Na de opname

Fictief verhaal over hoe het zou kunnen gaan na de opname

'Hem nu, die in staat is zeer overvloedig te doen boven alles wat wij bidden of denken, naar de kracht die in ons werkt, Hem zij de heerlijkheid in de gemeente in Christus Jezus, tot in alle geslachten van alle eeuwigheid. Amen.'

We zweefden omhoog, alsof we droomden. Onder ons zagen we de huizen, de weilanden, en in de verte de stad, steeds kleiner worden en steeds meer vervagen. Boven ons kwam de lichtende wolk, die ons leek op de zuigen, steeds dichterbij. Al die tijd klonk, oorverdovend, een stem als het geruis van een reusachtige waterval en het dreunende gebulder van een blaasinstrument, dat zo groot moest zijn als een hemellichaam. Het kon niet anders, of de daverende stem en het dreunende gebulder waren wereldwijd te horen. Toen kwam het moment dat we de wolk ingingen. Even was het overal licht om ons heen. Ik keek in het gezicht van mijn vrouw, dat de laatste maanden steeds zorgelijker had gestaan, door alle ellende in de wereld om ons heen, maar dat nu straalde van vreugde over de verrassing van het nieuwe leven, dat als een mantel over haar was heen gevallen, en alle pijn, verdriet en ergernis in een oogwenk had weggenomen.

Ineens bevonden we ons in een enorme ruimte. Het was een vertrek dat groter leek dan het hemelgewelf van de aarde. En toch was het er op de één of andere manier knus, alsof het werd verlicht door kaarslicht. Het meest deed de ruimte denken aan de foyer die men betreedt voorafgaand aan een klassiek concert. Een grote menigte was aanwezig maar toch was de ruimte lang niet vol. Er klonk een zacht en opgewonden geroezemoes van miljoenen stemmen. Er stonden tafels met de meest smakelijke spijzen die voortdurend werden aangevuld door dienstdoende engelen. Iedereen had een glas met verrukkelijk sap in de hand. Als het leeg was, werd het direct bijgevuld door een engel.

In de verte bevond zich een grote opening waaruit een schitterend licht stroomde. Het was de troonzaal van God, die door engelen klaar werd gemaakt voor de plechtigheid die daar binnenkort zou plaatsvinden. Iedereen was verrukt van verwachting vanwege de grootse dingen die stonden te gebeuren: de overdracht van alle macht in hemel en op aarde, die belichaamd werd door een boekrol in de rechterhand van God. Uit de troonzaal klonk af en toe het rommelen van de donder en het flitsen van weerlicht. Iedereen in de zaal wist aan Wie alle macht effectief zou worden overgedragen en Wie die macht vervolgens zou gaan uitoefenen: het Lam. En het Lam? Dat liep tussen de tafels door en maakte hier en daar een gemoedelijk praatje met de gasten. Vooral zij die het de laatste dagen op aarde zo verschrikkelijk zwaar hadden gehad, kregen zijn onverdeelde aandacht.

Wat opviel was, dat het rond sommige tafels veel drukker was dan om andere. De tafels met de grootste bezetting en de meest uitgelaten sfeer waren die, waar mensen stonden, die zich op aarde het meest eenzaam en onbetekenend hadden gevoeld. Iedereen was er namelijk op uit om juist hén aandacht te geven, die eenzaam en verlaten waren en waar weinigen zich om hadden bekommerd. De mensen die altijd in de schijnwerpers hadden gestaan en die enorme netwerken hadden opgebouwd, stonden hier en daar eenzaam te genieten van de rust om hen heen. Ze genoten van de hemelse gelukzaligheid en waren blij even geen contacten te hoeven onderhouden. Heel in de verte, zag ik een bekende gestalte met een enorme baard, alleen aan een tafeltje staan en stralend om zich heen kijken. Zijn gelaat leek meer te stralen dan dat van de meeste anderen. Ineens zag ik wie het was. Het was Mozes, die altijd een bijzonder intieme relatie had gehad met God en genoot van de vruchten van de woorden, die hij zo lang geleden aan het papier had toevertrouwd.

Wij deelden onze tafel met een aantal anderen. We haalden herinneringen op aan onze tijd op aarde. Ineens stond het Lam bij ons. Hij keek me aan met een blik die ik direct herkende als die innemende persoonlijkheid, die diep in mijn hart een plaats had, waar Hij door het geloof al zo lange tijd had gewoond en nog steeds woonde en tot in eeuwigheid zal wonen. Door de herkenning van het moment schoten de tranen mij direct in de ogen. Door mijn tranen heen zag ik zijn milde glimlach en ik voelde zijn hand op mijn schouder. Zijn handen droogden met tedere aanrakingen mijn tranen. En ik hoorde Hem zeggen:

‘Kijk eens. Wie zit daar, onder de tafel?’

