hoofdstuk 30

(91)

Slechts één tel stond Vitellius aan de grond genageld. Zijn eerste reactie op de commanderende schreeuw vanaf de poort achter hem, was een korte blik naar Malchus met de vraag:

‘Waar?’

Malchus, die zich naar hem had omgedraaid om iets heel anders te zeggen, moest heel even nadenken. Toen antwoordde hij:

‘Eerste straat rechts. Dan direct links, een smalle steeg.’

Het volgende moment griste Vitellius de twee titula uit de handen van Maria en plaatste ze onder zijn oksel, waar ze intussen een vaste plek hadden. Hij pakte de twee meisjes bij de handen en zette het op een lopen. Omdat ze aan alle kanten waren omringd door pelgrims was het gevaar van pijlen verwaarloosbaar. Als de soldaten in actie kwamen, werd het een achtervolging. Ze hadden een flinke voorsprong maar Vitellius kon met de twee meisjes niet op volle snelheid rennen. Het duurde niet lang of hij hoorde hen nog veel harder kreunen en steunen dan op het wijnrankenpad en hij matigde zijn snelheid. Achter hem hoorde hij de rennende voetstappen van Malchus. Die riep iets tegen hem maar hij verstond niet wat. In de verte zag hij een zijstraat aan de rechterkant. Hij hoopte maar dat ze die op tijd zouden bereiken, nog voordat ze ingehaald werden.

Tergend langzaam kwam de zijstraat dichterbij. Eindelijk waren ze er. Bij het inlopen van de zijstraat sloeg Vitellius een blik over zijn schouder. De zijstraat had niet veel verder weg moeten zijn want twee soldaten van de wacht bij de poort waren al vlakbij. Ze renden de zijstraat in en bijna renden ze de steeg links voorbij, zo slecht was die zichtbaar. Toen ze de steeg inliepen zag Vitellius over zijn linkerschouder dat de soldaten de zijstraat nog niet waren ingeslagen. Dat gaf hun de mogelijkheid hun voorsprong weer uit te bouwen. Achter elkaar liepen ze hijgend door de steeg. Vooral de meisjes waren helemaal buiten adem maar ook Malchus had het zwaar.

‘Wat zei je net?’, vroeg Vitellius.

Maar Malchus liep met zijn hand in zijn zij en zuchtte:

‘Laat maar. Dat vertel ik je later wel.’

Daarop liep hij Vitellus voorbij. Hij leidde hen door een labyrint van steegjes. Bij een deur bleef Malchus staan. Uit zijn tas haalde hij een sleutel en stak die door een kleine opening in de deur. Een tijdje was Malchus aan het frunniken met de sleutel. Het slot aan de binnenkant van de deur reageerde niet op zijn pogingen. Met de twee meisjes naast zich stond Vitellius ongeduldig om zich heen te kijken. Het deel van de wijk was weliswaar een doolhof maar toch verwachtte hij dat de twee soldaten elk moment op hen af konden rennen. Hij bedacht zich alvast wat hij dan zou doen. Er bleef weinig anders over dan zich over te geven of het zwaard te grijpen en zich te verdedigen. Een onmogelijk dilemma, dat hij op alle mogelijke manieren wilde vermijden.

Ineens hoorde Vitellius in het inwendige van de deur het klakkende geluid van metaal op hout. Malchus duwde de deur open. Vlak achter hem drongen Vitellius en de twee meisjes snel naar binnen. Malchus sloot de deur, nam de metalen deurgrendel, met daarop een patroon van ijzeren punten. Hij duwde de grendel met ijzeren punten in een daarvoor bestemde opening in de deurpost. Die opening vertoonde een corresponderend patroon van gaten. Vitellius inspecteerde het slot en de stevigheid van de deur door er nog even aan te rammelen en stelde vast dat de soldaten daar een aardige kluif aan zouden hebben. Maar direct daarna hoorde hij dat van de andere kant met grof geweld op de deur werd ingebeukt.

