en alle ogen zullen Hem zien
?? Wanneer ??
'Maar die dag en dat uur is aan niemand bekend, ook aan de engelen in de hemel niet, maar alleen aan Mijn Vader.'
De christelijke leer van de ‘opname van de gemeente’ gaat over een grootschalige toekomstige verhuizing naar de hemel. Allen, die tot op dat moment hebben geloofd in Jezus Christus, zullen met veranderde lichamen hun Heer tegemoet gaan in de lucht en eeuwig met Hem zijn. Daarbij maakt het niet uit of de gelovigen al gestorven zijn dan wel of zij nog leven. Daarbij maakt het niet uit of zij verwachtend uitkeken naar zijn komst of gelovig terug zagen op zijn komst. Allen die op Christus hun vertrouwen stelden gaan samen met Hem de hemel in. De christelijke leer van de opname is tamelijk recent. Vele eeuwen kerkgeschiedenis gingen voorbij, zonder dat christenen uitzagen naar deze opname. Moet op basis daarvan worden geconcludeerd dat de opname van de gemeente nooit zal plaatsvinden? En als er al een opname is, hoe weten we dan wanneer die opname plaatsvindt? Hoe verhoudt de opname zich met de profeten in het Oude Testament? En kunnen we misschien een datum of een jaartal koppelen aan het moment van de opname?
Er zijn christenen die niet geloven in een opname. Eeuwenlang was er geen christen die uitzag naar een vlucht richting de wolken. Echter, of een bepaalde christelijke leer al dan niet in overeenstemming is met de Bijbel, wordt niet bepaald door de oudheid ervan of de mate van verspreiding in de christenheid. Jammer genoeg is het christendom in de geschiedenis niet gevrijwaard gebleven van dwaalleer. De dwaalleringen slopen al binnen toen de apostelen van Jezus Christus nog in leven waren, in de eerste eeuw na Christus. Zo sprak Paulus in zijn afscheidsrede op het strand tegen de gemeente te Efeze:
Handelingen 20:29 ‘Want dit weet ik: dat na mijn vertrek wrede wolven bij u zullen binnenkomen, die de kudde niet sparen; en dat uit uw eigen midden mannen zullen opstaan die de waarheid verdraaien om de discipelen weg te trekken achter zich aan.’
In zijn brieven schreef Paulus onder andere:
Romeinen 16:17 ‘En ik roep u ertoe op, broeders, hen in het oog te houden die onenigheden teweegbrengen en struikelblokken opwerpen tegen het onderricht dat u hebt ontvangen, en keer u van hen af. Want zulke mensen dienen niet onze Heere Jezus Christus, maar hun eigen buik, en door fraaie woorden en mooie praat bedriegen zij de harten van de argeloze mensen.’
Galaten 1:6 ‘Ik verwonder mij erover dat u zich zo snel afwendt van Hem Die u in de genade van Christus geroepen heeft, naar een ander evangelie, terwijl er geen ander is; al zijn er ook sommigen die u in verwarring brengen en het Evangelie van Christus willen verdraaien.’
Kolossenzen 2:18 ‘Laat u niet de prijs ontzeggen door iemand die behagen schept in nederigheid en engelenverering, intreedt in wat hij niet gezien heeft, zonder reden gewichtig doet door zijn vleselijke denken….’
1 Timotheüs 4:1 Maar de Geest zegt uitdrukkelijk dat in latere tijden sommigen afvallig zullen worden van het geloof en zich zullen wenden tot misleidende geesten en leringen van demonen, door huichelarij van leugenaars, die hun eigen geweten als met een brandijzer hebben toegeschroeid.
2 Timotheüs 2:16 Maar ontwijk onheilige, inhoudsloze praat. Want zij die dat doen, zullen steeds meer in goddeloosheid toenemen. En hun woord zal zich uitzaaien als kanker; onder hen bevinden zich Hymeneüs en Filetus. Zij zijn van de waarheid afgeweken door te beweren dat de opstanding reeds heeft plaatsgevonden, en breken het geloof van sommigen af.
2 Timotheüs 4:3 Want er zal een tijd komen dat zij de gezonde leer niet zullen verdragen, maar dat zij zullen zoeken wat het gehoor streelt, en voor zichzelf leraars zullen verzamelen overeenkomstig hun eigen begeerten. Ze zullen hun gehoor van de waarheid afkeren en zich keren tot verzinsels.
Titus 1:10 Want er zijn ook veel opstandigen, mensen die zinloos praten en misleiders, vooral die van de besnijdenis zijn.
Paulus was niet de enige die al vroeg waarschuwde voor dwaalleer. Ook de discipelen van Jezus wezen op toekomstige misleiding in de kerk van Jezus Christus:
2 Petrus 2:1 Maar er zijn ook valse profeten onder het volk geweest, zoals er ook onder u valse leraars zullen zijn, die heimelijk verderfelijke afwijkingen in de leer zullen invoeren. Daarmee verloochenen zij zelfs de Heere, Die hen gekocht heeft, en brengen zij een snel verderf over zichzelf.
2 Petrus 3:16 ‘Daaronder zijn sommige zaken die moeilijk te begrijpen zijn, die de onkundige en onstandvastige mensen verdraaien, tot hun eigen verderf, net als de andere Schriften.’
1 Johannes 2:18 Kinderen, het is het laatste uur; en zoals u gehoord hebt dat de antichrist eraan komt, zijn er ook nu al veel antichristen gekomen, waaruit wij weten dat het het laatste uur is.
1 Johannes 4:1 Geliefden, geloof niet elke geest, maar beproef de geesten of zij uit God zijn; want er zijn veel valse profeten in de wereld uitgegaan.
Judas 1:4 Want er zijn sommige mensen binnengeslopen, die tot dit oordeel al lang tevoren opgeschreven zijn, goddelozen, die de genade van onze God veranderen in losbandigheid, en die de enige Heerser, God en onze Heere Jezus Christus, verloochenen.
Op basis van deze reeks citaten van Paulus, Petrus, Johannes en Judas, kan worden geconcludeerd dat de aanval op de zuiverheid van het christelijk geloof in hun tijd al volledig was ingezet. Ook de Heer Jezus Zelf heeft zijn gemeente gewaarschuwd voor dwaalleer:
Mattheüs 7:15 ‘Maar wees op uw hoede voor de valse profeten, die in schapenvacht naar u toe komen maar van binnen roofzuchtige wolven zijn.’
Mattheüs 24:11 ‘En er zullen veel valse profeten opstaan en die zullen er velen misleiden.’
Al deze citaten laten zien dat leerstellingen van de kerk geen betrouwbare bron zijn. Het heeft daarom geen zin om voor- of tegenstanders over de ‘opname van de gemeente’ aan te wijzen of aan het woord te laten. We zouden bij elk van hen moeten kijken naar de fundering van hun argumenten in de Schrift omdat zij stuk voor stuk geheel of gedeeltelijk mank kunnen gaan. En ieder die op deze pagina’s zoekt naar de plannen van God, doet er goed aan voor zichzelf na te gaan of deze dingen zo zijn, net als de gemeente te Berea. Veel beter dan te kijken wat broeder zus of dominee zo vindt van een bepaalde leerstelling, is het om zelf de Bijbel door en door te kennen en leerstellingen uitsluitend te toetsen aan de Bijbel.
Het woord dat in deze context wel wordt gebruikt is ‘Exegese’, een moeilijk woord voor tekstuitleg. Daarmee wordt gesuggereerd dat niet iedereen zomaar de Bijbel kan uitleggen omdat een ‘exegetisch kader’ nodig is. Echter, het enig juiste exegetische kader is de Bijbel zelf. Dit wordt betuigd door de apostel Petrus:
2 Petrus 1:20 ‘Dit moet u allereerst weten, dat geen enkele profetie van de Schrift een eigenmachtige uitleg toelaat; want de profetie is destijds niet voortgebracht door de wil van een mens, maar heilige mensen van God, door de Heilige Geest gedreven, hebben gesproken.’