Ik keek onder de tafel en zag ineens Joey, onze lieve hond, die kort voor de opname door vergiftiging was overleden en waarom we veel verdriet hadden gehad. Het arme dier had aan één stuk door alleen maar overgegeven en was door totale uitdroging omgekomen. Het was vreselijk geweest. Het dier had op een nacht rond 4:00 uur de laatste adem uitgeblazen. Maar daar was hij weer. Precies zoals we hem kenden. De wondjes aan zijn poten en de zwelling op zijn zijde, waar hij de laatste jaren zo'n last van had gehad, waren geheel verdwenen. En in plaats van doorgezakte achterpoten, liep hij soepel om onze tafel heen. Hij wilde uitgelaten worden. Ik hoorde weer de stem van het Lam:

‘Neem hem maar mee. Dan laat ik meteen je nieuwe woning zien.'

Ik was verbaasd en vroeg:

‘Maar de andere gasten dan?’

‘O, maar zie je dat dan niet? Kijk maar eens goed om je heen.’

Ik keek rond en merkte dat het geroezemoes was opgehouden en dat iedereen als bevroren stond, volledig stil. Ik vroeg:

‘Maar, hoe kan het, dat alles ineens zo stil staat?’

‘Samen met jou ben Ik nu even overgestapt op een ander tijdritme. Dat kan hier allemaal, weet je?’

‘Dus de anderen merken niet dat we even weg zijn?’

‘Nee, ze merken er niets van. Het moment waarin ik je de woning laat zien is dermate kort dat het hen niet opvalt dat we er in dat tijdfragment even niet waren.’

‘O doet u dat met iedereen op die manier?’

‘Ja, met iedereen.’

‘Is dat niet vermoeiend? Er zijn hier miljoenen aanwezig.’

‘Hoe dacht je dat ik de afgelopen tweeduizend jaar voorbede had gedaan voor iedereen?’

Ik keek in zijn ogen waar één en al waardering en liefde uit straalden. En ik vroeg:

‘Maar Heer, voor mij? Ik ben dit toch allemaal niet waard?’

‘Voor Mij wel. Voor Mij was jij het waard om voor naar de aarde te komen en voor te sterven. Zie je?’

Hierbij toonde Hij zijn handen, waar ik direct de tekenen van de nagels in ontdekte, precies zoals ik altijd had bestudeerd op video’s van de lijkwade. De tranen schoten me weer in de ogen. Hij legde zijn hand weer op mijn schouder en zei:

‘Je vergeet iets.’

Ik keek achter me en zag dat Joey bezig was zijn pootjes te likken, zoals hij op aarde ook altijd deed.

‘Joey, kom!’

Meteen keek Joey op en hij liep achter me aan. Ik vroeg:

‘U hebt Joey ook op ons tijdritme gezet?’

‘Ja, anders kan hij niet met ons mee.’

‘Ik wist niet dat dieren ook de eeuwigheid met ons zouden delen.’

‘Maar je hebt er toch voor gebeden, dat je Joey terug zou zien?’

‘Ja, maar of het zou gebeuren was voor mij altijd maar de vraag.’

‘Heb je niet gelezen: ‘die in staat is zeer overvloedig te doen, boven alles wat wij bidden of denken?’

‘Jawel. Maar je denkt dan toch vaak aan geestelijke dingen, niet aan aardse.’

‘Maar de aardse dingen kunnen ook geestelijk zijn. Waarom denk je dat Ik alle dieren heb geschapen? Zij horen erbij. Alleen – zij zijn onschuldig. Voor hen had ik niet op aarde hoeven komen en niet hoeven sterven. Dat moest om jullie te redden van een eeuwige verlorenheid. Jullie hadden alle sleutels overgedragen aan de eerste de beste vijand.’

Even schaamde ik me ervoor mens te zijn. Het was maar goed dat Hij gekomen was om onze schande weg te nemen. Ondertussen waren we bij een grote poort in de ontvangstruimte aangekomen, die voor ons open ging. Daarachter zag ik het meest fantastische landschap verschijnen, dat maar denkbaar is. Alles leek veel groter en overweldigender dan op aarde. Overal waar ik keek waren grasvlakten, bomenrijen, bossen, meren, riviertjes, solitaire bomen met reusachtige kronen. Een smal paadje leidde langs een weiland met schapen en voerde langzaam omhoog om te verdwijnen aan de andere kant van een heuvelrug en verderop bij een bosrand weer tevoorschijn te komen. We liepen een tijd lang door en ik vroeg:

‘Ik zie helemaal nergens huizen? Waar gaan alle mensen wonen, die ik zojuist zag bij die gigantische receptie?’

‘O, ieder heeft zo zijn eigen domein. Dit is jouw domein. Je bent de enige die hier woont, samen met Joey, waarom je me zo vaak hebt gevraagd, toen je nog op aarde was.’

‘Maar… ik dacht…’

‘Nou, wat dacht je dan?’

‘Nou, dat we allemaal een woning zouden krijgen in het vaderhuis.’

‘Maar dit is een woning in het vaderhuis. Iedere woning in het vaderhuis is een soort kroondomein op zich.’