Vitellius draaide zich om en zocht met zijn ogen waar Malchus en de meisjes waren gebleven. Die stonden aan de andere kant van een kleine ruimte bij een volgende deur. Toen ze die doorgingen, kwamen ze in een tamelijk grote opslagruimte, die afgeladen stond met enorme stenen vaten, waarvan Vitellius vermoedde dat de meeste gevuld waren met wijn. Veel tijd om daarover na te denken had hij niet want het gebeuk op de deur leek steeds luider te worden. Malchus stond hem te wenken bij een ladder, die omhoog voerde naar een verdieping van het pakhuis. Achter de meisjes aan klom hij als laatste naar boven. Dat bleek een enorme kaaszolder te zijn. Overal waar hij keek, zag hij tot aan de zoldering planken waarop ontelbare kazen lagen te rijpen. Een tweede ladder bracht hen op het dak van het gebouw. Aan alle kanten keken ze uit over daken. De gebouwen grensden voor een groot gedeelte aan elkaar en waren voor het grootste gedeelte ongeveer even hoog. Maar aan alle kanten zagen ze dat de daken onderbroken werden door smalle stegen. Beneden hoorden ze het gebeuk op de deur veranderen in een luid gekraak van versplinterend hout.

- 5 september 2021 –


(92)

Saraf had het idee dat het bloed uit zijn hoofd wegtrok, toen hij achter de achterste rij pelgrims plotseling zijn oom van de schriftlezing direct naast de stam van een grote vijg zag staan. Nog hopelozer voelde hij zich toen zijn oom diens kenmerkende gebaar begon te maken. Saraf kende dat gebaar: hij had direct te komen, want anders zwaaide er wat. Zijn oom hield dan zijn wenkende wijsvinger direct onder zijn rechteroog en wenkte zeer langzaam en nadrukkelijk. Gebiologeerd door de boze signalen vanonder de vijgenboom, was hij bijna bezweken en afgedaald van de boomstammen, van waaraf hij de menigte pelgrims had toegesproken. Maar toen kreeg hij plotseling een ingeving. Terwijl de bewegingen van zijn oom al maar heftiger werden, verzamelde hij moed. Toen zei hij met luide stem:

‘Als jullie allemaal even achter je kijken, dan zien jullie rechts, naast die grote vijg, mijn oom van de schriftlezing staan. Hij is herkenbaar aan zijn witte priestergewaad.’

Tegelijkertijd zag Saraf zijn oom van schrik ophouden met alle wenkende gebaren terwijl een groot aantal pelgrims zich omdraaide.

‘Ja, kijk maar even goed naar hem want hij is het van wie ik vrijwel alles heb geleerd, ook van Jozef en zijn geschiedenis.’

Saraf merkte dat zijn oom nerveus om zich heen stond te kijken en bepaald niet blij was met de plotselinge aandacht.

‘En nu we het weer over Jozef hebben…’, zei Saraf, ‘Nu moeten we nodig naar nog een overeenkomst tussen Jozef en Jezus van Nazareth. Niet alleen waren beiden slachtoffer van jaloezie en van mensen die bang waren voor hun positie. Niet alleen waren beiden voor de prijs van een slaaf verkocht. Het belangrijkste is dat Jozef niet in de put is gebleven en dat Jezus niet in het graf is gebleven.’

Toen de pelgrims dat hoorden ontstond er opnieuw een luid geroezemoes. Tevens had Saraf door dat zijn oom begonnen was naar voren te lopen, hetgeen betekende dat hij moest voortmaken.

‘Jezus van Nazareth is opgestaan uit het graf en het bewijs daarvoor kunnen jullie allemaal aanschouwen. Het ligt hier vlakbij, bij zijn graf.’

‘Hoe weet jij dat allemaal zo zeker?’, klonk ineens de stem van een pelgrim, die in het midden van de menigte stond.

‘Ik ben vanmorgen bij het graf geweest en ik heb gezien dat de steen op twintig el van het graf is weggerold. Ook heb ik Hem al twee keer gesproken.’

‘Jij komt nu ogenblikkelijk mee naar huis!’, klonk van vlakbij de boze stem van zijn oom. Die had zich intussen helemaal naar voren gedrongen en stond nu onderaan de stapel boomstammen opnieuw met hetzelfde kenmerkende gebaar aan te duiden dat hij moest gehoorzamen. Maar Saraf nam zijn oom eenvoudigweg op in zijn betoog en zei:

‘Mijn oom hier, die jullie zojuist bij de vijg hebben zien staan, heeft vanmorgen van mij geëist dat mijn getuigenis over de weggerolde steen onvoldoende is om als bewijs te dienen. En daarin heeft hij natuurlijk volkomen gelijk. Hij is leraar van de schriftlezingen voor priesters.’

