldaten in de buurt zijn?’

Even keek Vitellius Malchus met een scheve blik aan en hij antwoordde:

‘Wat dacht je dat ik al een dag lang aan het doen was?’

Malchus knikte lachtend en direct gaf Vitellius de titula aan Maria.

‘Wil jij nog even op deze wapens passen?’

Lachend nam Maria de bordjes aan.

‘En kijken jullie alle drie goed, als ik voordoe hoe je over die balken loopt en ook hoe je eraf springt?’

Alle drie knikten ze. Daarna stapte Vitellius op de eerste balk. Ontspannen en met ogen die naar links en naar rechts door de straat gingen, liep hij over de balken. Maar toen draaide hij zich om en liep zo snel hij kon weer terug, terwijl hij zei:

‘Bukken, snel!’

Terwijl Vitellius de laatste stap terug op het dak zette, doken Malchus en de twee meisjes in elkaar en een moment later lagen ze alle vier plat op het dak.

‘Een contubernium!’, fluisterde Vitellius.

Voor korte tijd lagen ze zwijgend naast elkaar. Vitellius hoopte in stilte dat ze de soldaten, die hij in de staat had gesignaleerd, hem niet hadden gezien. Was dat het geval, dan konden ze de soldaten elk moment op de veranda verwachten en dan moesten ze weer weg vluchten over de daken. Maar de momenten regen zich aaneen en de soldaten verschenen niet. Vitellius wachtte lang genoeg tot hij zeker wist dat ze verdwenen waren en kroop toen op zijn hurken over de balken tot bij de straat. Even tuurde hij de straat in beide richtingen af. Toen ging op zijn linkerdij zitten en hij zette zijn linkerhand achter zich op de balk. Zijn rechterbeen liet hij naar beneden bungelen en zijn rechterhand zette hij voor zich op de balk. Terwijl hij zich van de balk liet zakken, draaide hij zijn lichaam nog iets en hield hij met zijn linker- en rechterhand de balk stevig vast. Met een soepele sprong belandde Vitellius op de onderliggende veranda. Hij duwde tegen de deur en merkte dat die open was. Hij liep naar het dak waar de anderen zaten en fluisterde:

‘De deur is open. Geef mij de titula maar weer. En loop maar over de balken en laat je maar zakken.’

Hij pakte de twee bordjes weer aan van Maria, die daarvoor op haar buik ging liggen. Daarna ging hij onder de laatste balk aan de straatkant staan. Maria was de eerste die volgde. Met gemak liep ze over de balken naar hem toe. Toen ze haar rechterbeen op de laatste balk zette, zei vitellius:

‘Goed zo, Maria. Ga nu op je linkerdij zitten en zet je linkerhand achter je en je rechterhand voor je. Met enige moeite lukte het haar en Vitellius zag haar rechterbeen al naar beneden komen. Hij zette zijn hand onder haar voet, zodat ze draagvlak voelde. Daarna durfde ze van de balk af te glijden en zo belandde ze in de armen van Vitellius, die haar voorzichtig neerzette. Op dezelfde manier volgden Matilda en Malchus, hoewel die laatste wel heel wat meer van de krachten van Vitellius vergde. Vitellius liep naar de deur en opende die.

‘Vitellius, wacht!’, riep Malchus ineens.

- 20 september 2021 -


(107)

Saraf was de eerste die zich omdraaide. Zijn oom liep nog een paar passen en keek toen eveneens achter zich. Iemand had iets gezegd maar ze hadden niet goed gehoord wie het was en wat hij zei. Ineens zei de soldaat bij de ingang van de graftuin met luide stem:

‘Die jongen blijft hier. Hij is een belangrijke getuige.’

Even was het stil. Toen sprak zijn oom:

‘Saraf, kom mee. Jij luistert naar mij.’

Saraf bleef besluiteloos staan. Hij wist niet meer wat hij moest doen. Zijn oom sprak met stemverheffing:

‘Saraf. Je weet wat ik heb gezegd.’

Nog steeds bleef Saraf staan. De soldaat zei niets maar trok wel weer zijn zwaard. Zijn oom begon weer te bulderen en naar de hemel roepend schreeuwde hij:

‘Saraf. Gehoorzaam en kom.’

