hoofdstuk 28

(85)

Maria stopte haar laatste latke in haar mond en staarde naar de stampei in de slangenvijver, waar jonge pelgrims zich nog steeds uitstekend vermaakten in het verfrissende water. Toen ze haar mond had leeggegeten zei ze tegen Malchus:

‘Nou, wat wilt u mij dan vragen?’

Malchus nam direct een blij verraste blik aan en vroeg:

‘Ten eerste: wanneer vertelde Saraf het verhaal van de steen en dat hij de Rabbi van Nazareth had gesproken?’

‘Dat deed hij tijdens de schiftlezing.’

‘En wanneer was die schriftlezing?’

‘Dat was vanmorgen. Hij begon het vierde uur.’

‘En wie heeft daar de leiding?’

‘Dat is de oom van Saraf. Ik weet niet hoe hij heet. We noemen hem altijd Rabbi.’

‘Hij heet Azarja’, zei Matilda ineens.

Maria keek even verrast naar rechts, waar Matilda zat en verklaarde toen:

‘Matilda is het zusje van Saraf en de Rabbi van de schriftlezing is dus ook haar oom’.

Vitellius, die tussen Maria en Malchus in zat, zag Malchus met een tevreden glimlach voor zich uit kijken. Kennelijk was het informatie die de priesters goed konden gebruiken. Korte tijd was het stil en zat het gezelschap naar de bezigheden in de slangenvijver te kijken. Vitellius had al vanaf het ontbijt niets meer gedronken en hij zei:

‘Is hier niet ergens wat te drinken? Ik heb ontzettende dorst gekregen van die hartige latkes.’

Maria was blij dat ze even weg kon bij Malchus met zijn vragen en zei, terwijl ze opstond:

‘O, kom maar. Ik weet waar je hier vers en schoon water kunt drinken.’

Omdat ze allemaal dorst hadden, stond iedereen op en ze liepen achter Maria aan. Maria liep langs de slangenvijver, helemaal tot aan het uiteinde van de vijver. Daar sloeg ze rechtsaf en ze liep langs de korte kant van de vijver in de richting van de stad en het enorme aquaduct dat met een grote bocht om de slangenvijver heen liep. Bij de Noordoostelijke punt van de vijver zagen ze een waterleiding lopen met helder water. De leiding was open en liep langzaam af. Hij kwam van een opening tussen de stenen van één van de bogen van het grote aquaduct en kwam uit in de vijver. Maria ging op haar knieën bij de leiding zitten, schepte met haar handen het frisse heldere water en bracht het naar haar mond. De anderen volgden direct haar voorbeeld en even zaten ze daar met hun vieren op een rij hun dorst te lessen. Toen ze genoeg gedronken hadden, liepen ze langs de Oostkant van de vijver terug naar de hoofdweg. Op het paadje tussen de slangenvijver en de hoofdweg vroeg Malchus:

‘Maria, ik heb nog een aantal vragen over wat Saraf vanmorgen bij het graf heeft gezien en gehoord. En ik weet zeker dat hogepriester Annas jou daar ook over wil spreken. Ik neem aan dat je er geen bezwaar tegen hebt als we jullie uitnodigen iets bij ons te komen drinken?’

Even was het stil. Toen antwoordde Maria kortaf:

‘Dit klinkt ineens wel heel anders dan het ‘grijp ze’ van vanmiddag.’

Vitellius, die direct achter hen liep, kon bij deze plotselinge scherpe reactie van Maria zijn lachen niet inhouden en proestte heel kort even door zijn neus. Hij zag Malchus verstoord achterom kijken. Het was duidelijk dat Malchus er moeite mee had een nieuwe houding tegenover de kinderen aan te nemen, waarbij dwang moest worden vervangen door verleiding. En in het licht van zijn nieuwe benadering, kwam zijn eerste aanpak ineens erg barbaars over. Vitellius vroeg zich af of Malchus daar nog een soort van excuus voor zou maken tegenover Maria. Hij hoefde niet lang te wachten. Ze liepen nog maar net op de hoofdweg, met voor hen het kolossale aquaduct, toen Malchus zei:

‘Dat hadden we inderdaad anders moeten aanpakken, vanmiddag, al weet ik nog niet precies hoe. Weet je, ik had direct door dat het verhaal van de tempel niet klopte en moest op dat ogenblik snel handelen. Enkele ogenblikken later en jullie waren doorgelopen. En om jullie dan achterna te zitten was helemaal ongepast geweest.’