De pelgrims knikten lachend en degenen die vooraan stonden klopten de oom van Saraf complimenterend op de schouders.

‘Daarom nodig ik jullie allemaal uit om met mij mee te lopen naar het graf van de Rabbi, hier vlakbij. Dan kunnen jullie allemaal als getuigen dienen voor de opstanding van de Rabbi van Nazareth. Het graf ligt hier vlakbij. Ik zal jullie voorgaan.’

Saraf zag de handen van zijn oom zich samenknijpen tot vuisten en hij hoorde hem met een schreeuwende fluisterstem zeggen:

‘Daar komt niets van in. Jij komt direct met mij mee.’

Terwijl hij zijn oom aankeek, riep Saraf:

‘Mijn oom wil ook heel graag getuige zijn van de weggerolde steen. Daarom is hij hier al vooraan komen staan. Maar om alles in goede banen te leiden, zal hij helemaal achteraan lopen. Mag ik dan nu de handen zien van iedereen, die mee wil naar het graf van de Rabbi?’

Bijna alle handen van de pelgrims gingen de lucht in. Het was duidelijk dat vrijwel iedereen door had dat zich iets van wereldformaat had voltrokken en daar wilden ze met alle liefde een uurtje van hun tijd voor opofferen. Saraf zag dat zijn oom ook benieuwd was naar de belangstelling voor het graf want hij stond op zijn tenen om zich heen te kijken. Voordat hij zich weer naar Saraf terugdraaide, riep Saraf:

‘En wie van de oudere pelgrims wil mijn oom helpen bij het zicht houden op het achterste deel van de groep?’

Tientallen handen gingen omhoog en Saraf kon uitkiezen. Hij wees de mannen aan die dicht in de buurt van zijn oom stonden en die kwamen meteen links en rechts van zijn oom staan, terwijl ze hem gemoedelijk toelachten. Zijn oom deed nog een wanhopige poging om Saraf mee te krijgen en zei met een van woede verstikte stem: ‘Saraf, hou op met deze onzin en kom mee.’

Even kreeg Saraf de aanvechting om met zijn oom in discussie te gaan. Maar hij dwong zichzelf hem te negeren en terwijl hij langs de boomstammen omlaag stapte zei hij tegen zijn oom en de pelgrims daarnaast:

‘Ik zal aan de spits van de groep gaan lopen. Houden jullie in de gaten wanneer de laatste pelgrims aansluiten?’

Toen hij zijn rechtervoet vanaf de onderste boomstam op de grond zette, zag hij vanuit zijn ooghoek zijn oom dichterbij komen om hem van achteren te grijpen.

- 6 september 2021 –


(93)

Met een geforceerde lach op zijn gezicht schudde Annas zijn hoofd. En hij bleef schudden terwijl hij naar beneden keek, alsof hij een akelige gedachte probeerde af te schudden. Priester Zacharia, die tegenover hem stond, had gevraagd wat er voor die avond bij de incidentele bijeenkomst van het Sanhedrin op de agenda stond. Annas hief zijn hoofd weer op en terwijl hij Zacharia met dodelijke ernst aankeek, smeet hij hem een verwijt voor de voeten:

‘Wil jij mij nooit maar dan ook nooit weer ontlopen, als ik je roep?’

‘Maar, riep je mij dan?’

Annas draaide zijn hoofd iets, terwijl hij één ook dichtkneep en Zacharia furieus bleef aankijken. Toen zei hij:

‘Wil jij nooit maar dan ook nooit meer voorwenden mij niet te hebben horen roepen?’

De ogen van Zacharia gingen naar de grond. Annas wist dat hij over de man heen kon walsen en dat deed hij.

‘Om een begin te maken met een herstel van je imago, ga je nu direct in de poort van Nicanor staan. Daarvandaan houd je alle voorhoven van Adonai goed in de gaten. Zodra je een lid van het Sanhedrin bespeurt, spoed je je ogenblikkelijk naar hem toe en je nodigt hem uit voor onze incidentele zitting van vanavond. De zitting wordt gehouden op de gebruikelijke tijd in de kamer van het lager Sanhedrin naast de houtkamer.’