‘Maar met deze uitgestrektheid? Tot hoever reikt dit alles wel niet? Ik zie nog niet eens een huis.’

‘Je dacht toch niet dat je in het vaderhuis een woning aangeboden zou krijgen zonder royale tuin er omheen? En hoe uitgestrekt dit is? Daar heb je de komende eeuwen de tijd voor om dat te ontdekken.’

‘Maar dan zie ik dus nooit weer een mens?’

‘Jawel hoor. Je kunt uitnodigen wie je wil en jij kunt ook naar anderen gaan, waar je maar wil.’

‘Maar ik dacht dat we in de hemel tot uw eer zouden zingen?’

‘Nou, wat let je?’

Ik keek Hem aan en Hij glimlachte terug. Ik zette een lied in dat ik op aarde ook zong:

‘Wij komen, Heer door U genood, door U verlost van zonden, om als gedoopten in uw dood, uw liefde te verkonden… Ha, ik ken het nog helemaal.’

‘Natuurlijk ken je het nog. En alle andere liederen die je op aarde uit je hoofd hebt geleerd. En hier kun je daar mee verder gaan.’

‘Maar, dan is het hier allemaal net zoals op aarde?’

‘Nee, niet net zo. Bepaalde dingen zijn anders. De vergankelijkheid is voorbij. Je hebt eeuwig leven – het zal nooit stoppen. De processen in je lichaam zijn anders maar je merkt het niet. Kijk eens naar Joey.’

‘Ik keek achterom en zag dat hij achterbleef en naar zijn gewoonte zat te snuffen in het gras en in de struiken. En toen deed hij zijn achterpootje omhoog om een plasje te doen.’

‘Hé. Hij plast in de hemel.’

Ik schoot in de lach. Het klonk gek. Een hond die in de hemel plast. Het Lam lachte ook en antwoordde:

‘Ja, dat doet hij omdat hij dat graag wil doen met alle geurtjes die hij ruikt. Maar het is geen biologische noodzaak meer. Weet je nog wat Ik deed op de opstandingsdag?’

‘Ja, U at een stuk van een honingraat en gebakken vis om uw discipelen te laten zien dat U geen geest was maar vlees en benen had.’

‘Precies. Maar Ik hoef niet te eten om in leven te blijven. Het is geen biologische noodzaak meer in de eeuwigheid van de hemel.’

Ik keek weer naar Joey en vroeg:

‘Maar is hij nu echt dé Joey, die wij hebben begraven in de tuin?’

Het Lam keek me heel even bedenkelijk aan en zei toen:

‘Kijk eens in die plas daar aan de kant van de weg.’

- 24 november 2021 –


(2)

Ik zag langs de weg een plas liggen, alsof het had geregend. Ineens zag ik in die plas onze aardse tuin, met de plek, waar we Joey hadden begraven. Ik herkende het pad, de rij stenen aan één zijde en de boompjes erachter, die we voorgaand jaar hadden geplant. Alles was nog hetzelfde. De aarde was nog rul van het schoffelen en vanwege de herfst deels bedekt met bladeren. Maar ik zag één verschil. De aarde liep niet langer bol. De grond was duidelijk iets ingezakt en vertoonde een holte.

‘Ik zie het Heer. Hij ligt daar niet meer.’

‘Nee, hij loopt nu achter je.’

Ik keek achterom en ging op mijn knieën zitten. Joey liep naar me toe. Ik tilde hem op en bekeek hem van alle kanten. Hij was het ongetwijfeld. Elk klein detail klopte precies maar dan zonder de beschadigingen aan zijn pootjes. Ik streelde met mijn gezicht over zijn zachte vacht, die heerlijk aanvoelde. Joey keek op de hem zo geheel eigen wijze om zich heen. Ik zette hem weer neer.

‘Maar hij loopt te snuffen. Dan ruikt hij hier dus andere honden. Lopen die hier dan rond?’

‘Het zou voor Joey niet leuk zijn als hij nooit meer andere honden zou ruiken. Er lopen hier diverse tamme honden rond, waar goed voor wordt gezorgd.’

‘Maar wie zorgt daar dan voor?’

‘Ja, we hebben hier nog veel meer diensten van engelen dan op aarde.’

‘Maar als de engelen overal voor zorgen, wat doen wij dan?’

‘Jullie mogen met Mij regeren over alles. Jullie zijn immers mijn bruid, aan mijn zijde.’

‘Maar dat ‘regeren’, wat houdt dat dan precies in?’

‘In ieder geval niet wat ze er op aarde van gemaakt hebben: onderdrukken, zelf steeds meer macht bijeenschrapen ten koste van anderen.’

‘U bedoelt onze elite, op aarde? Nee, natuurlijk niet. Het was verschrikkelijk. Vooral de laatste jaren. Vreselijk wat ze op hun kerfstok hebben en wat ze de mensheid aandoen. Daar gaan we nooit maar dan ook nooit weer naar terug, naar dat – ik kan er geen woorden voor vinden.’