Maria moest de logica van die uitleg even verwerken en zei toen:

‘Wat ik niet snap, is waarom het graf van de Rabbi van Nazareth zo verschrikkelijk belangrijk is voor de priesters. Wat maakt het uit dat wij daarheen gaan en even rond kijken?’

‘Dat heb ik je net verteld. De Rabbi is Iemand die door het Sanhedrin is veroordeeld voor een halsmisdaad. We willen niet dat anderen daar op wat voor manier dan ook medeplichtig aan worden.’

‘Maar het bezoeken van zijn graf maakt ons toch nog niet medeplichtig?’

‘Dat hangt af van de reden voor zijn veroordeling. We hebben hier te maken met het oordeel van godslastering. De Rabbi van Nazareth beweerde de Zoon van God te zijn. Met het bezoeken van zijn graf, zouden jullie aangeven dat jullie daar geloof aan hechten. Dat zou jullie medeplichtig maken.’

‘Heeft Saraf zich dan al medeplichtig gemaakt?’

‘Dat weten we niet. Dat zal nog moeten blijken uit wat hij te vertellen heeft. Ik weet zeker dat hogepriester Annas hem ook wil spreken.’

Intussen naderden ze de hoektoren van de Zuidelijke stadsmuur. Daar voegde de weg waarop ze liepen, zich bij de weg langs de Westelijke muur. Het was daar aanmerkelijk drukker met pelgrims, die hen allemaal tegemoet liepen. Terwijl ze achter elkaar gingen lopen, keek Vitellius nog even naar zijn povere outfit. Tot zijn schrik zag hij de rand van zijn rode soldatentuniek bij het lopen af en toe onder het kleed van Saraf uitkomen en hij trok het kleed daarom wat meer naar voren. Hij had niet door dat zijn rode tuniek daardoor aan de achterkant onder het kleed uitpuilde.

- 30 augustus 2021 –


(86)

De bladeren in de kroon van een grote vijg, die aan de andere kant van de hoofdweg stond, speelden met het zonlicht. Het licht scheen bij toerbeurt wel en niet in het gezicht van Saraf, terwijl hij in de verte keek. Hij staarde naar het punt op de weg, waar hij de laatste glimp van de Rabbi van Nazareth had opgevangen, terwijl die tussen twee van zijn volgelingen achter een heuvelrug verdween. Ineens voelde hij iets in zijn rechterhand. Het was de linnen doek, die hij van de Rabbi had gekregen om zijn neus te snuiten na zijn grote verdriet over het lijden dat de Rabbi aan een kruis had moeten ondergaan. Hij nam de linnen doek in zijn beide handen en keek neer op de uitgestrekte doek. Aan één van de smalle kanten zag hij een aantal zeer scherpe vouwen terwijl de tegenoverliggende zijde volledig egaal was.

Hij hield de doek gestrekt voor zich en liet het zonlicht erdoorheen schijnen. De scherpe vouwen werden vaag maar bleven enigszins zichtbaar. Saraf vroeg zich af waar de linnen doek vandaan kwam. Deze gift van de Rabbi van Nazareth was voor hem een kostbaar kleinood en hij nam zich voor hem voor altijd bij zich te dragen. Hij keek in de richting van de stad en zag iets verderop, aan de kant van de weg, een stapel met enorme boomstammen. Enkele pelgrims zaten erop en genoten van de warmte van de dalende middagzon. Saraf liep erheen en klom eveneens op de boomstammen. Hij ging helemaal aan het uiteinde van de stammen zitten en pakte zijn Torah-rol uit zijn tas. Hij rolde hem iets open en legde de linnen doek erin. Toen hij hem weer wilde samenrollen, klonk naast hem ineens een stem:

‘Hé. Die jongen heeft een Torah-rol.’

En toen een andere stem:

‘Ja en hij ziet er niet eens uit als een jonge priester of rabbi.’

‘Kun jij wel lezen, jongen?’