Dit houdt in dat elke afzonderlijke profetie begrepen moet worden tegen het totaalkader van alle profetie door de hele Bijbel heen. De Bijbel is immers het Woord van God en we mogen ervan uitgaan dat God Zichzelf niet tegenspreekt.
Kijken we naar de leer van de ‘opname van de gemeente’, dan kan gesteld worden dat die zeer stevig wortelt in de Bijbel. De opname van de gemeente gaat zeker plaatsvinden. Sterker nog: het is onmogelijk dat die niet plaats gaat vinden, net zoals het onmogelijk was dat Christus niet zou opstaan. Typerend is dat de opname van de gemeente in de Bijbel voor het eerst ter sprake komt in het intieme gesprek tussen Jezus en de discipelen in de bovenzaal. Twee dagen eerder had Jezus de Olijfbergrede uitgesproken, over de tekenen van zijn komst voor het volk Israël, dat Hem op dat moment had verworpen en binnen 24 uur zou laten kruisigen. De band met zijn volk zou voor lange tijd worden verbroken en plaatsmaken voor een totaal nieuwe relatie - die met zijn gemeente, zijn bruid uit de volken van de wereld. Die relatie was alle voorgaande tijden verborgen gebleven maar stond op het punt voor het eerst door Jezus geopenbaard te worden aan de elf. Judas is net vertrokken om zijn verraderswerk te gaan doen. De lucht is opgeklaard en Jezus kan nu vrijuit spreken. Hij zegt:
Johannes 13:31 ‘Toen hij (Judas) dan naar buiten gegaan was, zei Jezus: Nu is de Zoon des mensen verheerlijkt, en God is in Hem verheerlijkt. Als God in Hem verheerlijkt is, zal God Hem ook in Zichzelf verheerlijken, en Hij zal Hem meteen verheerlijken. Lieve kinderen, nog een korte tijd ben Ik bij u. U zult Mij zoeken, en zoals Ik gezegd heb tegen de Joden, zo zeg Ik het nu ook tegen u: Waar Ik heen ga, kunt u niet komen.’
Jezus spreekt zijn discipelen hier voor de allereerste keer aan als ‘kinderen’. Zij zijn de eersten van hen die, zoals in het begin van het evangelie staat ‘Hem aangenomen hebben’ en aan hen wordt op grond daarvan ‘macht gegeven om kinderen van God genoemd te worden’.
Jezus begint het betoog met zijn discipelen over de onmogelijkheid voor hen om Hem te volgen waar Hij binnenkort heen gaat, dat is de plaats waar Hij ‘in God zou worden verheerlijkt’, dat is de rechterhand van de Vader of mogelijk nog dieper in de hemelen, in het huis van de Vader. Daarna volgt een korte woordenwisseling met Petrus over diens verloochening bij het hanengekraai. Petrus denkt dat het gaat om het volgen van zijn Meester in de dood maar dat blijkt niet zo te zijn – in plaats van zijn leven voor Jezus te geven zou hij Hem verloochenen. Jezus ziet diepe neerslachtigheid bezit nemen van zijn discipelen. En dan komen de eerste woorden van troost over de ‘opname van de gemeente’.
Johannes 14:1 ‘Laat uw hart niet in beroering raken; u gelooft in God, geloof ook in Mij. In het huis van Mijn Vader zijn veel woningen; als dat niet zo was, zou Ik het u gezegd hebben. Ik ga heen om een plaats voor u gereed te maken. En als Ik heengegaan ben en plaats voor u gereedgemaakt heb, kom Ik terug en zal u tot Mij nemen, opdat ook u zult zijn waar Ik ben.’
Uit de context blijkt dat het hier absoluut niet gaat over het sterven van de gelovige. Jezus is niet verheerlijkt in de drie dagen dat Hij in het graf lag. Nee, Hij is ‘opgewekt door de heerlijkheid van de Vader’. Op de Pinksterdag predikt Petrus: ‘Deze Jezus heeft God doen opstaan, waarvan wij allen getuigen zijn. Hij dan, Die door de rechterhand van God verhoogd is…’. Bij een latere gelegenheid spreekt Petrus: ‘Hem moet de hemel ontvangen tot de tijden waarin alle dingen worden hersteld, waarover God gesproken heeft bij monde van al Zijn heilige profeten door de eeuwen heen.’ De Schrift geeft aan dat Jezus stierf, opstond, naar de hemel ging, daar aan de rechterhand van God plaatsnam en door God werd verheerlijkt en in de hemel blijft tot aan het moment dat God door zijn hand alles zal herstellen.
Als Jezus hierboven spreekt dat God Hem in Zichzelf zal verheerlijken en dat zijn discipelen Hem daar niet kunnen volgen, dan gaat dat over zijn verhoging aan Gods rechterhand en zijn verheerlijking in het Vaderhuis. Petrus kan Hem daar niet volgen door voor Jezus te sterven. Echter, er zou een moment komen dat Hij hen zou komen halen, om hen te brengen waar Hij was, bij de Vader, in het Vaderhuis. Dat is niet het graf of het dodenrijk. Dat is in de hemelse heerlijkheid.
De Heer spreekt van ‘vele woningen’ en het ‘gereedmaken van plaats’. De toestand in het dodenrijk is echter zodanig dat ‘woningen’ en ‘plaats’ niet van toepassing zijn. Zielen nemen geen plek in en hebben geen huis nodig. Paulus noemt de ‘ontslapen’ toestand ‘ontkleed’ zijn, terwijl hij het moment van de opname en onze verandering bestempelt als het ‘overkleed’ worden ‘met onze woning in de hemel’. De ‘woningen’ en ‘gereedgemaakte plaats’ in het vaderhuis zijn iets totaal anders dan de toestand van dood en graf.
Zodra het moment gekomen is dat de hemelse woningen klaar zijn, komt Jezus terug om degenen die in Hem geloven, te halen en bij Hem in het Vaderhuis te brengen. Hij spreekt over één moment in de toekomst en niet over eindeloos veel momenten, gespreid over 2000 jaar christelijke geschiedenis, waarbij Hij elke afzonderlijke gelovige overbrengt naar het dodenrijk – zoals wel wordt geleerd. Allereerst is dat de taak van engelen. Ten tweede, Hij is niet in het dodenrijk. De engelen zeiden al tegen de vrouwen bij het graf: ‘Waarom zoekt u de Levende bij de doden? Hij is hier niet. Hij is opgestaan.’ Hij is aan de rechterhand van de Vader. Hij is in het huis van de Vader. Daar gaan we naartoe bij de ‘opname van de gemeente’.
Nog veel minder gaat dit gedeelte over de inwoning van de Heilige Geest in de gelovigen, waarover Jezus verderop in hetzelfde hoofdstuk begint te spreken en waarop Hij veel dieper in gaat. Dat wordt helaas wel eens met de belofte van de opname over één kam geschoren. In de Geest zouden de Vader en de Zoon in de gelovige komen wonen. Echter, dat is precies het omgekeerde van het toekomstige heilsfeit van de opname, waarmee Jezus deze slotgesprekken begint: dat de gelovigen zullen wonen in het Vaderhuis, waartoe Hij hen zal komen halen.
Jezus refereerde in zijn belofte van de vele woningen aan de Joodse bruiloft, waarbij de bruidegom na de betaling van de bruidsschat terugkeert naar het huis van zijn Vader om daar een huis te bouwen voor hemzelf en zijn bruid. Zodra het huis klaar is komt de bruidegom op een onverwachts moment zijn bruid halen om haar te brengen in de nieuw gebouwde woning. Daar verblijven zij zeven dagen alvorens weer te verschijnen en het bruidsfeest met familie en vrienden te vieren.