‘Daar zijn hier ook geen woorden voor want het bestaat hier niet. Nog even en het zal op aarde ook niet meer bestaan.’

‘Maar waarom moest het op aarde dan allemaal zo lopen en zo totaal de verkeerde kant op gaan?’

‘Je bedoelt, waarom die boom van kennis van goed en kwaad daar ooit stond?’

‘Ja, en waarom U de slang toeliet Eva te misleiden.’

‘Je vraagt naar de bekende weg.’

‘Zodat wij, mensen, onze trouw aan U konden bewijzen, met de vrije keuze die we hadden?’

‘Onder andere.’

‘En zodat we zouden leren wat de ernst van het kwaad was, zodat we daar voor altijd van genezen zouden zijn?’

‘Onder andere.’

‘En zodat U een gelegenheid zou hebben uw grote liefde te tonen?’

‘Onder andere.’

‘Ja, verder zou ik niet weten.’

‘Misschien kom je daar in de toekomst nog achter. Heb het er maar eens over met de andere verlosten. Ik ga jullie niet alles voorkauwen. Het mooie is juist dat jullie zelf alles mogen ontdekken. Of vind je dat niet mooi?’

‘Ja, heel mooi. Geldt dat ook voor mijn ‘kroondomein’?’

‘Natuurlijk. Je mag er ook veranderingen in aanbrengen, zoals je maar wil.’

Ik keek nog eens om mij heen. We hadden al een aardig eindje gelopen en we liepen langs de bosrand, die ik eerder in de verte had zien liggen. Het bos bleek een heel eind verder door te lopen dan ik had verwacht en het weggetje boog mee met de bosrand. Ik keek achter me, om te zien of Joey me wel bij kon houden. Hij liep vlak achter me. Zijn pootjes waren weer helemaal de oude, uit de tijd dat hij nog een jonge hond was en kon lopen als een kieviet. Ik keek weer vooruit om te zien of ik al ergens een huis kon ontdekken maar ik zag nog geen enkel bouwwerk. Ik durfde er ook niet naar te vragen.

‘Je vraagt je af waar je huis zich bevindt? Aan het einde van deze bosrand, zul je het op een heuvel aan je linkerhand zien liggen. Er is vrij uitzicht naar alle kanten, zo ver het oog reikt. En, geen elektriciteitsmasten of windmolens.

‘Nee, gelukkig niet. Maar is hier dan geen elektriciteit?’

‘Niets. Het is niet nodig. De temperatuur is altijd gelijkmatig. Kleding vervuilt niet. Voedsel, daar zorgen de engelen voor maar is eigenlijk ook niet nodig – alleen in sociaal opzicht en voor de smaak. En je had toch altijd een hekel aan elektrische lawaaimachines? Ben je niet blij, dat je daarvan bent verlost?’

‘Het meest blij ben ik, dat U mij van mijn zonden hebt verlost. Maar af te zijn van die apparaten, daar ben ik ook heel blij mee. Vooral de bladblazers en de bosmaaiers.’

Zwijgend liepen we even naast elkaar.

‘Maar, we zijn al enige tijd weg. Gaan ze ons echt niet missen, daar op de receptie?’

‘Nee, voor hen is er nog niet een miljardste van een seconde voorbij. Zij missen ons totaal niet. Maak je daar maar niet druk over.’

‘Maar, als ik nu in een ander tijdritme zit, dan moet de tijd toch brokkeliger overkomen?’

‘Dat had gekund maar dan moeten we nog heel wat verder schakelen in tijdritme. Weet je nog hoeveel tijdfragmenten in een seconde gingen?’

‘Een biljard triljard, zoiets?’

‘Dat was een redelijke schatting. Eigenlijk nog meer.’

‘Dus… Als we nu een biljard keer zo snel bewegen als op de receptie, dan gaan er voor mij in elke seconde nog steeds een triljard kleine momenten?'

‘Precies. En weet je hoeveel filmbeeldjes er in een seconde film gaan?’

‘Nee, Heer. Weet U dat soort dingen?’

‘Natuurlijk. Het zijn er maximaal 24, per seconde. En vind je films brokkelig overkomen?’

‘Ha, nee. Nooit gemerkt. Ja, dan snap ik dat ons huidige tijdritme ook niet brokkelig voelt. Een film, niet van 24 maar van een triljard beeldjes per seconde. En wát voor film! En dan hebben we de tijd voor onszelf – een hele dag is nog maar, kijken, 60 x 60 x 24 is…’

‘Zesentachtigduizendvierhonderd seconden. Dat is nog geen biljoenste van een seconde voor hen op de receptie…’

‘Tjonge. Dat heb U snel berekend.’

Ik keek de Heer bewonderend aan en Hij lachte bescheiden. Ik was enigszins gerust gesteld maar toch begon ik iets harder door te lopen. Joey kon me goed bijhouden en ik was bovendien erg nieuwgierig naar mijn hemelse woning.

‘Je gaat harder lopen. Ben je nieuwgierig?’