‘Jawel. Alleen, ik ben mijn kleed en tallit vandaag kwijtgeraakt.’

‘Oh. Wil je ons iets voorlezen? We komen net van de tempel en we hebben daar geen enkele priester gevonden die ons iets kon voorlezen. Ze waren allemaal te druk met Bikkurim.’

‘Jawel hoor. Zeg maar wat ik moet lezen.’

De pelgrims lachten opgewonden. Het was duidelijk dat ze graag iets wilden horen. Er volgde wat heen en weer gepraat. Even konden ze het niet eens worden. Uiteindelijk zei de oudste van het stel tegen Saraf:

‘Het verhaal van Jozef, wil je dat voorlezen?’

Saraf knikte, zocht het op in zijn Torah-rol en keek even hoe ver het verhaal doorliep. Toen zei hij:

‘Ik kan niet het hele verhaal lezen, alleen het begin.’

‘Prima. Wij hebben ook niet zoveel tijd. We hebben nog een flinke reis voor de boeg. Lees maar zo ver je wilt.’

Saraf begon te lezen en de pelgrims luisterden aandachtig. Terwijl hij las, bleven meerdere voorbijtrekkende pelgrims staan om mee te luisteren. Sommigen klommen op de boomstammen, waar nog plek over was. Anderen gingen om Saraf heen staan. In korte tijd had zich een behoorlijk gezelschap om hem heen verzameld, die allemaal naar het verhaal van Jozef luisterden. De tijd vloog voorbij en sneller dan Saraf verwachtte, bereikte hij het eind van zijn gedeelte en las hij de laatste zin:

‘De Midianieten nu verkochten hem naar Egypte, aan Potifar, een hoveling van Farao, de overste van de lijfwacht.’

Saraf keek op van zijn Torah-rol en was verrast over de aanzienlijke kring van mensen om hem heen. Hij had wel gemerkt dat er werd meegeluisterd maar niet dat het er zoveel waren. Bij het samenrollen van zijn Torah, kwam hij de linnen doek weer tegen en direct dacht hij aan de Rabbi en wat die tegen hem had gezegd, dat hij van Hem mocht getuigen over wat hij had gehoord en gezien. Saraf hoefde er verder niet over na te denken en terwijl sommige pelgrims bij hem aandrongen verder te lezen, zei hij:

‘Weten jullie waar het verhaal van Jozef mij aan doet denken?’

Voordat iemand antwoord kon geven, begon iemand, die op de boomstammen zat te roepen in de richting van de weg:

‘Efraïm, kom hierheen. Een jonge priester hier gaat uitleg geven over het verhaal van Jozef.’

Meteen maakte een groepje pelgrims, dat al gepasseerd was, rechtsomkeert en ze kwamen om de anderen heen staan. Dat trok de aandacht van anderen en al snel was Saraf omringd door een kleine menigte pelgrims, die allemaal benieuwd waren naar wat hij te vertellen had.

- 31 augustus 2021 –


(87)

‘Kun je aangeven waar je heen wil met deze discussie? Je confronteert me met de ene na de andere tekst uit de Tenach alsof ik je leerling ben. Ik ben het zat op die manier behandeld te worden.’

Nog steeds stonden Annas en Nicodemus tegenover elkaar te redetwisten over de betekenis van de Rabbi van Nazareth. Met zijn laatste opmerking zette Annas de verhoudingen op scherp en dat was ook zijn bedoeling. Hij had geen antwoorden op alle aanwijzingen voor een zeer recent optreden van de Messiah als Zoon van de Allerhoogste en met de verhalen over het graf in zijn achterhoofd voelde hij zich tegenover het geweld van de schriftkennis van Nicodemus in het nauw gedreven.

Bovendien stonden ze op een gedeelte van de voorhof dat vrij toegankelijk was voor de pelgrims en intussen had zich een groepje om hen heen verzameld, dat aandachtig stond mee te luisteren. Annas had er absoluut geen zin in om zijn reputatie als meest invloedrijke lid van het Sanhedrin te verspillen door een discussie, waarvan hij aanvoelde dat hij die niet kon winnen. De vinnige reactie van Annas bleek voor Nicodemus een signaal om zijn strategie te wijzigen en hij zei:

‘Zolang wij als Sanhedrin geen antwoord hebben op de vraag van de Nazarener, van Wie Messiah de Zoon is, blijft die vraag tot in lengte van dagen staan.’