De leer van de opname is in de kiem al aanwezig in Jezus’ gesprekken met de discipelen. Later, als de Heilige Geest gekomen was, zouden ze daar meer bijzonderheden over leren. Hij zou hen in de hele waarheid leiden. Dat zien we vooral terug in de brieven van Paulus. Jezus geeft alleen aan dat Hij de zijnen zal komen halen maar Hij geeft niet weer hoe dat zal gebeuren. Dat lezen we in de bekendste tekst over de ‘opname van de gemeente’, 1 Thessalonisenzen 4:13-18.
De context is dat de gemeente te Thessaloniki zich zorgen maakt over de gelovigen die al overleden zijn terwijl Jezus nog niet is teruggekeerd. Ze zijn onzeker over wat met hen zal gebeuren op het moment dat Jezus terugkeert om zijn gemeente te halen. Kennelijk had Paulus de opname met hen besproken toen hij bij hen was maar ze wisten niet of die opname ook de overledenen zou betreffen. Deze zorg van de gemeente van Thessaloniki bewijst dat het niet gaat over een verplaatsing naar het dodenrijk maar dat het gaat om een verplaatsing naar het vaderhuis in de hemel. Dat ze zich geen zorgen hoeven maken over de overleden geliefden. Die zouden opstaan en met de levende gelovigen naar de hemel worden gevoerd. Paulus geeft dit aan met het bekende gedeelte:
‘Maar ik wil niet, broeders, dat u onwetend bent ten aanzien van hen die ontslapen zijn, opdat u niet bedroefd bent zoals ook de anderen, die geen hoop hebben. Want als wij geloven dat Jezus gestorven en opgestaan is, zal ook God op dezelfde wijze hen die in Jezus ontslapen zijn, terugbrengen met Hem. Want dit zeggen wij u met een woord van de Heere, dat wij die levend zullen overblijven tot de komst van de Heere, de ontslapenen beslist niet zullen voorgaan. Want de Heere Zelf zal met een geroep, met de stem van een aartsengel en met een bazuin van God neerdalen uit de hemel. En de doden die in Christus zijn, zullen eerst opstaan. Daarna zullen wij, de levenden die overgebleven zijn, samen met hen opgenomen worden in de wolken, naar een ontmoeting met de Heere in de lucht. En zo zullen wij altijd bij de Heere zijn. Zo dan, troost elkaar met deze woorden.’
Deze tekst bevat het woord waaraan de Engelse term ‘rapture of the church’ is ontleend: Het woord ‘opgenomen’ is in het Grieks ‘Harpazo’ en in het Latijn: ‘Rapturo’. Er zijn uitleggers die beweren dat dit ‘weggrissen’ of ‘wegrukken’ niets zegt omdat het ook wordt gebruikt voor het ‘wegrukken’ van het koninkrijk en het 'wegroven' van het zaad van het Woord door de boze en het ontzetten van Paulus door een Romeinse cohort. Om die reden hoeft het volgens deze uitleggers niet te slaan op het ‘wegrukken’ van de gelovigen naar de hemel. Echter, in 1 Thessalonicenzen is dat wel degelijk het geval. Er staat dat wij, die overblijven tot Jezus’ komst samen met hen, de uit de doden opgestane gelovigen, ‘opgenomen’ worden. En dan staat er ook nog achter: ‘in wolken’ en ook: ‘naar een ontmoeting met de Heer in de lucht’. En tot slot volgt: ‘En zo zullen wij altijd bij de Heer zijn’. Hoe kan dit anders worden uitgelegd dan dat de gemeente plotseling door Jezus wordt opgehaald en naar de hemel wordt verplaatst?
Uiteindelijk kan niemand, die de Bijbel serieus neemt, om bovenstaande tekst uit 1 Thessalonicenzen heen. De tekst laat eenvoudigweg geen andere uitleg toe dan dat de gemeente op een moment in de toekomst door Jezus wordt weggevoerd naar de hemel. Waar wel veel onenigheid over kan bestaan (en dus ook bestaat) is wanneer dit zal gebeuren. Er zijn vier momenten die door gelovigen worden aangewezen voor de opname van de gemeente:
De laatste jaarweek van Daniël is een nog toekomstige periode van zeven jaar, waarin God de draad met zijn volk Israël weer zal oppakken en vele profetieën uit de Bijbel in vervulling zullen gaan. Kort na afloop van deze periode van zeven jaar, keert Jezus terug naar de aarde, hetgeen wereldwijd zichtbaar zal zijn. Schematisch zien de vier visies er in relatie tot de laatste jaarweek van Daniël als volgt uit:
Laatste jaarweek van Daniël: 7 jaar
<-------------------------------------------------------------->
3,5 jaar 3,5 jaar ________________I_____________________________________I_____________________________________I
↑ ↑ ↑ ↑
1 2 4 3
Pretrib Midtrib Prewrath Endtrib
Slechts één enkel moment van de opname correspondeert met de Bijbel, dat is nr. 1, de Pretrib visie. De opname van de gemeente gaat volgens Bijbelse gegevens vooraf aan de laatste jaarweek van Daniël. Het is mogelijk dat er enkele maanden verlopen tussen de opname en de ingang van de laatste jaarweek. Erg lang zal die tijd echter niet zijn. We zullen hieronder tien argumenten voor het Pretrib moment van de opname opsommen en kort uiteen zetten.
Argument 1 – Het karakter van de gemeente van God
De laatste jaarweek van Daniël is profetie voor het volk Israël. ‘Zeventig weken zijn bepaald over uw volk en over uw heilige stad’, zegt de engel tegen de Jood Daniël. Die laatste jaarweek eindigt vlak voor de zichtbare terugkeer van Jezus voor zijn volk Israël. In die laatste jaarweek gaan vele profetieën voor Israël in vervulling. Dat kan alleen als de gemeente niet langer op aarde is. Het getuigenis van God in zijn gemeente kan namelijk niet gelijktijdig op aarde bestaan met het getuigenis van God in zijn volk Israël.
Jezus kwam in eerste instantie voor zijn volk Israël, om het te verlossen van hun zonden. Hij was gekomen voor de verloren schapen van het huis Israëls. Vanaf het moment dat zijn volk Hem verwierp, kwam een veel dieper doel van zijn komst in beeld: zijn bruid te verwerven, de prijs van zijn bloed betalen voor de gemeente uit alle volken van deze wereld, waarvan Israël er één is. Het volk Israël verliest binnen de gemeente zijn speciale positie. De Joodse besnijdenis en de Joodse wet hebben binnen de gemeente van God geen plaats. Zowel de morele als de ceremoniële wet vormen geen uitgangspunt voor Gods gemeente.
Met het ontstaan van de gemeente is er een totaal nieuw lichaam gevormd, het lichaam van Christus, het huis van God, de bruid van het Lam. De bouw daarvan was nog toekomstig toen Jezus rondwandelde in Galilea. De gemeente als vrouw van het Lam werd uit Hem gebouwd nadat zijn zijde met een speer was doorboord. De gemeente als lichaam van Christus werd gevormd met de komst van de Heilige Geest op de Pinksterdag. Joden, die Jezus als Messias belijden, maken sindsdien met alle gelovigen uit de volken deel uit van de gemeente. Joden en niet-Joden zijn één geworden in de gemeente van God. Dat is het geval zolang de gemeente als Gods getuigenis op aarde is. Zodra God zijn plannen met Israël als volk en natie - los van de volken van de wereld - zal hervatten om alle profetieën en beloften over Israël te vervullen, moet de gemeente van de aarde verdwenen zijn. Dan is de volheid van de volken ingegaan. Het aparte getuigenis van het volk Israël op aarde kan alleen gestalte krijgen na de opname van de gemeente. Zolang de gemeente nog op aarde is, maakt elke Israëliet deel uit van de gemeente en is er geen afzonderlijk getuigenis en geen afzonderlijke bestemming van het volk Israël.
Argument 2 – De laatste jaarweek van Daniël is voor de loutering van Israël, niet voor de gemeente.