‘Heer, U kent mij van achteren en van voren, mijn staan en mijn liggen, elk woord op mijn tong voordat ik het uitspreek. Ja, ik ben best wel nieuwsgierig.’

‘Ik ben vooral nieuwgierig naar hoe jij het zult vinden. Ik heb er flink mijn best op gedaan.’

‘Nou Heer, als ik deze prachtige omgeving zie, kan het nu al niet meer stuk. Veel mooier dan elk aangelegd landgoed, dat ik ooit op aarde ben tegengekomen. Maar ik heb nog wel een paar vragen.’

‘En dat is?’

'U zei dat U nieuwsgierig was naar mijn reactie. Maar U weet toch al hoe ik zal reageren?'

'Dat klopt. Het is een semantische discussie. Ik weet het wel en toch verheug ik me erop het moment samen met jou te beleven dat je je hemelse woning voor het eerst ziet. De daadwerkelijke gebeurtenis meemaken is altijd weer anders dan het vooruitzicht.'

‘O, dus net als met het laatste avondmaal, dat U vurig verlangd had te vieren met uw discipelen?'

'Ja, klopt. Dat komt er aardig dichtbij. En je had nog een vraag?'

Ja, ik zoek al enige tijd naar de zon. Maar ik kan hem nergens ontdekken. Het is zo vreemd. De bosrand, waar we langslopen lijkt wel een soort vage schaduw te werpen maar nergens een zon.’

‘Maar je weet toch wat er in Openbaring staat?’

‘U bedoelt dat de stad het licht van de zon niet nodig heeft maar dat het Lam haar lamp is?’

‘Nou, kijk. Dat is nu zo prettig aan volgelingen die de Bijbel kennen. Die hoef ik niets meer uit te leggen.’

‘Maar, ik zie wel dat er licht van U uitstraalt. Maar hoe kan de hemel dan zo licht zijn?’

‘Heb je dan al eens op jezelf gelet?’

‘Mezelf?’

Ik keek naar mijn armen en zag er tot mijn verbazing een zachte gloed vanaf komen. Ik reageerde geschokt.

‘Hè? Ik straal ook licht uit? Hoe kan dat?’

‘Je kent toch die tekst wel, in de brieven van Johannes?’

‘O, U bedoelt dat we U gelijk zouden zijn omdat we U zouden zien, zoals U bent?’

‘Hmmm. Die bedoelde ik.’

‘Maar hoe kan het dan dat het net lijkt of het vanuit de atmosfeer komt, die veel ruimer lijkt dan op aarde?’

‘Dat komt door de bijzondere constructie van de hemel. Mijn licht straalt door jullie allen heen. En het licht dat jouw lichaam afgeeft, wordt opgenomen in de hele atmosfeer van jouw domein. Zo werkt dat hier. Er is dus geen zon of maan nodig. Er is daarom ook nooit duisternis hier. Wij zijn van de dag, weet je? Je hebt ook geen slaap meer nodig. Je kunt altijd wakker zijn. Maar als je wilt, kun je nog wel slapen. Het is met slapen net zoals met eten en drinken. Het kan wel maar het hoeft niet.’

‘Maar toen we allemaal bij elkaar waren in de ontvangstruimte was er geen oogverblindend licht. Integendeel. Het leek net of het licht daar meer gedimd was dan hier. Hoe kan dat, als alle gelovigen daar samen licht verspreiden?’

‘Dat heeft te maken met het karakter van dat licht. Het past zich automatisch aan naar wat nodig of gewenst is. De ontvangstruimte moest een gezellige en intieme sfeer uitstralen. Het licht past zich dan aan. Het is iets waar de Vader en Ik lang over hebben nagedacht om dit zo te krijgen. Maar hoe vind je het?’

‘Ik vind het schitterend. Heerlijk. Alles is precies zoals het moet zijn. U bent zo geweldig. Ik wil U aanbidden.’

‘Nou, wat let je.’

Ik moest even nadenken voordat ik een passend lied had. Toen zette ik uit volle borst in:

‘Heer aanbiddend staan wij nu, met ontzag vervuld voor U om uw lof t’ontvouwen. Niemand Heer is U gelijk, groot in macht, aan liefde rijk, eindeloos in trouwe.’

Toen ik het had gezonden liep er weer een traan over mijn wang. Ik keek naar de Heer en zag dat Hij blij was met mijn lof. Ik zei:

‘Heer, ik kan niet heel goed zingen. Ik wil graag straks, met alle heiligen, zingen in de troonzaal. Daar verlang ik heel erg naar. Als u de boekrol zult nemen. Ik kan er bijna niet op wachten.’

‘Je zult toch nog even geduld moeten hebben. Ik denk dat ik met die honderden miljoenen nog wel een uurtje of zo bezig ben, ook al doe ik iedereen in een fractie van een seconde.’

‘Wordt U daar niet moe van, Heer? Al die gesprekken met al die mensen?’

‘Je kent de tekst.’

‘Eén dag is bij de Heer als duizend jaar en duizend jaar als één dag?’