Het zwaard maakte op Saraf echter meer indruk dan het bulderen van zijn oom en hij begon richting de graftuin te lopen. Achter hem klonk een rauwe kreet van grote frustratie en direct hoorde hij de dreunende voeten van zijn oom achter zich op het pad. Daarna volgde de stevige greep van een grote hand op zijn schouder die hem staande hield. En een bevelende stem bulderde:

‘Meekomen, nu direct.’

Saraf lichtte beide handen op richting de soldaat ten teken dat hij er ook niets aan kon doen, draaide zich om en liep weer achter zijn oom aan. Achter zich hoorde hij ditmaal een luid geroepen commando.

‘Ik beveel jullie te blijven staan. De jongen staat onder arrest van Rome.’

Saraf bleef staan, draaide zich om en liep terug naar de tuin. Zijn oom probeerde hem bij zijn tuniek te grijpen maar Saraf dook snel weg en ontsnapte. Hij zette het op een rennen en draafde door tot hij hijgend voor de soldaat stond. Die stapte opzij en liet hem erdoor. Daarna plaatste de soldaat zich weer met gespreide benen en getrokken zwaard voor de ingang, tussen twee muurtjes. Saraf bleef vlak achter de soldaat staan om te zien hoe zijn oom zou reageren. Die kreeg een woedeaanval. Met grote passen liep hij naar de soldaat, ging vlak voor hem staan en schreeuwde:

‘Dat ongezeglijke priesterjong valt onder mijn gezag. Je hebt het recht niet hem aan mijn gezag te onttrekken. Laat hem nu ogenblikkelijk met mij meegaan.’

De soldaat was niet onder de indruk en reageerde:

‘Dat ongezeglijke priesterjong heeft anders wel een bloedbad voorkomen.’

Discussiëren was de oom van Saraf op het lijf geschreven en hij riep:

‘Hij heeft het bijna veroorzaakt door al die boeren mee hierheen te nemen.’

‘Dat kan zijn maar hoe hij de netelige situatie van zonet heeft opgelost en dat op zijn leeftijd, dwingt respect af.’

‘Die brutale mond? Die altijd een weerwoord heeft? Hij moet eerst maar eens leren gehoorzamen en nu laat je hem met mij mee naar huis gaan.’

‘Geen sprake van. De jongen is een belangrijke getuige. Hij heeft waarschijnlijk de soldaten gezien, die vanmorgen om onduidelijke redenen het graf verlaten hebben.’

‘Welnu. Je hebt net gehoord waar hij ze heeft ontmoet. Dus jullie weten waar je moet zoeken. En nu geef je hem mee.’

‘Het gaat ook om hun signalement.’

Hierop merkte Saraf dat zijn oom zich weer tot hem richtte terwijl hij zei:

‘Saraf, vertel deze soldaat maar even hoe ze eruit zagen. Daarna kom je met mij mee.’

Meteen gehoorzaamde Saraf en hij zei:

‘Nou, één van de soldaten kwam achter me aan toen ik wegvluchtte door een wijngaard. Hij was…’

‘Ho, stop’, riep de soldaat. ‘Ik ben niet degene die signalementen opneemt. Dat gebeurt in het fort of in het pretorium.’

De oom van Saraf reageerde verontwaardigd:

‘Nee, als jullie zo graag een verklaring van de jongen willen, kun je die hier en nu afnemen en daarna neem ik hem mee.’

Saraf stond achter de soldaat en kon zijn gezicht niet zien maar hij hoorde hem een spottend lachje uitstoten. Daarna zei hij:

‘Daar komt niets van in. De jongen staat onder arrest. Hij heeft niet alleen de deserteurs ontmoet, hij heeft ook de grafsteen en het graf met het verbroken Romeins zegel gezien. En hij beweert het verdwenen lichaam van de Rabbi gezien te hebben. Dat maakt hem mogelijk medeplichtig aan grafroof.’

Saraf schrok van de zware beschuldiging die ineens uit de mond van de soldaat kwam en hij vroeg zich af of hij er goed aan had gedaan, weg te lopen bij zijn oom. Zijn oom merkte het en zei tegen hem:

‘Nou, je hoort het Saraf! Medeplichtig aan grafroof! Dat krijg je ervan als je je ongehoorzaam gedraagt en bij je oom wegloopt.’