Israël (en niet de gemeente) zal gedurende de laatste zeven jaar, die aan Jezus’ terugkeer naar de aarde vooraf gaan, zwaar worden getest en gelouterd. Ten eerste wordt de laatste 3,5 jaar van deze periode ook wel ‘de tijd van benauwdheid voor Jacob’ genoemd. Ten tweede heeft het vierde dier met de tien hoorns van Daniëls visioen in Daniël 7, het toekomstige Rome, het voorzien op Israël, ‘het volk van de heiligen van de Allerhoogste.’ Dat vierde dier zal ongelimiteerde macht krijgen in de periode die ‘tijd, tijden en een halve tijd’ wordt genoemd, dat is de laatste helft van de laatste jaarweek. Ten derde zijn het Daniëls volksgenoten die door hun aartsengel Michaël worden bijgestaan in de tijd van benauwdheid. Ten vierde zal het louteringsproces in het land Israël plaatsvinden. Daarbij zal twee derde deel worden uitgeroeid, terwijl het resterende derde deel de HEER zal aanroepen en door God als volk zal worden aangenomen. Met de gemeente heeft dit allemaal niets te maken. Integendeel. De gemeente krijgt in het bericht aan Filadelfia de belofte bewaard te worden voor ‘het uur van de verzoeking dat over de gehele aarde komen zal’.
Argument 3 – De gemeente heeft een hemelse bestemming en keert samen met Jezus vanuit de hemel terug naar de aarde
De gemeente van God, waarbinnen Joden en niet-Joden dezelfde positie in Christus hebben, heeft haar bestemming in de hemel. Ons burgerschap is in de hemelen, zegt Paulus. Gelovigen zijn ‘deelgenoten van de hemelse roeping’. Gelovigen zijn hemelse mensen. Gelovigen hebben een eeuwig huis in de hemelen. Ze zijn gezegend met alle geestelijke zegening in de hemelse gewesten. De gemeente is een vreemd element op aarde. Met de opname komt de gemeente ‘thuis’, in haar eigenlijke woning, bij haar Heer. Daarna keert zij met Hem terug naar de aarde. Het ‘zo zullen wij altijd met de Heer zijn’, wil niet zeggen: altijd en eeuwig in de hemel. Het betekent: waar Hij is, is zijn gemeente, de vrouw aan zijn zijde. Hij is haar Hoofd. Keert Hij terug naar de aarde, dan volgt zij Hem. Haar thuisbasis is evenwel in de hemel. Zij is het hemelse Jeruzalem. Er zijn diverse teksten die erop duiden dat Jezus terugkeert met zijn heiligen (niet: heilige engelen maar heiligen – engelen worden nergens in de bijbel ‘heiligen genoemd). ‘Als Christus, ons leven geopenbaard word, zult ook u met Hem geopenbaard worden in heerlijkheid.’
Jezus keert met de gemeente terug naar de aarde. Als de opname vlak voor de zichtbare terugkeer van Jezus voor Israël plaatsvindt, is er een levensgroot probleem. Jezus keert terug voor het gelovig Israël, dat gedurende de laatste halve jaarweek van Daniël door zware beproevingen is gegaan en door Hem uit alle nood wordt verlost en wereldwijd wordt verzameld en zelfs een belangrijke rol speelt in de eindstrijd. Echter, als alle gelovigen, inclusief alle gelovige Israëlieten vlak voor die terugkeer waren opgenomen in de hemel, dan zijn er geen gelovigen meer op aarde om naar terug te keren en te verlossen en als volk aan te nemen en te verlossen van hun vijanden. Dat kan alleen als gelovige Israëlieten geen deel hebben aan de opname. Maar daarvoor is in de Bijbel geen enkele grond. Integendeel. Paulus, een Israëliet, schreef: ‘wij die overblijven tot de komst van de Heer – zo zullen wij altijd bij de Heer zijn – wij zullen allen veranderd worden – enzovoorts. Alle gelovigen gaan bij de opname de Heer tegemoet in de lucht, ook de gelovigen uit Israël. Er blijft geen enkele gelovige achter op aarde. Hoe kan Christus dan terugkeren naar een volk, dat middenin de verdrukking en de strijd gewikkeld is, en dat volk daaruit verlossen?
Argument 4 – Bij het oordeel voor de troon van Christus’ heerlijkheid worden de schapen en de bokken van elkaar gescheiden
De Olijfbergrede stopt niet bij de komst van de Zoon des mensen met de wolken van de hemel. Daarna volgt het oordeel van de volken voor de troon van zijn heerlijkheid. De volken worden van elkaar gescheiden zoals een herder de schapen van de bokken scheidt. Het criterium voor de schifting is de manier waarop de volken met de ‘broeders van de heer’ zijn omgegaan. Afgezien van het probleem dat hier geen sprake is van een tweedeling (gelovigen – ongelovigen) maar van een driedeling (gelovigen – ongelovigen – broeders), is het scheiden van de volken onbegrijpelijk als de opname van de gemeente vlak voor de terugkeer van Jezus zou plaatsvinden. Bij die opname vindt immers de scheiding tussen gelovigen en ongelovigen plaats. De gelovigen zijn betrokken bij de opname, de ongelovigen niet. Waarom zou die scheiding dan direct na Jezus' terugkeer opnieuw moeten plaatsvinden? En hoe zou dat dan moeten gebeuren? Bij zijn terugkeer zou Jezus dan de gelovigen weer moeten mengen met de ongelovigen om ze vervolgens weer van elkaar te scheiden? En wie zijn in deze onmogelijke uitleg ‘de broeders’ van de Heer?
Het probleem is opgelost als de gemeente voor de laatste jaarweek van Daniël wordt opgenomen, waarna God zijn plannen met Israël hervat. Israëlieten zijn de broeders van de Heer, in de zin van volksgenoten. De volken worden na zeven jaar beoordeeld naar hun houding tegenover Israëlieten, die tevens als getuigen van Jezus de wereld zijn doorgetrokken. De 144.000 verzegelden uit de twaalf stammen van Israël verkondigen wereldwijd het evangelie van het koninkrijk. Daaruit komt een grote menigte gelovigen uit de volken voort, die niemand tellen kan. Bij zijn terugkeer wordt deze grote menigte van gelovigen, die het getuigenis van de 144.000 geloofd heeft en daarnaar gehandeld heeft, van de ongelovigen gescheiden.
Argument 5 – Het boek Openbaring toont de Gemeente in de hemel gedurende Daniëls laatste jaarweek
Het boek Openbaring, dat alle voorgaande profetie uit de Bijbel in een totaalkader plaatst, is ingedeeld in drie hoofddelen: ‘wat u gezien hebt’, ‘wat is’ en ‘wat hierna moet gebeuren’. Het ‘wat u gezien hebt’, is de verschijning van Jezus als verheerlijkte Zoon des Mensen aan Johannes (H1). Het ‘wat is’, heeft betrekking op de berichten voor de zeven gemeenten in Asia, die een beeld zijn van het huidige tijdvak van de Gemeente. Elk van de zeven gemeenten correspondeert met een fase in de geschiedenis van de christenheid (H2-3). Het ‘wat hierna moet gebeuren’ is de reeks gebeurtenissen die plaatsvindt na de opname van de Gemeente, grotendeels corresponderend met Daniëls laatste jaarweek (H4-19). In de eerste drie hoofdstukken van Openbaring komt het woord ‘gemeente’ 19 keer voor. Vanaf hoofdstuk 4 geen enkele keer. Veelzeggend is Openbaring 13:9 ‘Indien iemand oren heeft, laat hij horen’. In de hoofdstukken 2 en 3 wordt dit gezegd tegen elk van de zeven gemeenten en daar volgt ‘…wat de Geest tot de gemeenten zegt.’ Dat ontbreekt in Opbenbaring 13:9. Waarom? Zou het zijn omdat de gemeenten van God niet meer op aarde zijn? Vanaf hoofdstuk 4 is de Gemeente van God, samen met de gelovigen uit het Oude Testament, zichtbaar in 24 Oudsten - op tronen in de hemel. In hoofdstuk 19 lezen we over de vrouw van het Lam in de hemel ‘en het is haar gegeven zich met smetteloos en blinkend fijn linnen te kleden, want dit fijne linnen zijn de gerechtigheden van de heiligen’ Vervolgens, zien we bij de terugkeer van Jezus op een wit paard, de gemeente als legers in de hemel, die Hem volgen op witte paarden, gekleed in fijn linnen, wit en smetteloos. Later wordt de vrouw van het Lam getoond als het heilige Jeruzalem dat van God uit de hemel neerdaalt.