‘Precies. Die. Vergeet niet Wie Ik ben, ook al loop Ik hier naast je.’

‘De hoeveelste ben ik trouwens, Heer?’

‘Maakt dat wat uit? Ik hanteer geen bepaalde volgorde. Net zoals het komt en volledig willekeurig. Het belangrijkst vind Ik het persoonlijke element in elk gesprek. Van hart tot hart. Dat we dichter bij elkaar komen.’

‘Kan dat, Heer? Dat we dichter bij U komen?’

‘Je kunt altijd dichter bij Mij komen. Er zal in de eeuwigheid die voor je ligt nooit een moment zijn waarop je kunt zeggen: nu ben ik Hem zo nabij. Nu kán ik niet dichterbij komen. Je kunt altijd tot Mij blijven naderen.’

Terwijl Hij dit zei, viel mij weer een lied te binnen en ik begon spontaan te zingen:

‘Nader tot U, nader tot U, nader mijn Heiland tot U. Als ik maar weet, dat alles hier, mij nader brengt tot U.’

Ik keek naar hem en tot mijn verwondering zag ik nu bij Hem een traan. Ik reageerde verrast.

‘Heer, een traan. Hoe kan dat?’

‘Ik vind het fijn als je dit met je hart zingt. Dit is waarom Ik je heb geschapen, voor deze omgang met elkaar. Het is Me nog lang niet vaak genoeg voorgekomen. Henoch, Abraham, Mozes, daar had Ik dat ook erg mee. En nu met jou en met al die anderen, die Ik heb verlost. Ik had het alleen wat vaker gewenst toen jullie nog op aarde waren.’

‘U bedoelt, in de stilte van het gebed?’

‘Ja, en in de lofzang in je hart en in je mond. Dat was Mij goud waard.’

Ik dacht terug aan de momenten van gebed en zang. Maar ik dacht ook aan de dagen en zelfs jaren in mijn leven dat mijn geloof op een laag pitje stond. Ik wilde op dat moment, dat ik veel vaker had gebeden en gezongen en me niet zo door alle sores op aarde had laten afleiden. Terwijl we doorliepen, vroeg ik me af wanneer er een eind zou komen aan de bosrand en ik mijn huis zou zien liggen op de heuvel, met uitzicht naar alle kanten. Het bos leek eindeloos.

‘Als je het bos te groot vind, mag je wel wat laten kappen hoor.’

‘Maar waar moet al dat hout dan naartoe? Als brandhout is het niet meer nodig. En huizen hoeven er ook niet meer mee te worden gebouwd.’

‘Maar je kunt nog wel wat laten neerzetten, als je wilt. Maar de engelen kunnen het hout ook zo voor je afvoeren. Het wordt dan ergens gebracht waar het nut heeft.’

‘En waar is dat dan?’

‘De Vader heeft vele werelden bedacht. Het heelal waarin de aarde zich bevindt is er één van. Tussen sommige daarvan is verkeer. Vanuit jouw domein kan het overgebracht worden naar andere domeinen of werelden.’

Ineens schoot me iets heel belangrijks te binnen, waar ik al die tijd nog niet aan had gedacht.

- 27 november 2021 -


(3)

‘Heer, er zou toch ook een rechterstoel zijn waarvoor wij geopenbaard moesten worden? Wanneer gaat dat dan gebeuren?’

‘O, dat. Dat doen we zo meteen. Als we bij jou thuis zijn.’

‘Maar staat er in mijn huis dan een rechterstoel?’

‘Nee, natuurlijk niet. Alleen smaakvol meubilair. Ik dacht dat jij niet van al die officiële poespas hield.’

‘Dat klopt. Maar de rechterstoel is toch wel officieel en belangrijk?’

‘O, ja. Heel belangrijk. Maar daarom vereist het nog geen ceremonieën en protocollen.’

‘Maar, op aarde zijn rechters speciaal gekleed en zitten op een verhoging enzo.’

‘Op aarde, ja. En hoe vond je de rechtspraak van die rechters op aarde? Was het een beetje rechtvaardig? Werd er inderdaad recht gesproken, zonder enige belangenverstrengeling?’

Ik schoot in de lach omdat de rechtbanken gedurende de laatste jaren een aanfluiting waren geweest voor elke vorm van recht.

‘Nee, Heer u hebt gelijk. Het zit hem niet in die uiterlijkheden.’

‘Mijn tegenstander heeft alle rituelen en formaliteiten gecorrumpeerd totdat ze precies het tegendeel bewerkstelligden dan dat waartoe ze in het leven waren geroepen. Ze zijn daarmee veranderd in list en bedrog. Dat gaat nog zeven jaar zo door op aarde. Ik kan daar niet meer tegen en wil zo min mogelijk liturgie. Ik ben daarmee begonnen met de instelling van een simpel avondmaal maar zelfs dat is door wolven in schaapskleren bedorven.’