Annas had direct zijn antwoord klaar:

‘Waarom moeten wij op alle vragen een antwoord hebben? De verborgen dingen zijn voor Adonaï, onze God, maar de geopenbaarde dingen zijn voor ons en onze kinderen, tot in eeuwigheid.’

‘En hoe stellen wij vast of Adonaï aan ons geen nieuwe dingen wil openbaren?’

Dit was voor Annas meer dan hij kon verdragen en hij zag er een mooie aanleiding in om de discussie af te breken:

‘Bah. Nee, bespaar me je nieuwlichterijen, Nicodemus. Daar moeten we als Sanhedrin zo ver mogelijk van blijven. Alleen de Torah. De hele rest is voer voor discussie. En daar kwamen al je citaten vandaan.’

‘Zoals je weet, accepteren wij de profeten wel als canoniek.’

‘Zoals ik al zei: voer voor discussie.’

Het gesprek tussen de twee uitersten was ten dode opgeschreven. Er was te weinig gemeenschappelijke grond. Annas voelde dat Nicodemus aan het afhaken was. Hij zag hem de kring van pelgrims in het rond kijken. Die pelgrims kwamen Annas ineens goed van pas. Het was duidelijk dat Nicodemus geen trek had in een dispuut dat steeds meer overhelde naar trammelant. En voor zijn eigen imago was het beter als Nicodemus zich zou terugtrekken. Daarom bleef Annas hem doordringend met zijn ogen volgen. In tegenstelling tot zijn innerlijke hoop, leek hij gretig het volgende discussiepunt te willen vernemen. Nicodemus keek van de kring pelgrims in het grimmige gezicht van Annas en zocht nog naar argumenten uit de Torah maar kon er in de spanning van het moment zo snel geen bedenken. Daarom besloot hij:

‘Nou goed. Ik denk toch dat we hier in het Sanhedrin nog eens op terug moeten komen.’

‘Mits goed onderbouwd, kun je altijd punten inbrengen, Nicodemus. We zien het binnen ons comité van voorbereiding wel verschijnen.’

Tot zijn opluchting merkte Annas dat zijn opponent zich omdraaide en tussen de pelgrims doorliep richting de poort van Nicanor. Met de armen over elkaar voor de ingestorte raadskamer keek Annas hem na terwijl hij door de poort verdween . Bliksemsnel bedacht hij wat op dat moment als eerste zijn aandacht nodig had. Twee dingen schoten hem te binnen. Beide hadden te maken met het graf van de Rabbi. Het rapport van Malchus en het overleg van die avond. Malchus was natuurlijk al lang en breed teruggekeerd en kon direct zijn verslag uitbrengen, een verhaal van een paar minuten. Hij hunkerde van nieuwsgierigheid naar dat verhaal en hij hoopte vurig dat er bij het graf helemaal niets te zien was geweest en dat ze de soldaten konden laten berechten voor hun nalatigheid. Maar er moesten voor die avond wel voldoende leden bijeen zijn om een beslissing te kunnen nemen. Op zeer korte termijn moesten ze drieëntwintig leden bereid vinden.

Annas keek de voorhof een aantal keren rond om te zien of hij leden van het Sanhedrin ontwaarde. Hij zag Priester Zacharia door de poort van Nicanor lopen en rechtsaf slaan richting de Noordelijke poortgebouwen. Priester Zacharia was lid van het Sanhedrin en die konden ze er voor die avond goed bij hebben. Annas probeerde met een opgeheven hand zijn aandacht te trekken maar Zacharia leek het niet te zien en liep door. Annas liet een schreeuw horen:

‘Zacharia!’

Even zag Annas een reactie, een korte blik naar opzij. Maar in plaats van te stoppen en zich om te draaien, liep Zacharia snel verder. Annas voelde irritatie omhoog kruipen en besloot de achtervolging in te zetten.

- 1 september 2021 -

paasroman

De Heer is werkelijk opgestaan

Hoofdstuk 29