Ook op aarde vinden we in de hoofdstukken 4 tot en met 19 van Openbaring gelovigen. Echter, dat is niet de gemeente. Het zijn mensen die na de opname van de gemeente tot bekering komen. Deze gelovigen uit de grote verdrukking zijn nadrukkelijk verdeeld in Israëlieten en overige volken. De zielen van de martelaren van het vijfde zegel worden ‘onder het altaar’ gezien, een beeldspraak die is ontleend aan de tempeldienst van Israël. Bovendien schreeuwt hun bloed om wraak over de vervolgers, zoals dat van Abel en zoals in veel Psalmen – tegengesteld aan de houding die de gemeente tegen vervolgers moet innemen. Vervolgens worden eerst de 144.000 verzegelden uit de twaalf stammen van Israël genoemd en vervolgens zien we een grote menigte die niemand tellen kan ‘uit alle naties, stammen, volken en talen’. Vanaf hoofdstuk 10 van Openbaring start de tweede helft van de laatste jaarweek, die een tijd van grote benauwdheid is voor Israël en vanaf dat hoofdstuk vinden we veel details die overeenkomen met profetieën uit het Oude Testament over de laatste halve jaarweek en die de centrale plaats van het volk en het land Israël aanduiden:
H10 - De engel, die zweert bij de Schepper, Hem die eeuwig leeft, en een tijdsaanduiding geeft
H10 - Het boekje, dat zoet smaakt in de mond maar daarna bitter is, zoals bij Ezechiël, die ook moest profeteren over Israël
H10 - Het woord 'profeteren' valt voor het eerst in Openbaring, dit woord is specifiek voor Israël
H11 - Het altaar en het aanbidden in de tempel, ook weer specifiek voor Israël - niet voor het tijdvak ('uur') van de gemeente
H11 - Het karakter van de twee getuigen, water in bloed, zoals Mozes, en droogte, zoals Elia (ook 3,5 jaar)
H11 - De centrale plaats van de stad Jeruzalem
H11 - Het altaar en de tempel, die worden opgemeten
H11 - de voorhof en de Heilige stad die vertreden worden
H11 - De ark van het verbond in de hemelse tempel
H12 - De vrouw in barensnood, bekleed met de zon, de maan onder haar voeten en een krans van 12 sterren
H12 - De vrouw die vlucht naar de woestijn, waar God haar voedt, net als Israël destijds
H11-13 De halve jaarweek van Daniël in de verdrukking van 42 maanden (2x) of 1260 dagen (2x) of ‘tijd, tijden en een halve tijd’ (1x)
H14 - De 144.000 met het Lam op de berg Sion
H15 - De overwinnaars op de glazen zee met het lied van Mozes
H16 - De vlakte van Armageddon, in het Noorden van Israël
De conclusie die uit bovenstaande kan worden getrokken is dat Israël vanaf de helft van Openbaring weer een centrale plaats in Gods plannen inneemt en dat de gemeente op aarde in geen velden of wegen is te bekennen.
Argument 6 – De wetteloze van de laatste jaarweek kan zich niet openbaren zolang de gemeente nog op aarde is
Paulus noemt in zijn tweede brief aan de Thessalonicenzen een aantal kenmerken van de ‘mens van de wetteloosheid’, die hij ook de ‘zoon van het verderf’ noemt en de ‘tegenstander’.
Verheft zich boven al wat God genoemd of als God vereerd wordt – ontleend aan Daniël 11:36, 37
Gaat als God in de tempel van God zitten en doet zichzelf voor als God – ontleend aan Daniël 11:31, 39
Zijn komst is overeenkomstig de werking van satan – ontleend aan Jesaja 14:12-14, Ezechiël 28:2-6, 13-17, Daniël 8:24
Zijn komst is met allerlei kracht, tekenen en wonderen van de leugen – ontleend aan Daniël 8:24-25, 11:38, 39
Zijn komst is met allerlei misleiding van de ongerechtigheid in hen die verloren gaan, omdat zij de liefde voor de waarheid niet aangenomen hebben – ontleend aan Daniël 8:23, 11:32
Deze volledige openbaring van de wetteloosheid staat in nauw verband met de beproeving en de uiteindelijke verlossing van Israël en is daarom geheel en al gefundeerd in de profeten van het Oude Testament. De apotheose van wetteloosheid vindt in de tweede helft van de laatste jaarweek plaats, circa de laatste drie en een half jaar voor de terugkeer van Jezus. Het is de tijd van ‘de benauwdheid van Jacob’, van een 'benauwde tijd'. van de ‘grote verdrukking’. De eerste halve week vormt de aanloop daarnaartoe. Ook die eerste helft van de laatste jaarweek is een zeer zware tijd voor de aarde, vanwege de oordelen die vanuit de hemel worden geregisseerd, eerst aan de hand van zeven zegels, daarna onder de eerste zes bazuinen. Blijkens het vijfde zegel worden de getuigen van God dan al zwaar vervolgd en voor hun getuigenis door onthoofding om het leven gebracht.
Voor het moment van de opname, is de vraag van belang of de gemeente dan nog op aarde is. Kan deze ongelimiteerde wetteloosheid tot ontplooiing komen terwijl de gemeente en vooral de Heilige Geest, die woont in de gemeente, nog op aarde zijn? Jezus noemt zijn discipelen ‘het zout der aarde’ en ‘het licht der wereld’. Zout is bederfwerend. Licht voorkomt totale duisternis. De gemeente van de levende God is de pilaar en de grondslag van de waarheid. Die kracht heeft de gemeente niet in zichzelf maar door de inwoning van Gods Geest, de ‘Geest van de waarheid’. De Geest overtuigt de wereld van zonde (ongeloof), van gerechtigheid (de verheerlijking van Jezus) en van oordeel (het oordeel over satan). Het is de Geest die in Jesaja 11 wordt genoemd ‘Jesaja 11:2 de Geest van de HEERE (1) , de Geest van wijsheid (2) en inzicht (3), de Geest van raad (4) en sterkte (5), de Geest van de kennis (6) en de vreze des HEEREN (7). De wetteloosheid, die al werkzaam is in de wereld, kan onmogelijk tot volledige ontplooiing komen zolang de Geest van God nog inwonend is in de gemeente op aarde. Er komt een moment dat de gemeente en daarmee Gods Geest van de aarde zijn weggenomen. Dan pas kan de wetteloze zich openbaren, volgens de beschrijving van Paulus in het tweede hoofdstuk van 2 Thessalonicenzen. Tot tweemaal schrijft Paulus over een weerhoudende kracht tegenover de wetteloze: ‘dat’ wat de wetteloze tegenhoudt en ‘hij’ die de wetteloze tegenhoudt. Dat kan alleen betrekking hebben op Gods Geest. De Heilige Geest wordt in de Bijbel altijd als een mannelijk persoon beschreven terwijl het woord ‘geest’ genderneutraal is. Pas wanneer de Geest is weggenomen met de opname van de gemeente, waarin de Geest woont, kunnen de gebeurtenissen van de laatste jaarweek zicht ontvouwen.