Ik merkte aan Hem dat de manier waarop de gemeente zich door de eeuwen heen op aarde had geopenbaard pijn deed aan zijn hart en ik kon het niet helpen dan dat er een snik opwelde uit mijn hart. Ik was bewogen met empathie voor de Heiland, die telkens zo werd teleurgesteld in mensen. Hij keek naar me en legde zijn hand om mijn schouder. Daarom zei ik:

‘Heer, ik vind het zo erg, dat uw kerk er op aarde zo’n puinhoop van heeft gemaakt. Ik snap niet hoe het komt, dat wij mensen nooit iets, dat U ons geeft, zuiver kunnen bewaren.’

‘Het laat zien hoe diep die eerste zonde door de vijand is aangegrepen om zich steeds meer in te vreten in het menselijk hart. Weet je, Ik kan mij niet bedienen van de instrumenten waar hij zich van bedient en die het zo goed doen bij de mens: verleiding en misleiding. Dat kan Ik niet. Het zit niet in Me. En Ik zou ook niet willen dat het in Mij zat want dan zou ik ingaan tegen mijn diepste Wezen. Ik kan alleen werken met waarheid, gerechtigheid en goedheid. Maar dat vinden veel mensen saai.’

‘Ik vind het niet saai. Ik vind het heerlijk. Zoals U bent, wil ik ook zijn. U bent mijn grote voorbeeld. Alleen schiet ik nog heel erg tekort. Daarom zie ik best wel op tegen die rechterstoel van U. Al ben ik wel blij dat het geen officiële ceremonie is. Maar als het dat niet is, hoe gaat het dan?’

‘Wij gaan samen kijken naar een soort film van jou leven en dan laat ik allerlei dingen zien, dingen waar Ik blij van werd maar ook dingen waar Ik verdrietig van werd.’

Ik schrok van zijn laatste woorden. Er waren dus dingen in mijn leven waar Hij verdrietig van werd. Dat was wel even een domper. Direct leek het donkerder te worden. De lucht betrok.

‘Heer, het lijkt wel of het gaat onweren, zo donker wordt het.’

‘Dat komt doordat jij je zorgen maakt om die rechterstoel. Maar dat is nergens voor nodig.’

‘Echt niet, Heer?’

‘Nee. Je weet toch dat Ik alles heb betaald wat jij tekort kwam?’

‘O ja. Dat is waar. U hebt de losprijs voor mij betaald. Maar ik vind het toch spannend wat ik straks te zien krijg.'

Ik keek om mij heen en de lucht begon alweer lichter te worden. Ik voelde een diepe rust in mij neerdalen. Die kwam vanwege de troostende woorden van de Heer.

‘Je mag het best spannend vinden. Zie het maar als een film met onverwachte wendingen. Het belangrijkste is dat je er ook iets van ziet hoeveel het Mij gekost heeft om jou vrij te kopen.’

‘Maar Heer, ik wil niet naar mijn eigen falen kijken. Dat vind ik verschrikkelijk. Afschuwelijk.’

‘Daarom zeg Ik: zie het als een film van iemand anders en bekijk het vanuit de prijs die Ik voor je over had. De bedoeling van de rechterstoel voor jou en alle anderen die bij Mij horen is absoluut niet dat jullie je schuldig voelen. Juist niet. Jullie hoeven het je niet aan te trekken want Ik zie jullie tekortkomingen niet langer als deel van jullie leven. Ik heb ze namelijk op Mij genomen. Maar dat weet je allemaal. Ik zeg niets nieuws.’

‘Nee, Heer. Het is allemaal bekend. Maar het is een verschil of we dit met het hoofd weten of ook met het hart.’

‘Precies. En daarvoor is die openbaring voor de rechterstoel nodig. Dat je zometeen niet alleen met het hoofd maar ook met het hart beseft dat alle ongerechtigheden zijn geworpen in een zee van eeuwige vergetelheid. Ze zijn van je verwijderd, zover het Oosten is van het Westen. Ha, die David. Die kon het allemaal zo prachtig verwoorden. Ik zal hem dat straks ook nog even zeggen.’

‘David? Heeft U die dan nog niet gesproken?’

‘Nee, Ik zei toch dat de volgorde geheel willekeurig was. Maar Ik verheug me wel op een gesprek met David. Aan de andere kant denk ik dat hij ook wel op zal zien tegen de rechterstoel.’

‘Oh, U bedoelt vanwege…’

De Heer gaf me geen gelegenheid om verder te praten en sprak met enige stemverheffing:

‘Eh! Denk erom. We praten hier niet over elkaars tekortkomingen. Ik wil die van jou niet weten maar ook die van David niet.’

Ik zweeg enigszins beschaamd. Het was nog wel even wennen aan de hemelse principes. De Heer lachte me direct toe en zei:

‘Ja, dat klopt. Jullie zijn verlost van onsterfelijkheid en zwakheid maar moeten nog even leren daarmee om te gaan. Ook daarvoor is de rechterstoel bijzonder geschikt.’