Annas stopte even om de priester de gelegenheid te geven zijn nieuwe opdracht tot zich te laten doordringen en hij vroeg:

‘Heb je dat allemaal?’

Zacharia keek omlaag en knikte gedwee. Hij vroeg:

‘Het gaat dus niet over de verhalen van de pelgrims?’

Annas maakte een snuivend geluid, dat zijn woede moest uitbeelden en zei:

‘O ja, nog iets. Laat ik uit jouw mond nooit maar dan ook nooit meer iets horen over verhalen van pelgrims.’

Zacharia keek op, in de wijdgeopende ogen van Annas, die straalden van woede. Hij durfde niets meer in te brengen. Annas doorbrak de stilte en zei:

‘Onderwerpen voor de zitting horen ze direct na aanvang. Maar het gaat om een zaak van Nationaal belang.’

‘Het verhaal van de pelgrims lijkt me wel iets van nationaal bela…’. Te laat realiseerde Zacharia zich dat hij inging tegen een zojuist opgelegd verbod. Dat gaf Annas gelegenheid nog eens extra te imponeren. Demonstratief greep hij met zijn handen naar zijn hoofd en daarna stak hij ze met uitgestrekte armen in de lucht, wanhopig omhoog kijkend, alsof hij steun zocht bij de Allerhoogste. Daarna keek hij met die zelfde wanhopige blik, hoofdschuddend, in de ogen van Zacharia. Die durfde hem niet meer aan te kijken. De rest van de conversatie waren de ogen van de priester op de mozaïeken tegels in de zuilengalerij gevestigd.

‘Ik vraag me af of ik jou wel iets kan toevertrouwen.’

Nederig stond Zacharia met zijn hoofd naar beneden te knikken terwijl hij zei:

‘Toch wel, ja. Toch wel hoor.’

‘Goed. Dan draag ik je op minstens drie leden te werven voor vanavond. Zo niet, dan verwacht ik je ook op de trouwdag van je dochter op de zittingen van het Sanhedrin.’

Zacharia kreunde zacht maar bleef naar de grond staren.

‘Ja, Zacharia, denk jij je eens in. We hebben voor vanavond drieëntwintig leden nodig en we hebben er nog slechts vijf, inclusief jijzelf. Dat is nog achttien te gaan. Jij hoeft daarvan slechts drie, een zesde deel. Uitermate schappelijk. Kajafas, Jonathan en Matthias moeten er elk vijf. Denk je dat eens in.’

‘Oh. En wat doe jij dan?’ De vraag was eruit voordat Zacharia erover nadacht. Er viel een pijnlijke stilte, die Annas zo lang mogelijk liet duren. Zacharia durfde niet op te kijken en bleef met de blik naar beneden gericht staan. Annas keek met een minachtende blik op het hoofd van de priester. Daarna keek hij om zich heen om te zien of hij al een ander lid van het Sanhedrin zag lopen, waar hij Zacharia op af kon sturen. Maar behalve pelgrims en gewone priesters verscheen er niemand in zijn blikveld. Annas draaide zich weer naar Zacharia en zei:

‘Wil jij mij nooit maar dan ook nooit meer vragen naar mijn taken?’

Zacharia schudde het hoofd.

‘Ik mag voor vanavond een speciale vergadering van nationaal belang voorbereiden en jij vraagt mij wat ik te doen heb?!’

Zacharia zweeg en Annas ging verder:

‘Als ik je een goede raad mag geven: vraag de leden die je ontmoet of ze je helpen met het zoeken van leden voor vanavond. Dan gaat het sneller. Van elke twee leden die zij werven, reken ik één op jouw conto.’

Zacharia knikte dankbaar en Annas sloot het gesprek af:

‘Dan ga ik nu over tot het voorbereiden van de vergadering. Ik zie jou vanavond met minstens drie door jou geworven leden.’

Met die woorden liep Annas door de poort van de eerstgeborenen de voorhof uit – waar de eerstgeboren offerdieren de tempel werden binnengebracht – , en via de trap daalde hij af naar de voorhof van de volken.

- 7 september 2021 –

paasroman

De Heer is werkelijk opgestaan

Hoofdstuk 31