Onder argument 5 is beschreven dat de gemeente zich in de hemel bevindt vanaf Openbaring 4 en dus voorafgaand aan de laatste jaarweek. De gemeente wordt in Openbaring 1-3 voorgesteld in zeven kandelaars. Vanaf Openbaring 4 vinden we de zevenvoudige Geest in de hemel, in de zeven vurige fakkels. Dat de Geest als lichtverspreider in de gemeente niet langer op aarde is, betekent niet dat de Geest niet werkzaam is op aarde. In Openbaring 5 zien we namelijk het Lam met zeven hoorns en zeven ogen. Dat zijn de zeven Geesten die uitgezonden zijn - niet in de gemeente maar - over de hele aarde, dit maal als bron van macht en bron van waarneming door het Lam. Dit correspondeert met de laatste woorden van de Heer Jezus in het Mattheüsevangelie: ‘Mij is gegeven alle macht in de hemel en op aarde’ (7 hoorns) en ‘zie, Ik ben met u tot aan de uiterste einden van de aarde’ (7 ogen). Denk hierbij ook aan 2 Kronieken 16:9 ‘Want de ogen van de HEERE doorlopen de hele aarde, om krachtig bij te staan degene van wie het hart volkomen naar Hem uitgaat.‘ In Zacharia zien we de lichtgevende werking van de Geest opnieuw plaatsvinden in de donkerste periode van de wereldgeschiedenis: De gouden kandelaar wordt getoond – niet in de tempel, waar hij hoort maar – tussen de twee olijfbomen. De betekenis: ‘Niet door kracht en niet door geweld, maar door Mijn Geest’ en ‘Die zeven zijn de ogen van de HEERE, die over heel de aarde trekken.' De twee olijfbomen zijn ‘de twee gezalfden, die bij de Heere van heel de aarde staan’. Dat zijn de twee getuigen uit het volk Israël, die gedurende de laatste halve jaarweek een wereldwijd getuigenis geven vanuit de tempel te Jeruzalem. In de laatste jaarweek werkt en verlicht de Heilige Geest niet meer door middel van de gemeente maar door middel van Israël.
Het wegvallen van de gemeente en de inwonende Heilige Geest betekent een plotseling geestelijk vacuüm, waar de wetteloze van zal kunnen profiteren. Weliswaar zondert Gods Geest vele Israëlieten af als getuigen van Hem en komen door hun getuigenis velen uit de volken tot geloof in Jezus maar dat heeft tijd nodig. Bovendien zal het gelovig Israël drie en een half jaar aan het lijntje worden gehouden met de bouw van de Joodse tempel en het herstel van de offerdienst.
Maar niet alleen het vertrek van de gemeente en de inwonende Geest bij de opname, maken de installatie van de wetteloze mogelijk. Halverwege de laatste jaarweek wordt de draak, de oude slang, de duivel en de satan uit de hemel geworpen, samen met zijn engelen. Wetende dat zijn tijd beperkt is tot slechts drie en een half jaar, gaat hij tekeer om zo mogelijk het volk Israël, dat nog steeds de sleutel is van Gods plannen met de aarde, volledig uit te roeien. Hij vervolgt ‘de vrouw’ die het mannelijke kind heeft gebaard, dat is het volk Israël, en voert oorlog tegen ‘de overigen van haar geslacht’. Dat zijn de Israëlieten die niet vluchten naar de woestijn maar in de Joodse tempel blijven, zoals de twee getuigen. Dit gedeelte, over de val van satan uit de hemel, sluit af met: Openbaring 12:12 'Daarom, verblijd u, hemelen, en u die daarin woont! Wee hun die de aarde en de zee bewonen, want de duivel is naar beneden gekomen, naar u toe, in grote woede, omdat hij weet dat hij nog maar weinig tijd heeft.’ Belangrijk is de uitdrukking ‘u die in de hemel woont’. Letterlijk staat er ‘tabernakelt’. Een hoofdstuk verder lezen we dat het beest uit de zee hen lastert, die in de hemel ‘tabernakelen’. Beide keren staat de uitdrukking in het meervoud. Deze uitdrukking wordt alleen gebruikt voor God en mensen, nooit voor engelen. Halverwege de laatste jaarweek zijn er mensen in de hemel, die daar ‘wonen’, een vaste verblijfplaats hebben, hun burgerschap hebben. Dit kan alleen over de gemeente gaan.
Argument 7 – De aparte opstanding van gedode getuigen na de laatste jaarweek kan alleen plaatsvinden bij een opname van de gemeente voor het begin van die jaarweek
Paulus schrijft in de belangrijkste tekst over de opname, 1 Thessalonicenzen 4, dat de doden in Christus eerst zullen opstaan en dat ‘wij de levenden met hen in wolken worden opgenomen…’ Direct na de opname liggen er geen overleden gelovigen meer in hun graven. Echter, in Openbaring 20 wordt een aparte opstanding van de martelaren uit de grote verdrukking beschreven: ‘En ik zag tronen, en zij gingen daarop zitten, en het oordeel werd hun gegeven. En ik zag de zielen van hen die onthoofd waren om het getuigenis van Jezus en om het Woord van God, en die het beest en zijn beeld niet hadden aanbeden, en die het merkteken niet ontvangen hadden op hun voorhoofd en op hun hand. En zij leefden en gingen als koningen regeren met Christus, duizend jaar lang.’
Volgens Paulus staan alle doden in Christus gezamenlijk op, zonder enig onderscheid en gebeurt dat tegelijk met de opname van de gemeente. Volgens Openbaring vindt er daarnaast een aparte opstanding plaats van de martelaren uit de grote verdrukking. Dat kan alleen als de opname van de gemeente voorafgaat aan de laatste jaarweek van Daniël. In dat geval kan ná de opname van de gemeente, in een periode van grote verdrukking, opnieuw een volk van God opstaan, het oude volk Israël, dat velen uit de volken tot inkeer brengt en waarvan velen als martelaren sterven. Het zijn deze martelaren die vervolgens kunnen worden opgewekt. Dat is ook precies de ontwikkeling die het boek Openbaring aangeeft.
Nu kan men daartegenin brengen dat in Openbaring 20 niet alleen van opgestane martelaren wordt gesproken. Het gedeelte begint met ‘En ik zag tronen, en zij gingen daarop zitten, en het oordeel werd hen gegeven’. Dit zou dan de troonsbestijging zijn door alle overige betrokkenen bij de opname. Echter, die uitleg doet de tekst geweld aan. Ten eerste wordt er niet gesproken van andere zielen of doden dan alleen zij die omkwamen in de laatste jaarweek. Ten tweede zou men bij een serieuze uitleg van het gedeelte moeten zoeken naar de groep mensen waar het ‘en zij gingen op de tronen zitten’ op terug slaat. Het ‘zij’ kan alleen slaan op de hemelse legers van Openbaring 19, die samen met de Koning der koningen en de Here der heren op witte paarden uit de hemel afdalen om de overwinning over de aardse machthebbers op te eisen. Dat kan alleen maar de gemeente zijn, samen met de gelovigen uit het Oude Testament, die bij de opname de Heer tegemoet gingen in de lucht.
De opname is aan de laatste jaarweek vooraf gegaan. Nergens in Openbaring is er een hint naar de opname, behalve in Openbaring 4:1, voorafgaand aan de laatste jaarweek: 'Hierna zag ik, en zie, er was een deur geopend in de hemel. En de eerste stem die ik als van een bazuin met mij had horen spreken, zei: Kom hier, omhoog, en Ik zal u laten zien wat hierna moet geschieden.’ Het Bijbelse signaalwoord is hier ‘bazuin’. De bazuin van God heeft een voorname plaats in twee belangrijke opnameteksten van Paulus. Een opname halverwege de laatste jaarweek is ook uitgesloten. Er zijn uitleggers, die beweren dat de mannelijke zoon, die in Openbaring 12 wordt weggerukt naar God en zijn troon, slaat op de opname van de gemeente. Echter, uit de context die hierboven in argument 5 is aangegeven, is af te leiden dat de vrouw staat voor het volk Israël. De mannelijke Zoon is Jezus Christus, niet de gemeente. De gemeente kwam niet voort uit Israël. Christus kwam voort uit Israël. De gemeente is niet mannelijk. Zij is de vrouw van Christus. De gemeente werd niet door de draak belaagd bij haar ontstaan maar Christus werd door satan aangevallen bij zijn geboorte (denk aan de kindermoord te Bethlehem door Herodes). Er is halverwege de laatste jaarweek geen opname.