- 21 september 2021 –


(108)

In de markthal onder de zuilengalerij van de tempel was alle beweging voor korte tijd gestaakt door het onbesuisde optreden van Annas. Intussen kwam alle handel langzaam weer volledig op gang. Tussen de handelaren, bij de tafel van Jesse, een verkoper van offerduiven, stonden Annas en Mattanja. Mattanja wees met zijn hand naar de tafel naast die van Jesse, waar een verkoper van offerkoeken achter stond. Tussen de stapels koeken stond een witte duif.

‘Zie je dat daar, op die tafel? Die witte duif?’

Annas zag het eerst niet. Toen constateerde hij met een schok de vogel op de tafel. Hij was met stomheid geslagen en Mattanja zei:

Vreemd. Die heeft het overleefd. Hoe is dat mogelijk?’

‘Hij is uit de dood opgestaan. Ha ha’, klonk de schelle stem van Jesse, die net klaar was met het opruimen van de troep van zijn dode duiven op de marmeren vloer. Met een blik waarin tegelijkertijd boosheid en afschuw lagen, keek Annas hem aan. Maar hij reageerde niet. Zijn blik ging weer naar de witte duif. Het beest was in- en in-wit, zonder ook maar één enkel veertje grijs of bruin. De duif liep met voorzichtige passen over de tafel en keek af en toe behoedzaam in het rond. Daarbij stootte de vogel genoegelijk zacht gekoer uit. Jesse schoof de bak met afval onder zijn tafel door en liep direct naar de tafel met koeken om de duif te pakken. Maar hij was te laat. Vlak onder zijn handen vloog de duif met een luid gefladder op. Hij vloog omhoog en ging bovenop een uitstekend reliëf van de uitbundige sculptuur zitten waarmee de toppen van de enorme Korinthische zuilen van de galerij waren versierd. De actie van Jesse en het vleugelgeklap van de duif hadden de aandacht van een groot aantal handelaren en voorbijgangers gewekt. Alle ogen in de omgeving van Annas waren op de duif gevestigd. Jesse liep weer terug naar zijn tafel, terwijl hij zei:

‘Ik vang hem later op de dag wel.’

Toen gebeurde er iets onverwachts. De duif vloog met klapperende vleugels weg van het ornament. Hij vloog recht over Annas en ineens voelde Annas een warme natte smurrie met een kletsend geluid tegen zijn gezicht komen. Jesse zag het gebeuren en kon niet voorkomen dat een korte schaterlach aan hem ontsnapte. Het was alsof de duif hem genoegdoening verschafte voor wat Annas hem had aangedaan. Maar direct sloeg hij zelf zijn hand voor zijn mond, uit angst voor represailles. Maar de lach van Jesse werkte aanstekelijk en alle aanwezigen in de hal die hadden gezien wat er was gebeurd, stonden met een inghouden lach naar Annas te kijken.

Annas stond besmeurd en witheet temidden van de marktdrukte. De kwak duivenstront was gedeeltelijk in zijn oog gekomen en dat beet behoorlijk. Hij durfde nauwelijks met zijn ogen te knipperen. Mattanja, die naast hem stond kwam direct in actie. Hij haalde zijn tallit van zijn hoofd en begon daarmee het gezicht van Annas zoveel mogelijk te reinigen. Alleen het oog bleef een probleem. Dat moest met water worden schoongemaakt. Mattanja nam Annas, die met zijn ene oog de afstanden niet goed meer kon schatten, bij de arm. Hij begeleidde hem tussen het publiek door richting de uitgang van de Hulda-poort. Met de hand van Mattanja om zijn arm, liep Annas door de Huldapoort naar buiten. Langs de twintig treden van de Hulda-poort daalden ze samen af naar de stad van David. Ze liepen langs de buitenkant van het tempelterrein naar de grote Mikvah die zich onder de zuilengalerij bevond. Ze liepen door een grote toegang en kwamen bij het enorme badwater. Vanaf alle zijden liep een trap naar beneden, het water in. Het was er het redelijk rustig omdat weinig pelgrims zo laat op de dag nog een rituele reiniging voor het betreden van de tempel nodig hadden.

Annas ging op zijn knieën op de laagste trede naast de waterspiegel zitten. Hij hield zijn gezicht zo laag als hij kon bij het water en voorzichtig waste hij met zijn hand de drab van de duif uit zijn oog. Hij knipperde een paar keer met zijn ogen en keek in het rond. Toen schrok hij.

- 23 september 2021 -

paasroman

De Heer is werkelijk opgestaan

Hoofdstuk 36