Ik lachte terug en keek weer om mij heen. Joey volgde nog steeds gehoorzaam, beter dan hij op aarde ooit had gedaan. En dat zonder riem. De bosrand waren we zowat voorbij. Zo meteen zou ik mijn woning in het huis van de Vader kunnen zien liggen. Ik was heel benieuwd. De lucht was weer helemaal opgeklaard. Kennelijk was ik niet meer angstig voor de rechterstoel.

‘Je begint zin te krijgen in de rechterstoel, is het niet?’

‘Nou zin. Ik wil het maar achter de rug hebben. Dan kan ik gaan genieten van mijn woning en een lange wandeling samen met U en Joey gaan maken.’

‘Wil je dat graag nog, na de rechterstoel?’

‘Ja, Heer, dat wil ik. Eigenlijk heb ik U altijd dichtbij gevoeld als ik wandelde in de natuur. Maar dit is het allermooiste. Dat U naast mij loopt en we over van alles en nog wat kunnen praten, zonder dat er iets tussen ons in staat. Op aarde had ik soms last van mijn geweten. Ik wist dat ik sommige dingen in mijn leven heel anders had moeten aanpakken. Maar hier is alles achter de rug en kan ik eindeloos met U praten over de dingen van U en van uw koninkrijk..’

‘Nou, dan gaan we straks een flinke wandeling maken. Wat we ook kunnen doen is een tocht door het Vaderhuis, zodat je vertrouwd raakt met de deuren, poorten en toegangen tot de anderen en vanuit het vaderhuis tot andere afdelingen van de zichtbare en de onzichtbare werkelijkheid.'

‘Ja, Heer. Dat lijkt me een beter idee. Want ik heb nog geen idee hoe ik terug zou moeten naar de receptie waar de anderen zijn.’

‘Dat zal ik dan zo meteen allemaal laten zien. Kijk eens wat daar in de verte ligt.’

We kwamen net voorbij de bosrand. Er liep iets van een weiland schuin omhoog. Een speels riviertje kabbelde door het landschap. Hier en daar stond een statige boom. Tussen al dat schoons door zag ik in de verte iets wits blinken, met een prachtig rood dak. Het was mijn woning in het vaderhuis. Reeds vanaf een afstand voelde ik mij enorm door het buitenverblijf aangetrokken. Het was prachtig gelegen in het landschap, mooier dan enig huis dat ik ooit op aarde had gezien. Toen ik iets dichterbij kwam kon ik zien dat het was opgetrokken in prachtig natuursteen van diverse tinten gebroken wit, die elkaar schitterend aanvulden. En het dak was niet vuurrood, ook niet oranje of rose maar in een tint daar ergens tussen, die het een zeer natuurlijk uiterlijk gaf. In mijn enthousiasme begon ik steeds sneller te lopen. Ik keek naar de Heer. Hij bleef naast me lopen en lette voortdurend op mijn gezichtsuitdrukking.

‘Hoe vind je het van deze afstand?’

Ik kon niets anders dan gestamel uitbrengen:

‘Het is… het is…. O, Heer, het is zo… zo….’

‘Mooi hè?’

‘Mooi? Het is schitterend! Overweldigend! Fantastisch! Het gaat elke voorstelling te boven! Hem die in staat is overvloedig te doen boven alles wat wij bidden of denken…’

De Heer zweeg. Hij was blij met mijn reactie. Ik ging nog sneller lopen. Het was een paleis van een woning maar toch knus en gezellig. Het was architectuur van de bovenste plank, zoals alleen God iets kan bedenken, zo smaakvol van vorm en kleur. Het huis leek te bestaan uit een centrale woning met vleugels, die zich statig naar achteren bogen en een soort hof insloten. Hier en daar waren openingen in de vleugels waardoor je van buitenaf in de hof kon kijken. Ik zag schitterende palmen en een vijver met een fontein, die behoorlijk hoog op sprong.

‘Als je de fontein te veel lawaai vindt maken, kun je hem heel eenvoudig op een andere stand zetten.’

Ik kon niets uitbrengen en alleen maar eindeloos herhalen.

‘O Heer, wat prachtig. Wat beeldschoon. Wat elegant. Wat een kunstzinnigheid’

Ik voelde me als in huizenprogramma’s, die ik vroeger op aarde op TV wel eens had gezien, waarbij mensen volkomen verrast voor een opgeknapt huis werden geplaatst en ze niets anders konden dan voortdurend met hun hand voor hun mond of om hun neus staan en met grote ogen sprakeloos om zich heen kijken. De mensen in die programma's wisten totaal niet wat ze moesten zeggen en konden alleen maar eindeloos dezelfde afgezaagde gemeenplaatsen herhalen. Maar mijn geval was een superlatief daarvan. Nog veel mooier en heerlijker. En er gebeurde iets vreemds. Het leek net of Joey ook merkte dat het huis bijzonder was. Hoewel ik flink doorstapte, haalde hij me in. Hij rende voor me uit. Het was net alsof hij voelde dat dit zijn thuis was.

- 14 december 2021 –

opname

Ik kom weer en zal u tot Mij nemen

1A Commando

1B Aartsengel