Dat er vanaf Openbaring 4 geen opname kán plaatsvinden volgens het boek Openbaring heeft ook weer te maken met de opstanding in Openbaring 20. Dan pas worden de martelaren opgewekt, die vanaf hoofdstuk 6 (waar de zegels door het Lam worden verbroken) om het leven worden gebracht. Bij die opstanding zijn ook de zielen onder het altaar van het vijfde zegel, uit Openbaring 6, begrepen. Bij het vijfde zegel wordt gezegd dat deze martelaren, die om wraak roepen, nog een korte tijd moesten rusten, 'totdat ook het aantal van hun mededienstknechten en hun broeders, die evenals zij gedood zouden worden, volledig zou zijn geworden.’ Dat wachten loopt uit op de opstanding van Openbaring 20. Daaruit kan men concluderen dat er vanaf Openbaring 6 tot aan Openbaring 20 geen opstanding plaatsvindt en dus ook geen opname van levende gelovigen.
Argument 8 – Er kan alleen sprake zijn van behouden naties, die in het licht van het nieuwe Jeruzalem wandelen als de opname van de gemeente vooraf gaat aan de laatste jaarweek
In Openbaring 21 wordt een uitgebreide beschrijving gegeven van het nieuwe Jeruzalem, met 12 poorten, waarop de twaalf namen van de stammen van Israël geschreven zijn en met 12 fundamenten, waarop de twaalf namen van de apostelen geschreven zijn. In totaal weer het getal 24 van de 24 oudsten, die in de hoofdstukken 4 tot 19 van Openbaring het beeld vormen van de gemeente en de gelovigen uit het Oude Testament. Dit nieuwe Jeruzalem zal 1000 jaar lang een zegen zijn voor het gelovige deel van de mensheid op aarde, die het vrederijk van Christus, het koninkrijk der hemelen, zullen binnengaan. Er staat: 'En de naties die zalig worden, zullen in haar licht wandelen, en de koningen van de aarde brengen hun heerlijkheid en eer erin'. Als de opname aan het slot of na de laatste jaarweek zou plaatsvinden, is er geen tijd meer voor de vorming van gelovige naties, die in het licht van het nieuwe Jeruzalem wandelen. Immers alle gelovigen tot aan het vrederijk zijn dan betrokken in de opname en vormen het nieuwe Jeruzalem. Zij horen bij het Jeruzalem dat boven is, het hemels Jeruzalem, het nieuwe Jeruzalem. Maar wie vormen dan de naties en de koningen op aarde in het vrederijk?
Argument 9 – Met een opname aan het eind van de laatste jaarweek zou een monsterverbond van kwaad de ontbinding van Gods gemeente bewerken
De laatste jaarweek van Daniël start met een verbond tussen (1) het herleefde Romeinse rijk en (2) de natie Israël. De eerste macht binnen dit verbond, het herleefde Romeinse rijk, zien we in ‘het volk van de vorst die komen zal, dat stad en heiligdom te gronde zou richten’ van Daniël 9, in ‘het vierde dier’ van Daniël 7, in ‘het beest in de woestijn’ van Openbaring 17 en in ‘het beest uit de zee’ van Openbaring 13. De tweede macht binnen dit verbond, de natie Israël, zien we in ‘de velen’ met wie het verbond wordt gesloten van Daniël 9 en Israëls leider zien we in ‘de koning’ van Daniël 11, ‘het beest uit de aarde’ van Daniël 13 en ‘de wetteloze’ uit 2 Thessalonicenzen 2. Uit de beschrijvingen in de Bijbel blijkt dat we hier te maken hebben met het toppunt van goddeloosheid en rebellie tegen God. In die laatste jaarweek, met het monsterverbond als startschot, krijgt Israël weer een aparte plaats, apart van alle andere volken. Als de opname dan nog niet zou hebben plaatsgevonden, betekent dat een ontbinding van de gemeente, waarbij Israël daar niet meer toe behoort. Dat zou betekenen dat de meest boze en satanische macht in de geschiedenis gezag zou hebben over Gods gemeente. Waar de Geest gelovigen uit Joden en volken tot één lichaam heeft gedoopt gaat een satanisch verbond dat scheiden? Waar Christus Jood en niet-Jood één gemaakt heeft door de tussenmuur, die scheiding maakte af te breken, zou de antichrist de scheiding weer neerzetten? Wat één volk, onder één herder geworden is, zal de valse herder dat splitsen? Het ‘Ik zal de herder slaan en de kudde zal verstrooid worden’, geldt niet voor de gemeente maar voor het volk Israël, dat na de verwerping van hun Messias een kleine twee millennia in ballingschap ging. Wat geldt voor het huwelijk, wat God heeft samengevoegd, laat een mens dat niet scheiden, geldt dat niet veel meer nog voor de eenheid binnen de gemeente? Jezus zei tegen Petrus: ‘Op deze rots zal Ik mijn gemeente bouwen en de poorten van het dodenrijk zullen haar niet overweldigen’. Zou dan het verbond met de dood en het dodenrijk daar een scheuring in kunnen bewerkstelligen? Nee, de gemeente wordt thuis gehaald door haar Heer en daarna ontstaat er ruimte voor het verbond dat de laatste jaarweek aftrapt, waarin God aan Israël weer een aparte plaats geeft ten opzichte van alle andere volken.
Argument 10 – De tekenen van zijn komst zijn alleen aan Israël gegeven, niet aan de gemeente
Er is een groot verschil tussen de terugkeer van Jezus voor zijn bruid, zijn gemeente en de terugkeer van Jezus voor het volk Israël. Geen enkele tekst over de komst van Jezus voor zijn bruid duidt op tekenen die daaraan vooraf zouden moeten gaan. Tekenen zijn namelijk niet gegeven voor de gemeente maar voor het volk Israël. ‘De Joden begeren tekenen….’ De leden van de gemeente ‘wandelen door geloof, niet door aanschouwen.’ De bruid wordt aangespoord te wachten, zonder uit te zien naar specifieke tekenen. Daarom schrijft de apostel in verband met de teksten over de opname in de ‘wij-vorm’, waarbij de opname elk moment kan plaatsvinden: ‘wij die overblijven tot de komst van de Heer’ en ‘wij zullen niet allen ontslapen maar wij zullen allen veranderd worden’ en ‘terwijl wij vurig verlangen met onze woning die uit de hemel is, overkleed te worden’. De gemeente wacht of verwacht de komst van de Heer ieder moment, nu al tweeduizend jaar lang. ‘Want ons burgerschap is in de hemelen, waaruit wij ook de Heer Jezus Christus als Heiland verwachten…’ en ‘…om de levende en waarachtige God te dienen, en Zijn Zoon uit de hemelen te verwachten…’
Aan de terugkeer van Jezus voor Israël gaan wel tekenen vooraf. Aan Israël zijn vele tekenen gegeven voor de komst van de Messias en de dag van de Heer. Daarom verwijt Jezus de Joden van zijn tijd, dat ze Hem niet herkenden: ‘Maar Hij antwoordde en zei tegen hen: Als het avond geworden is, zegt u: Mooi weer, want de hemel is rood; en 's morgens: Vandaag storm, want de hemel is somber rood. Huichelaars! De aanblik van de lucht weet u wel te onderscheiden, en kunt u de tekenen van de tijden niet onderscheiden?’
De eerste komst van de Messias, in nederigheid en als lijdende knecht, ging met veel tekenen gepaard. Voor zijn terugkeer als overwinnaar en erfgenaam van de aarde geldt dat nog veel meer. Het volk Israël wacht een groot scala aan wereldschokkende gebeurtenissen, die gedurende de laatste jaarweek van Daniël zullen plaatsvinden. Die jaarweek zal beginnen met een verbond tussen een hersteld Romeins rijk en de herstelde natie Israël. Beide machten hebben sinds lang opgehouden te bestaan en beide zullen in de eindtijd weer opkomen. De meest prominente gebeurtenis van de laatste jaarweek vindt halverwege die week plaats, de gruwel van de verwoesting. Er zal een afgodsbeeld van de Romeinse keizer in de tempel te Jeruzalem worden geplaatst. Dit is hét aangrijpingspunt van de Olijfbergrede van Jezus.
Als de discipelen voor de laatste keer de tempel verlaten, voorspelt Jezus de totale verwoesting van de tempelgebouwen. Op de Olijfberg gezeten vragen de discipelen wanneer deze dingen zullen gebeuren. Ook vragen ze naar ‘het teken van uw komst en van de voleinding van de eeuw’. Jezus antwoordt daarop met een reeks van vele tekenen: misleiding door valse Christussen, oorlogen, hongersnoden, ziekte, vervolging, aardbevingen, de gruwel van de verwoesting, de grote verdrukking, misleidende tekenen en wonderen, tekenen aan zon, maan en sterren. Al die tekenen eindigen in zijn komst met de wolken in grote kracht en heerlijkheid. Dat deze tekenen niet slaan op de gemeente maar op Israël, blijkt duidelijk uit de context. De aanleiding is de aankondiging van de verwoesting van de Joodse tempel. De vraag naar de verwoesting van de tempel en naar Jezus’ komst wordt door de discipelen verbonden aan de ‘voleinding van de eeuw’, een term die ontleend is aan de Daniëls profetie over de gruwel van de verwoesting: Daniël 9:27 ‘Over de gruwelijke vleugel zal een verwoester zijn, zelfs tot aan de voleinding, die, vast besloten, uitgegoten zal worden over de verwoeste.’ Verwoesting vanwege afgoderij in de tempel (wat 150 voor Christus ook al had plaatsgevonden) wordt in dit vers gekoppeld aan ‘voleinding’. Overigens is ‘de tijd van het einde’ een uitdrukking die vijf maal voorkomt in het boek Daniël over het uiteindelijke herstel van het Joodse volk. Met de vraagstelling door de discipelen zijn we overduidelijk op Joodse grond.
Maar niet alleen de aanleiding voor de Olijfbergrede ook de inhoud ervan, staat vol van zaken die het volk Israël betreffen en die vreemd zijn aan de gemeente. Allereerste hebben valse christussen en valse profeten vooral betrekking op het Joodse volk: de Christus is de Messias van het Joodse volk. Valse profeten geven misleidende informatie over de Joodse Messias. In de brieven noemt alleen de eerste Johannesbrief één keer de term ‘valse profeten’ en daar gaat het om de geest van de antichrist, die pas volledig openbaar zal worden onder het Joodse volk. In de tweede plaats hebben de termen ‘weeën’ en ‘wee’, die Jezus meermalen noemt in Mattheus 24, betrekking op de zware eindstrijd van het volk Israël in hun verwachting van de komst van de Messias. Deze term wordt in de brieven aan de gemeente alleen genoemd door Paulus, waar hij spreekt over de ‘tijden en gelegenheden’, ook weer een uitdrukking in verband met de profetieën ten aanzien van Israël, waarin een onverwacht verderf ‘hen’ zal overkomen, zoals barensweeën een zwangere vrouw, en ‘zij’ zullen niet ontkomen – de ongelovigen die achterblijven na de opname van de gemeente, waarover Paulus in het voorgaande hoofdstuk (4:13-18) schreef. In de derde plaats slaat het ‘evangelie van het koninkrijk’ niet op de gemeente maar op ‘het koninkrijk voor Israël’, waarbij de wet zal uitgaan van Sion en de Messias van Israël over de hele wereld zal regeren – tijden en gelegenheden waarvan Jezus zei dat het de apostelen niet gegeven was die te weten. Eerst zou het tijdvak van de gemeente aanbreken. In de vierde plaats heeft het gedeelte uit de Olijfbergrede over de grote verdrukking volledig betrekking op Israël. De grote verdrukking wordt daarom ‘de tijd van Jacobs benauwdheid’ genoemd. Daarom gaat het over ‘hen die in Judea zijn’ en zegt Jezus: ‘en bid dat uw vlucht niet zal plaatsvinden in de winter en ook niet op een sabbat.’ In de vijfde plaats slaat de term uitverkorenen, waarvan Jezus spreekt, in het Mattheusevangelie specifiek op gelovigen uit Israël – gelovigen uit de volken worden door Mattheüs steevast ‘geroepenen’ genoemd. In de vijfde plaats komen de krachten aan zon, maan en sterren, die direct aan Christus komst vooraf gaan, rechtstreeks uit de profetieën aan Israël. In de zesde plaats gaat de climax van de komst van de Zoon des mensen met de wolken van de hemel, rechtstreeks terug op Daniël. Jezus refereerde eraan toen Hij terechtstond voor het Joodse Sanhedrin. De tekenen die Jezus noemt in de Olijfbergreden van Mattheüs 24 zijn allemaal tekenen voor het volk Israël.
Op zijn profetische rede laat Jezus diverse gelijkenissen volgen, waarin Jezus de gelovige Israëlieten van de eindtijd oproept om op te letten en te waken. Opletten en waken hebben te maken met zichtbare tekenen. In de brieven aan de gemeente komen we deze uitdrukkingen niet tegen, uitgezonderd het gedeelte dat slaat op de tijd die direct volgt op de opname van de gemeente volgt, de ‘tijden en gelegenheden’, die gelden voor de ongelovigen – en voor Israël.
Concluderend: de komst van Jezus voor zijn gemeente gebeurt zonder enig voorafgaand teken en kan elk moment plaatsvinden en de komst van Jezus voor Israël wordt voorafgegaan door een groot scala aan tekenen, waarover door de profeten van ouds af is geprofeteerd. Dat houdt in dat er een tijdverschil is tussen beide gebeurtenissen. Jezus komt eerst om zijn gemeente van de aarde op te halen. Daarna start de periode van tekenen in verband met de komst van de Heer voor Israël. Dat betekent dat de ‘Pretrib opvatting’ de enig juiste is. Volgens de andere drie opvattingen zou de gemeente een tijd van ‘tekenen’ meemaken en daaraan kunnen vaststellen of de Heer in aantocht is – of niet, zolang deze tekenen uitblijven.
Omdat de komst van Jezus voor zijn bruid niet wordt voorafgegaan door tekenen, is het moment van die komst niet te berekenen. De terugkeer van Jezus voor Israël, die later volgt, wordt wel gemarkeerd door tekenen en is daarom wel min of meer te berekenen. Aan Israël worden tekenen gegeven, aan de gemeente niet. Dat gold ook voor Jezus’ eerste komst. Zijn eerste komst was immers voor Israël. Er zouden 69 jaarweken, dat is 483 jaar, verlopen tot op de Messias. Dat is ook exact uitgekomen, al hadden de Joden het niet in de gaten. Wanneer de laatste jaarweek ingaat met het verbond tussen het herstelde Rome en Israël, zal het nog iets meer dan zeven jaar duren voordat Christus terugkeert voor Israël. Helemaal precies is dit niet te berekenen. Na de periode van grote verdrukking zullen nog circa 75 dagen verlopen voordat het stof van de eindstrijd optrekt en het vrederijk aanbreekt. Op welke dag Jezus precies terugkeert is daarom niet met zekerheid te zeggen. Dat is de reden dat Jezus zegt: ‘Niemand kent de dag en dat uur’. Dat geldt voor zijn zichtbare komst in heerlijkheid. Met de komst van Jezus voor zijn bruid, de gemeente, is het anders. Die wordt niet wordt aangekondigd door tekenen. Daarom is een uitdrukking als ‘niemand kent de eeuw of het jaar’, daar meer op van toepassing. Echter, met de overvloed aan tekenen, die nu al zichtbaar zijn en die te maken hebben met zijn komst voor Israël, kan het niet anders of zijn komst voor zijn gemeente – die een dikke zeven jaar eerder plaatsvindt – is zeer dichtbij… voor de deur...